Regeerakkoord - Impact op beleggingsfiscaliteit

Na maanden van intensieve onderhandelingen is de kogel door de kerk: de federale regering De Wever I is gevormd. Ook voor beleggers en family offices brengt het akkoord enkele ingrijpende wijzigingen met zich mee.

Op kop staat de - nu al - fel bediscussieerde solidariteitsbijdrage, die beleggers zal confronteren met een meerwaardebelasting. Daarnaast worden de DBI-voorwaarden voor investeringen via vennootschap aangescherpt en wordt onder andere ook de beurstaks gemoderniseerd en vereenvoudigd.

In dit artikel analyseren we alvast de voornaamste fiscale hervormingen op vlak van beleggingsfiscaliteit, waarbij we tevens enkele kritische bedenkingen formuleren.

MEERWAARDEBELASTING (“SOLIDARITEITSBIJDRAGE”) VAN 10%

De hervorming die onder beleggers de meeste opschudding veroorzaakt, betreft de invoering van een solidariteitsbijdrage. Deze voorziet in een belasting van 10% op toekomstige gerealiseerde meerwaarden op financiële activa - inclusief crypto-activa - die worden aangehouden door natuurlijke personen. Enkel meerwaarden die worden gerealiseerd vanaf het moment van inwerkingtreding van de solidariteitsbijdrage zullen aan deze heffing onderworpen zijn.

Dit betekent dat historische meerwaarden, behaald vóór de invoering, zijn vrijgesteld van belasting. Het is daarom cruciaal om de beginwaarde van de financiële activa nauwkeurig te bepalen, aangezien deze waarde de basis vormt voor de berekening van de belastbare meerwaarde. Voor beursgenoteerde effecten is dit relatief eenvoudig vast te stellen, doch voor beleggers met een gediversifieerde portefeuille in individuele lijnen zal dit enige administratieve opvolging vergen. Voor niet-beursgenoteerde financiële activa is dit minder evident. In dat geval zal een correcte waardering moeten worden bepaald op de dag van de invoering van de solidariteitsbijdrage, hetgeen – zoals u wellicht al kunt raden – potentieel kan leiden tot (waarderings)discussies.

Daarnaast rept het regeerakkoord met geen woord over de mogelijkheid om kosten, zoals bijvoorbeeld transactiekosten of de beurstaks, in mindering te brengen van de belastbare basis van de meerwaarde. Het is op dit moment dan ook nog onduidelijk of dergelijke kosten wel of niet in mindering kunnen worden gebracht van de belastbare basis. Er wordt wel voorzien in de aftrekbaarheid van minderwaarden (binnen dezelfde categorie inkomsten), doch dit is enkel mogelijk voor minderwaarden die binnen een belastbaar tijdperk zijn gerealiseerd. Er is met andere woorden geen mogelijkheid om minderwaarden over te dragen naar een volgend belastbaar tijdperk.

Dit kan in bepaalde situaties leiden tot een asymmetrie tussen enerzijds een beperkte aftrek van gerealiseerde minderwaarden en anderzijds de volledige belastbaarheid van gerealiseerde meerwaarden. Beleggers in individuele lijnen zullen hun globale positie op vlak van gerealiseerde meerwaarden en minderwaarden per kalenderjaar dus goed moeten opvolgen. Dit kan beleggers er ook toe aanzetten om meer de voorkeur te geven aan investeringen via fondsen en/of beleggingsverzekeringen waarbij de solidariteitsbijdrage dan enkel toepasselijk zou zijn op de (netto)meerwaarden op het moment dat de belegger uitstapt eerder dan alle transacties per individuele lijn in de beleggingsportefeuille fiscaal te moeten gaan afrekenen. Voor wat betreft beleggingsverzekeringen in tak 23 (die reeds onderworpen zijn aan een 2% premietaks bij instap) is het op heden trouwens onduidelijk of het de bedoeling is dat deze ook gevat zullen worden onder de definitie van ‘financiële activa’.

Het regeerakkoord voorziet daarnaast in verschillende vrijstellingen. Zo wordt er een voetvrijstelling van 10.000 euro ingevoerd, bedoeld om kleine beleggers niet extra te belasten. Deze voetvrijstelling zal jaarlijks worden geïndexeerd, zodat het bedrag in de toekomst mee evolueert met de inflatie.

