Het Grondwettelijk Hof heeft bij arrest van 17 oktober 2019 deze taks ongrondwettelijk verklaard doch met handhaving van de gevolgen van de vernietigde wet voor de referentieperiodes die eindigen voor of op 30 september 2019.
Ondertussen heeft de fiscale administratie een circulaire uitgevaardigd over het effect van het arrest van het Grondwettelijk Hof op de verzoeken tot teruggave die reeds bij haar werden ingediend of nog ingediend zullen worden (Circulaire 2020/C/28 van 8 februari 2020 met betrekking tot het arrest nr. 138/2019 van 17 oktober 2019 van het Grondwettelijk Hof).
De Administratie bevestigt daarin de handhaving van de gevolgen van de vernietigde wet voor de twee referentieperiodes 2018 (10 maart 2018 tot en met 30 september 2018) en 2019 (1 oktober 2018 tot en met 30 september 2019). Aanvragen tot teruggave wegens de schending van de Grondwet blijven aldus zonder gevolg volgens de Administratie.
Concreet wil dit zeggen dat de Administratie ervan uit gaat dat de taks verschuldigd blijft voor de referentieperiodes 2018 en 2019. De uitspraak van het Grondwettelijk Hof impliceert volgens haar dat de verplichtingen inzake aangifte en betaling van de taks voor deze periodes van toepassing blijven.
Enkel aanvragen die betrekking hebben op een correctie van de taks wegens toepassing van een andere (dan de forfaitaire) verdeelsleutel van de belastbare basis voor rekeningen in onverdeeldheid of voor rekeningen aangehouden in blote eigendom-vruchtgebruik in principe komen in principe nog in aanmerking voor behandeling ten gronde.
Hierna volgt een overzicht van de acties die nog ondernomen kunnen worden om de volledige taks terug te vragen. Wij maken daarbij een onderscheid tussen referentieperiode 2018 en referentieperiode 2019.
Het initiatief van een verzoek tot teruggave ligt hier doorgaans bij de belastingplichtige zelf, ofwel omdat hij zelf de taks betaald heeft, ofwel omdat de buitenlandse bankier de taks voor hem ingehouden heeft en geen collectieve procedure tot teruggave is opgestart.
Indien u ook hiervoor nog een individuele terugvordering wil instellen, dan kan u ons daarover contacteren voor verdere informatie. Een aandachtspunt daarbij is dat de periode voor de indiening van een administratieve vraag tot teruggave verstreken is op 31 december 2019.
Voor de referentieperiode 2018 werd er door de meeste Belgische banken en vermogensbeheerders bij wie u een effectenrekening aanhoudt, een procedure tot teruggave opgestart voor de taks die ingehouden en betaald werd. Dit blijkt uit een rondvraag bij de betrokken instellingen.
Indien u ook hiervoor nog een individuele terugvordering wil instellen, dan kan u ons daarover contacteren voor verdere informatie. Ook hier is een aandachtspunt dat de periode voor de indiening van een administratieve vraag tot teruggave verstreken is op 31 december 2019.
Wij raden aan om voor de buitenlandse effectenrekeningen (waarop de taks nog niet werd ingehouden), dit jaar nog tijdig een aangifte in te dienen en de taks te betalen. Dit gelet op de internationale uitwisseling van informatie over de waarde van de tegoeden op buitenlandse financiële rekeningen per 31 december 2019, alsook gelet op de hoge boetes en nalatigheidsinteresten die men riskeert bij niet-aangifte en niet-betaling van de taks op effectenrekeningen.
In principe gebeurt de aangifte in de periode juni – september 2020 (afhankelijk van de termijn voor de indiening van de aangifte personenbelasting) en dient de betaling van de taks uiterlijk op 31 augustus 2020 te gebeuren.
Onmiddellijk daarna kan dan een vraag tot teruggave gericht worden aan de Administratie, waarna zes maanden later een gerechtelijk verzoek voor de rechtbank van eerste aanleg kan worden ingediend. Hoe sneller u aldus de aangifte en betaling doet, hoe sneller de teruggaveprocedure kan worden gestart.
Vermits het Grondwettelijk Hof bevestigd heeft dat er wel degelijk inbreuken gepleegd zijn op de Grondwet, maar zij de effecten van de geannuleerde wet voor de referentieperiodes 2018 en 2019 heeft menen te moeten handhaven, ligt de essentie van de argumentatie voor de betwisting van deze taks niet meer bij de inbreuken op de Grondwet, maar eerder (1) bij de inbreuken op de Europese reglementering en (2) de overheidsaansprakelijkheid wegens een fout van de rechterlijke macht.
Wat punt (1) betreft, zal de inbreuk op de Europese regelgeving terug aangekaart worden, ten eerste omdat die wel ingeroepen werd voor het Grondwettelijk Hof maar niet behandeld werd, ten tweede omdat dergelijke inbreuk (in principe) een retroactieve vernietiging tot gevolg zou moeten hebben.
Wat punt (2) betreft, wordt opgemerkt dat de aansprakelijkheid van de Belgische Staat voor foutief handelen of nalaten van haar organen (zoals het Grondwettelijk Hof), reeds geruime tijd wordt aanvaard.
Het is verdedigbaar te stellen dat het Grondwettelijk Hof een fout heeft gemaakt door een ongrondwettige wet te handhaven voor het verleden. Het betreft hier zowel een schending van de algemene zorgvuldigheidsplicht als van een hogere rechtsnorm (o.m. schending van artikel 1 eerste aanvullend protocol bij het EVRM wegens inbreuk op het ongestoord genot van eigendom). Voor deze fout kan een schadevergoeding worden gevraagd op grond van artikel 1382 BW die gelijk is aan het bedrag van de betaalde taks op effectenrekeningen.
Dezelfde aanbeveling van aangifte en betaling geldt ook voor Belgische effectenrekeningen waarop geen taks werd ingehouden omdat de grens van 500.000 euro niet overschreden werd en de belastingplichtige niet gekozen heeft voor de ‘opt-in’ van die rekening.
Daarnaast kan men eventueel ook nog een individuele procedure starten tot teruggave van de taks die eind december 2019 ingehouden en betaald werd door de Belgische tussenpersoon.
Immers, ook al hebben de meeste Belgische banken en vermogensbeheerders voor 2019 zelf het initiatief genomen om de teruggave te vragen voor al hun cliënten, het is niet zeker dat zij dit argument van overheidsaansprakelijkheid inroepen en dat zij op termijn uiteindelijk alle rechtsmiddelen zullen uitputten.
Een individuele procedure tot teruggave kan overigens perfect opgestart worden naast een collectieve procedure tot teruggave van de financiële instelling. Zowel de tussenpersoon die de TER aan de bron heeft ingehouden, als de titularis van de rekening voor wiens rekening de TER door deze tussenpersoon werd ingehouden en betaald, kunnen immers een verzoek tot teruggave indienen.
Het spreekt voor zich dat een dubbel verzoek tot teruggave finaal geen aanleiding kan geven tot een dubbele terugbetaling.
Indien u nog vragen hebt bij deze actiemogelijkheden of u zich hierbij wil laten bijstaan, aarzel dan niet om ons te contacteren.
Dirk Coveliers - Counsel (dirk.coveliers@tiberghien.com)
Bron: Tiberghien