Sociaal akkoord: evenwichtig compromis voor de relance van de economie

De economische context is en blijft moeilijk met een bbp dat in het eerste kwartaal van 2021 in volume nog altijd 4% lager lag dan eind 2019, met nog steeds meer dan 200.000 werknemers in de private sector in het regime van tijdelijke COVID-werkloosheid, en 25% van de bedrijven (gezond voor de crisis) die vandaag in financiële moeilijkheden verkeren.



Tegelijk genereert de COVID-crisis met vertraging ook een aantal zweepslageffecten, waarbij er door capaciteitsverminderingen tijdens de crisis nu vertragingen en flessenhalzen optreden in de toeleveringsketen voor producten zo divers als containers, computerchips, hout, isolatiemateriaal, ijzeren kabels of fietsonderdelen, met scherpe prijsstijgingen tot gevolg. Dit zorgt voor een toegenomen inflatierisico wat voor ons land met zijn systeem van automatische loonindexering makkelijk kan leiden tot een loon-prijsspiraal.


In die moeilijke context blijft een vrijwaring van het concurrentievermogen van onze ondernemingen absoluut cruciaal. Het is dan ook van groot belang dat de regering haar bemiddelingsvoorstel dat ze begin mei (in het kader van de procedure van de loonnormwet) aan de sociale partners heeft voorgesteld, volledig en correct uitvoert.


Dit omvat het bij KB vastleggen van een loonnorm van 0,4% voor 2021-2022 en het vastleggen van een duidelijk kader voor de eenmalige coronapremie van maximaal 500 € voor het beperkte aantal bedrijven dat tijdens de COVID-crisis goede resultaten heeft kunnen voorleggen.

Enkel door een doeltreffende beheersing van onze CAO-loonstijgingen in lijn met de berekeningen van de CRB, kan onze competitiviteit - bij dalende economische activiteit en stijgende inflatie - gevrijwaard blijven tegenover onze drie belangrijkste concurrenten Duitsland, Frankrijk en Nederland. Enkel op die manier kunnen onze exportbedrijven hun marktaandelen behouden of verhogen, kunnen industriële activiteiten hier blijven bloeien en kunnen zoveel mogelijk jobs gevrijwaard blijven ondanks de crisisomstandigheden.


In die context heeft de regering in haar bemiddelingsvoorstel de sociale partners de opdracht gegeven een oplossing te zoeken voor een aantal andere belangrijke socio-economische problemen:

• De verhoging van het minimumloon over meerdere IPA’s.
• De verlenging van de termijnen voor de harmonisering van de aanvullende pensioenen tussen arbeiders en bedienden.
• Het tijdelijk meer gebruik kunnen maken van overuren.
• Het werkbaar maken van het einde van de loopbaan via de regeling van de landingsbanen.

Over die 4 dossiers hebben de sociale partners op 8 juni een alomvattend sociaal akkoord kunnen sluiten dat de competitiviteit van de bedrijven maximaal vrijwaart ten aanzien van de buurlanden, de koopkracht van de werknemers met een laag loon geleidelijk versterkt, het aanvullend pensioen volgens een realistische timing gelijkstelt, en tegelijk zorgt voor een goede omkadering van de hevige economische schokken waar we op korte termijn voor staan via een toename van het aantal vrijwillige overuren.


1. VERHOGING VAN HET INTERPROFESSIONEEL MINIMUMLOON OVER MEERDERE IPA’S

Met betrekking tot de minimumlonen van CAO nr 43 wordt in een eerste fase het onderscheid op het vlak van leeftijd en anciënniteitsvoorwaarden afgeschaft, zodat er nog slecht 1 minimumloon zal gelden. Het laagste bedrag (1.625,72 EUR/maand voor 18-jarigen) wordt vanaf 1 april 2022 verhoogd met 76,28 EUR bruto/maand en zal dan als enige minimumloon gelden. In 2024 wordt dan een 2de stap gezet richting 1.737 € bruto (+2%) en in 2026 richting 1.772 € bruto (+2%). Daarmee blijft het brutomaandloon iets onder het maandelijks bedrag van het bruto minimumloon in Duitsland (1.775 euro bruto).

Bovendien vragen de sociale partners in hun akkoord aan de regering om er via de op stapel staande fiscale hervorming voor te zorgen dat deze brutoverhogingen van 14 € à 77 €/maand in 2022 (in functie van de 3 leeftijdscategoriën) en van 35 €/maand in 2024 en 2026, telkens uitmonden in forsere nettoverhogingen (voor de laatste 2 periodes is het doel 50 euro/maand netto extra).

Bovendien vragen de sociale partners in hun akkoord ook dat de bijkomende kosten van deze verhogingen voor de werkgevers, via patronale lastenverlagingen zouden worden beperkt/verlaagd tot de loonnormpercentages die in 2023-2024 en 2025-2026 onder sociale partners zullen worden overeengekomen.

Met dit akkoord wordt de koopkracht van de laagste lonen m.a.w. beduidend verhoogd (ongeveer met 150 € netto/maand) in de komende 5 jaar. Tegelijk blijft de kostprijs van de minimumlonen vergelijkbaar met die in Duitsland in 2022 en wordt onze competitiviteit dus gevrijwaard.

