Intermediairs die de rapporteringsverplichtingen onder DAC6 niet correct of laattijdig naleven kunnen worden gesanctioneerd met administratieve geldboetes. Deze geldboetes worden geregeld bij KB van 20 mei 2020. Dit KB wordt nu vernietigd door de Raad van State in zijn arrest van 10 mei 2023, dit wegens het onverantwoord onderscheid dat in het KB wordt gemaakt tussen verschillende categorieën van meldingsplichtige intermediairs. Ingevolge dit arrest moet het nu ook mogelijk zijn om geldboetes op te leggen lager dan de wettelijk voorziene minima bij verzachtende omstandigheden. Opnieuw krijgt de regering m.b.t. de omzetting van DAC6 dus nul op het rekest.
Krachtens DAC6 moet er informatie over bepaalde grensoverschrijdende constructies aan de Belgische autoriteiten worden meegedeeld. Het doel van DAC6 is om de fiscale overheden reeds van in de beginfase van enige adviesverlening over internationale planningen (alsmede vermogensplanningen) die potentieel agressief zijn op fiscaal vlak, te informeren, zodat er indien nodig kan worden ingegrepen op wetgevend vlak. Deze meldingsplicht wordt in eerste instantie opgelegd aan de bij de grensoverschrijdende constructie betrokken intermediairs. In bepaalde gevallen wordt voorzien in de ontheffing van deze meldingsplicht, in welk geval de meldingsplicht rust op de andere betrokken intermediairs of, als die er niet zijn, op de belastingplichtige.
Voor het niet naleven van de meldingsplicht legt de wet van 20 december 2019 een administratieve geldboete op. Er wordt een administratieve geldboete voorzien voor het niet het laattijdig of het onvolledig verstrekken van de vereiste inlichtingen. Daarbij worden ook de minimale en maximale bedragen van de geldboete bepaald die variëren tussen 1.250 EUR en 100.00,00 EUR, al naargelang het gaat om het onvolledig dan wel het niet of laattijdig verstrekken van inlichtingen, al dan niet gedaan met bedrieglijk opzet of het oogmerk om te schaden.
Over deze administratieve geldboeten die de tekortkomingen moeten bestraffen ten aanzien van de meldingsplicht heeft het Grondwettelijk Hof reeds eerder in zijn arrest van 15 september 2022 aangenomen dat deze “sancties van strafrechtelijke aard zijn in de zin van artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 49 van het Handvest”.[1]
Via KB van 20 mei 2020 wordt deze administratieve geldboetes verder opgedeeld en geregeld in schalen. [2]
De omzetting van DAC6 in nationale wetgeving werd zowel op federaal als op regionaal niveau door verschillende belangengroepen aangevochten middels meerdere vernietigingsberoepen bij het Grondwettelijk Hof en de Raad van State.
Op 3 augustus 2020 heeft de Orde van Vlaamse Balies ook een vernietigingsberoep tegen het KB van 20 mei 2020 met betrekking tot de boetetarieven ingesteld. Bij arrest van 10 mei 2023 vernietigt de Raad van State nu het KB, waarbij hij zich in grote mate baseert op het verslag van de auditeur. De Raad van State besluit tot diverse schendingen van de artikelen 10, 11, 159 en 172 van de Grondwet (al dan niet gelezen in samenhang met artikel 6 van het EVRM), onder meer op basis van de hierna volgende overwegingen.
De Raad van State stelt een eerste schending vast omdat er in de progressieve schalen géén nihiltarief is voorzien terwijl dit bijvoorbeeld wél het geval is de artikelen 229/1, 229/2, 229/5 van het KB/WIB. Volgens deze bepalingen kan namelijk geen geldboete worden opgelegd wanneer de overtreding gebeurt ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige (eerste en derde middel).
Het grondwettelijk gewaarborgde gelijkheidsbeginsel vereist nochtans dat een ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen of een gelijke behandeling van niet-vergelijkbare gevallen verboden is, tenzij daar een objectieve en redelijke verantwoording bestaat. De Belgische Staat voert nog aan dat dit verschil in behandeling en derhalve het gebrek aan nihiltarief kan worden verantwoord door het feit dat de DAC6 regeling dermate complex is voor de fiscale ambtenaren dat de beoordeling ervan niet aan hen kan worden overgelaten. Het zijn dan de meldingsplichtige professionele intermediairs die deze last van complexiteit moeten dragen. De Raad van State volgt deze redenering niet en besluit dat er ook voor specialisten er omstandigheden onafhankelijk van hun wil kunnen bestaan waarom zijn niet of onvolledig aan hun meldingsplicht kunnen voldoen. Dit geldt zeker voor complexe regelgeving zoals DAC6 die in praktijk tot onduidelijkheid aanleiding kan geven. Volgens de Raad van State bestaat er te dezen voor het aangehaalde verschil in behandeling dus geen enkele objectieve, noch redelijke verantwoording die in verhouding zou staan met het nagestreefde doel.