Verder geldt er - in geval van een aanmerkelijk belang van minimaal 20% - altijd een vrijstelling van 1 miljoen euro. Boven deze vrijstelling wordt er een getrapt belastingtarief ingevoerd:

  • Een meerwaarde tussen 1 en 2,5 miljoen euro zal belast worden tegen 1,25%;
  • Een meerwaarde tussen 2,5 en 5 miljoen euro zal belast worden tegen 2,5%;
  • Een meerwaarde tussen 5 en 10 miljoen euro zal belast worden tegen 5%;
  • Een meerwaarde vanaf 10 miljoen euro zal belast worden tegen 10%.

Er bestaat binnen de regeringspartijen blijkbaar nog onenigheid over de vraag of aandeelhouders met minder dan 20% ook onder het getrapte tariefsysteem vallen of terugvallen op het basissysteem, waarbij een belastingtarief van 10% geldt en slechts een vrijstelling van 10.000 euro wordt toegepast. Verder is het momenteel nog onduidelijk of er een vrijstelling komt voor lange termijn aandeelhouders. Waar er in eerdere ontwerpteksten sprake was van een vrijstelling mits tien jaar houdtermijn, is hierover nog niets expliciet in het regeerakkoord opgenomen.

Verder is één van de aandachtspunten bij de invoering van de solidariteitsbijdrage de impact van de aangifteplicht op de beoordeling van wat als “normaal beheer van privévermogen” wordt beschouwd. Met de invoering van een nieuwe aangifteplicht zal de fiscus in staat zijn om veel nauwkeuriger te controleren of beleggers handelen binnen de grenzen van normaal beheer. Dit kan leiden tot een toename van gevallen waarbij de fiscus oordeelt dat er sprake is van speculatie, hetgeen resulteert in een hoger belastingtarief van 33% (plus gemeentebelasting).

Tot slot kan de vraag worden gesteld hoe de solidariteitsbijdrage zich zal verhouden tot de zogenaamde Reynderstaks (artikel 19bis Wetboek Inkomstenbelastingen). Op dit moment betaalt een belegger al 30% belasting op meerwaarden van obligatiefondsen die minstens 10% van hun activa investeren in schuldinstrumenten. Aangezien de nieuwe solidariteitsbijdrage verschuldigd is op meerwaarden op financiële vaste activa, vallen gerealiseerde meerwaarden op dergelijke obligatiefondsen in principe eveneens onder het toepassingsgebied van de solidariteitsbijdrage. Dit roept de vraag op of de Reynderstaks zal verdwijnen, dan wel dat deze in de toekomst als een lex specialis zal worden beschouwd ten aanzien van de solidariteitsbijdrage (en dus een aparte regeling blijft voor beleggers in obligatiefondsen).

AANSCHERPING DBI-VOORWAARDEN

Het regeerakkoord bevat tevens belangrijke wijzigingen met betrekking tot de zogenaamde DBI-voorwaarden voor de vrijstelling van dividenden en meerwaarden in de vennootschapsbelasting. De participatievoorwaarde van 10% blijft ongewijzigd, terwijl de drempel van 2,5 miljoen euro wordt verhoogd naar 4 miljoen euro. Bovendien wordt de participatievoorwaarde aangescherpt door de voorwaarde van 4 miljoen euro te koppelen aan de eis dat de deelneming de aard van financieel vast actief moet hebben. Aldus zal een investering van bijvoorbeeld 5 miljoen euro als geldbelegging niet langer in aanmerking komen voor een vrijstelling onder de DBI-voorwaarden. Het regeerakkoord vermeldt niet of deze verstrenging van de DBI-voorwaarden ook van toepassing zal zijn op historisch opgebouwde meerwaarden bij bestaande investeringen in aandelen.

Deze bijkomende voorwaarde van kwalificatie als financieel vast actief is echter niet van toepassing op kleine en middelgrote ondernemingen (definitie art. 2, §1, 4°/1 WIB) maar enkel voor en tussen grote ondernemingen. Concreet wordt een onderneming als middelgroot beschouwd indien zij in minstens twee van de laatste drie afgesloten belastbare tijdperken voldoet aan de volgende voorwaarden: (i) een gemiddeld personeelsbestand van minder dan 250 FTE’s én (ii) een omzet van maximaal 50 miljoen euro of een balanstotaal van maximaal 43 miljoen euro. Bij verbonden ondernemingen moeten deze criteria op een geconsolideerde basis worden vastgesteld.

