Eerder maakten wij melding van het feit dat er nog altijd onzekerheid bestond over de vraag of (en onder welke omstandigheden) er evenredige registratierechten verschuldigd zijn in het geval waarbij onroerend goed overgaat van een dochtervennootschap op haar 100%-moedervennootschap in het kader van een geruisloze opwaartse partiële splitsing (“met splitsing gelijkgestelde verrichtingen” – artikel 12:8, 2° WVV).
Omwille van deze onzekerheid werd er in de praktijk veiligheidshalve voor gezorgd dat er in het kader van de verrichting toch een (beperkt) aantal aandelen werden uitgegeven door de verkrijgende moedervennootschap (eventueel door voorafgaand een of enkele aandelen in de dochtervennootschap over te dragen aan een andere persoon dan de verkrijgende moedervennootschap). Vraag was echter of dit wel nodig was.
Met een zeer recente voorafgaande beslissing [link], maakt de Dienst voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (DVB) nu een einde aan deze onzekerheid. De DVB verwijst in haar beslissing naar een arrest van het Hof van Cassatie van 9 maart 2006 over de al dan niet verschuldigdheid van evenredige registratierechten in het kader van een geruisloze fusie (“met fusie door overneming gelijkgestelde verrichtingen” – artikel 12:7, 1° WVV). In het kader van een dergelijke fusie worden de aandelen die de (overnemende) moedervennootschap aanhield in de (overgenomen) dochtervennootschap “ingetrokken”. De overgang van het onroerend goed van de dochtervennootschap naar de moedervennootschap gaat bijgevolg niet gepaard met enigerlei uitgifte van nieuwe aandelen door de moedervennootschap, zodat ook daar de vraag aan de orde was of er al dan niet evenredige registratierechten verschuldigd zijn (de vraag was concreet of de vrijstelling van artikel 117, § 1 W.Reg. ook van toepassing kon zijn wanneer de inbreng niet met de uitgifte van aandelen gepaard gaat). Zeer kort samengevat, bevestigde het Hof van Cassatie in haar arrest van 2006 dat in het geval een onroerend goed in het kader van een geruisloze fusie wordt “ingebracht” er, ondanks het feit dat er n.a.v. een dergelijke verrichting geen aandelen worden uitgegeven, geen evenredige registratierechten verschuldigd zijn (doordat de vrijstelling van artikel 117 W.Reg. weldegelijk kon worden toegepast).
De DVB lijkt nu te bevestigen dat de principes uit dit arrest ook kunnen worden ingeroepen in de context van een schuldenvrije geruisloze opwaartse partiële splitsing, waarbij het afgesplitste vermogen niet als een bedrijfstak kwalificeert en waarbij een onroerend goed overgaat op de 100% moedervennootschap. Op basis van deze beslissing zou het aldus niet (langer) nodig zijn om voorafgaand aan een dergelijke verrichting een of enkele aandelen over te dragen om zich ervan te verzekeren dat er geen evenredige registratierechten verschuldigd zijn.
Merk wel op dat dit niet betekent dat er bij een dergelijk geruisloze opwaartse partiële splitsing, waarbij onroerend goed overgaat op de 100%-moedervennootschap, nooit evenredige registratierechten verschuldigd zullen zijn. Dit zal immers nog steeds het geval zijn, indien het partieel afgesplitste vermogen niet kwalificeert als een bedrijfstak en zowel onroerende goederen als schulden omvat (in een dergelijk geval zal er immers sprake zijn van een ‘gemengde inbreng’).