De Raad van State stelt een tweede schending vast in het feit dat wanneer een belastingplichtige of andere meldingsplichtige intermediair spontaan een fout rechtzet – t.w. indien hij vooraleer de fiscale administratie tussenkomst alsnog aan de meldingsplicht voldoet of een foutieve melding corrigeert, hij geen automatische kwijtschelding kan genieten. Deze automatische kwijtschelding is daarentegen wel voorzien in artikel 240/10, eerste lid van het KB van 3 maart 1927 houdende uitvoering van het Wetboek diverse rechten en taksen (vijfde middel).
Het verschil in behandeling is volgens de Raad van State niet redelijk verantwoord. Het mag dan wel correct en pertinent zijn dat de doelstelling van de DAC6-richtlijn blijkt dat de sancties voldoende effectief en afschrikkend dienen te zijn en dat een spontane rechtzetting in feite een laattijdige rechtzetting inhoudt, doch wordt er onvoldoende rekening gehouden dat de opgelegde informatieplicht bijzonder complex is, de termijnen kort en de geldboetes draconisch. Bovendien bestaat de meldingsplicht er niet in om illegale constructies te bestrijden maar wel om nieuwe en volgends de overheid agressieve fiscale planningsconstructies ‘aan het licht te brengen’.
Tot slot oordeelt de Raad van State tot een niet verantwoordelijk ongelijke behandeling voor zover er in de schaal van de administratieve geldboetes met betrekking tot de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies niet is voorzien dat de geldboetes verminderd kunnen worden wegens de aanwezigheid van verzachtende omstandigheden (zesde middel). Onder toepassing van artikel 449 WIB zou eenzelfde persoon voor dezelfde feiten wél een vermindering beneden het minimum kunnen genieten indien hij voor de rechter in een strafprocedure zou verschijnen.
Verwijzend naar de vast rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 61/2022) vloeit uit artikelen 10 en 11 van de Grondwet voort dat wanneer een dader van eenzelfde feit op een alternatieve wijze kan worden gestraft, t.w. ofwel strafrechtelijk kan worden vervolgd ofwel een administratieve boete kan worden opgelegd, er in beginsel een parallellisme dient te bestaan tussen de maatregelen tot individualisering van de straf. Die mogelijkheid om de administratieve boete te individualiseren en om bij verzachtende omstandigheden te laten dalen onder het wettelijk minimum, is niet in het KB voorzien
Ingevolge dit arrest van de Raad van State van 10 mei 2023 wordt het KB dat de administratieve geldboetes bij niet correcte, niet- of laattijdige naleving van de DAC6 meldingsverplichting regelt, integraal naar de prullenmand verwezen.
Dit betekent evenwel nog niet dat er bij een niet correcte, niet- of laattijdige melding géén administratieve boetes meer kunnen worden opgelegd. De minima- en maxima boetetarieven worden nog steeds geregeld in artikelen 19, 31, 33 en 47 van de wet van 20 december 2019. Er mag verder ook verwacht worden dat de progressieve schalen en toepassingsmodaliteiten opnieuw zullen worden uitgewerkt bij KB. Daarbij zal dan wel rekening moeten worden gehouden met de door de Raad van State vastgestelde schendingen. De Raad van State is alvast duidelijk, er moet bij het opleggen van deze geldboetes in voldoende mate worden voorzien dat rekening kan worden gehouden met de onderliggende omstandigheden van de meldingsplichtige intermediair en de complexiteit van de wetgeving.
[1] GwH 15 septmber 2022, nr. 103/2022, punt B.33.5.
[2] KB van 20 mei 2020 'tot uitvoering van de artikelen 18, 31, 33 en 47 van de wet van 20 december 2019 tot omzetting van Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies'
[3] Punt 15.1 van de FAQ.
[4] Punt 15.2 van de FAQ.
Bron. Tiberghien