Met die afgesproken verhogingen van het minimumloon blijven we ook onder de meeste bestaande sectorale minima, die zich veelal tussen 1.800 € en 2.200 € bruto situeren. Voor de meeste van onze sectoren is er dus geen opwaartse impact op de lagere looncategorieën. En waar dit toch enigszins het geval is (enkele handelssectoren die minima hebben tussen 1.750 en 1.775 €) kan er gerekend worden op bijkomende verlagingen van patronale lasten ter compensatie.

De uitzonderingen op de 3 minimumlonen zoals bepaald in CAO 50 blijven onaangeroerd. Hiertoe zullen de percentages worden aangepast.


2. VERLENGING VAN DE TERMIJNEN VOOR DE HARMONISERING VAN DE AANVULLENDE PENSIOENEN TUSSEN ARBEIDERS EN BEDIENDEN

Op het vlak van de harmonisering van de aanvullende pensioenen tussen arbeiders en bedienden, werd in het akkoord het volgende overeengekomen:

Om het harmonisatieproces alle kansen te geven, beslisten de sociale partners de streefdatum van 1 januari 2025 te verschuiven naar 1 januari 2030. De WAP moet in die zin worden aangepast. Bovendien zal de voorziene datum voor de neerlegging van de sectorale cao’s worden verplaatst naar 1 januari 2027.

Er is overigens een bepaald traject voorzien: er wordt een concrete inspanning van de paritaire comités gevraagd met het oog op de harmonisatie van de stelsels en dat reeds in 2021-22. Vervolgens zullen de sectoren en/of ondernemingen die met de problematiek te maken hebben voor elke IPA-periode tussen 2023 en 2028 een deel van de loonmarge moeten besteden aan de harmonisatie.

Om het vertrouwen in de 2de pijler te herstellen, vragen de sociale partners ook aan de regering om de bestaande fiscale en parafiscale stelsels te behouden (er is een bijzonder correctiemechanisme voorzien voor de kleine pensioenkapitalen). Ze vragen tevens om voor de werknemers de mogelijkheid te behouden om te kiezen tussen een kapitaal of een rente.


3. HET TIJDELIJK MEER GEBRUIK KUNNEN MAKEN VAN OVERUREN

Om de relance op korte termijn te ondersteunen werden ook nog volgende maatregelen genomen op het vlak van:

  • Vrijwillige overuren

Voor 2021 kunnen voortaan ook de niet-essentiële sectoren bijkomend 120 vrijwillige overuren, relance-uren genoemd, laten presteren door hun werknemers die hiervoor uitdrukkelijk opteren. De essentiële sectoren kunnen het resterende saldo van de reeds door de regering toegekende vrijwillige overuren voor 2021 en die nog niet volledig werden gebruikt, opnemen tot het einde van 2021. Voor 2022 worden bijkomend nog 120 relance-uren toegekend voor alle sectoren. Deze relance-uren volgen dezelfde regels als de bestaande crisismaatregel van de vrijwillige overuren voor de essentiële sectoren. (Voor die overuren is er geen recuperatie, geen overloontoeslag, geen meerekening voor de arbeidsduur en de interne grens, geen onderwerping aan personenbelasting voor de WN, en een vrijstelling van sociale bijdragen voorzien.)

  • Gewone overuren

Het fiscaal gunstregime waarbij enerzijds een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor de ondernemingen werd voorzien en waarbij anderzijds een belastingvermindering voor de werknemers wordt toegekend, wordt opgetrokken naar 180 overuren (i.p.v. 130) voor alle sectoren tot 30.06.2023.


4. HET WERKBAAR MAKEN VAN HET EINDE VAN DE LOOPBAAN VIA DE REGELING VAN SWT EN DE LANDINGSBANEN

De sociale partners namen hun verantwoordelijkheid in dit dossier door de vastgelegde kalender van de vorige IPA te respecteren. De aanvangsleeftijd voor de SWT’en is in alle stelsels (behalve het stelsel ten gunste van mindervalide werknemers of werknemers met ernstige lichamelijke problemen dat blijft staan op 58 jaar) vastgelegd op 60 jaar. De vereiste cao’s zullen worden gesloten in de NAR tot 30 juni 2023.

Het stelsel voor ondernemingen in herstructurering blijft onveranderd (ook 60 jaar sinds eind 2020).

Tegelijkertijd wordt de regeling van aangepaste beschikbaarheid voor de SWT’ers verlengd aan dezelfde voorwaarden (42 jaar beroepsverleden of 62 jaar).

De afwijkende maatregelen voor de landingsbanen (herstructurering, zware beroepen, lange loopbanen) worden verlengd tot 55 jaar voor de verminderingen met 1/5. De leeftijd wordt ook begrensd op 55 jaar voor de halftijdse stelsels.


Bron: VBO

Mots clés

Articles recommandés

Laat jouw werknemers tijdig hun overuren recupereren!

Het belasten van artificiële intelligentie. De taks van de toekomst?

Details en gevolgen van de nieuwe kenmerken van de belastingaangifte 2024: IPP 2024 persconferentie