Voor wat betreft beleggingen in aandelen zullen de voorgestelde wijzigingen alleszins nog een extra laag complexiteit toevoegen aan het doolhof van de Belgische beleggingsfiscaliteit. Onderstaand geven wij een vereenvoudigd schematisch overzicht weer van de fiscale behandeling conform het regeerakkoord wanneer een particulier of vennootschap investeert in aandelen:

* jaarlijkse voetvrijstelling van 10.000 EUR

IMPACT OP DBI-BEVEK

Het regeerakkoord voorziet ook in een wijziging met betrekking tot de fiscale behandeling van DBI-beveks. Een DBI-bevek is een beleggingsvennootschap die Belgische vennootschappen toelaat om op een gediversifieerde wijze in aandelen te beleggen met toepassing van de DBI-vrijstelling (indien de relevante voorwaarden vervuld zijn). Voortaan zal over de meerwaarde bij de uitstap uit een DBI-bevek een belasting van 5% worden geheven. Over de fiscale behandeling van distributies door een DBI-bevek vermeldt het regeerakkoord echter niets. In tegenstelling tot bij de solidariteitsbijdrage wordt ook niet verduidelijkt of deze nieuwe belasting bij uitstap al dan niet van toepassing zal zijn op historisch opgebouwde meerwaarden in bestaande beleggingen in DBI-beveks.

Daarnaast wordt de verrekening van de roerende voorheffing met de vennootschapsbelasting onderworpen aan een bijkomende voorwaarde dat de vennootschap-investeerder de vereiste minimumbezoldiging uitkeert. Merk op dat de minimumbezoldiging in het regeerakkoord wordt opgetrokken van 45.000 euro naar 50.000 euro (te indexeren).

Inzake het fiscale regime van andere beleggingsvennootschappen zijn in het regeerakkoord geen wijzigingen opgenomen. Aangezien de DBI-participatievoorwaarde niet geldt voor investeringen in en door beleggingsvennootschappen zal het belang van deze kwalificatie dus verder toenemen. Specifiek voor de private privak voorziet het regeerakkoord in een versoepeling van het reglementaire kader binnen een budgettair neutraal kader.

BEURSTAKS

Het regeerakkoord voorziet tevens in een vereenvoudiging van de beurstaks, die vandaag vrij complex is door het bestaan van verschillende tarieven naargelang de belegging. Afhankelijk van het type van effecten bedraagt de beurstaks op heden 0,12%, 0,35%, 1,32% (met plafonds per transactie van respectievelijk 1.300 euro, 1.600 euro of 4.000 euro) of is er een vrijstelling. Bij wijze van voorbeeld kan verwezen worden naar het feit dat vandaag een in België geregistreerd kapitalisatiefonds onderworpen is aan een beurstaks van 1,32% terwijl een niet in België geregistreerd kapitalisatiefonds aan een beurstaks van 0,12% onderworpen is. De exacte invulling van deze vereenvoudiging is voorlopig onduidelijk. Een mogelijke optie is de invoering van een uniform tarief, doch zouden we hopen dat dit geen globale belastingverhoging met zich meebrengt doordat bijvoorbeeld het laagste tarief (van 0,12%) zou verdwijnen.

EFFECTENTAKS

In eerdere versies van de supernota’s werd een verhoging van de effectentaks overwogen, waarbij het tarief zou stijgen van 0,15% naar 0,25%. Finaal werd deze verhoging echter niet weerhouden in het regeerakkoord. De regering zal wel onderzoeken hoe, conform de aanbevelingen van het Rekenhof, ontwijking van de jaarlijkse taks op de effectenrekening kan worden aangepakt.

BUITENLANDSE SPAARBOEKJES

De Minister van Financiën zal bij de nakende veroordeling van België door het Europees Hof van Justitie (waarover meer in ons eerdere nieuwsbericht), binnen de drie maanden een begrotingsneutraal voorstel doen aan de regering inzake de vrijstellingsregeling voor inkomsten uit spaardeposito’s waarbij de geldende belastingverminderingen -en vrijstellingen inzake sparen geharmoniseerd worden, met meer vrijheid voor de belastingplichtige.

CONCLUSIE

De aangekondigde hervormingen brengen ingrijpende wijzigingen mee voor beleggers, maar laten tegelijkertijd nog veel vragen onbeantwoord. De ingangsdatum van deze maatregelen is nog niet bekend, maar het regeerakkoord geeft aan dat de fiscale maatregelen in principe in 2026 zullen worden ingevoerd. De komende maanden zullen cruciaal zijn om meer duidelijkheid te krijgen over de concrete invulling ervan door de nieuwe minister van Financiën Jan Jambon. Wij volgen het alleszins op de voet voor u op.

Mots clés