Het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen bij de verrekening van buitenlandse erfbelasting is strijdig met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Dat besliste het Grondwettelijk Hof in haar arrest van 3 juni 2021 (nr. 80/2021). Artikel 2.7.5.0.4 VCF (oud artikel 17 W.Succ.) voorzag immers enkel de verrekening van buitenlandse erfbelasting geheven op buitenlands onroerend goed. De verrekening van buitenlandse erfbelasting op roerende goederen was niet voorzien. In een ontwerp van decreet stelt de decreetgever voor om artikel 2.7.5.0.4 VCF aan te passen naar aanleiding van het arrest van het Grondwettelijk Hof. Daarbij is niet helemaal duidelijk of het ontwerp van decreet ook de verrekening beoogt van boedelbelastingen die worden geheven omwille van het overlijden (zoals de “inheritance tax” in de UK bvb.). Vlabel staat dit momenteel wel toe op basis van haar administratief standpunt.
Op 21 juni 2021 nam de Vlaamse Belastingdienst hierover een eerste standpunt in (SP nr. 21042). Vlabel sloot zich aan bij de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en kondigde aan de verrekening voortaan ook toe te staan voor roerende goederen, zowel in de fase van taxatie en bezwaar als in geval van een verzoek tot ambtshalve ontheffing (en zelfs buiten de aanslagtermijn van 5 jaar indien van toepassing).
In dit standpunt werd evenwel niet ingegaan op het regime van buitenlandse boedelbelastingen, belastingen die niet de aard van een successierecht hebben maar een nalatenschap rechtstreeks bezwaren. Vlabel aanvaardde deze buitenlandse boedelbelastingen destijds slechts als specifiek passief van de nalatenschap. Men mocht de buitenlandse boedelbelasting enkel aftrekken van de waarde van de buitenlands belaste goederen, om de heffingsgrondslag in België te bepalen. Deze belasting werd namelijk aanzien als een soort van last opgelegd aan de nalatenschapsboedel (SP nr. 15121), zodat deze niet in aanmerking kwam voor de voormelde verrekening.
Daarmee ging Vlabel in tegen de beslissing van de Federale Administratie van 21 november 1968 (nr. E.E./80.587). In deze administratieve beslissing wordt er voor de toepassing van deze verrekening specifiek voor onroerend goed namelijk geen onderscheid gemaakt naargelang de belasting rechtstreeks en globaal geheven wordt lastens de nalatenschapsboedel, dan wel persoonlijk en individueel lastens de rechthebbenden op ieders deel. De Federale Administratie stond daarmee wel de verrekening toe van de buitenlandse erfbelasting op buitenlandse onroerende goederen, ook indien de buitenlandse erfbelasting de kenmerken had van een boedelbelasting, en niet persoonlijk door de belastingplichtige gedragen diende te worden.
De toepassing van het vroegere standpunt van Vlabel was dan ook aanzienlijk minder gunstig dan een volledige verrekening van de in het buitenland geheven erfbelasting.
Voorbeeld: Een erflater met fiscale woonplaats in het Vlaamse Gewest laat een onroerend goed gelegen in het Verenigd Koninkrijk ter waarde van 1 miljoen euro (+/- £ 880.000) na aan zijn zoon.
Op het onroerend goed is in het Verenigd Koninkrijk in beginsel 40% aan “Inheritance Tax” verschuldigd, indien het overige vermogen netto meer dan 325.000 Britse pond bedraagt. De eerste 325.000 Britse pond zijn immers vrijgesteld. Passen we het oude standpunt van Vlabel hierop toe, dan zal vervolgens erfbelasting worden geheven op hetgeen rest, m.n. op 600.000 euro. De zoon zal dan nog steeds 114.000 euro aan erfbelasting in België (Vlaams Gewest) verschuldigd zijn (3% op de eerste 50.000 euro, zijnde 1.500 euro, 9% op de volgende 200.000 euro, of 18.000 euro en 27% op de resterende 350.000 euro, of 94.500 euro (tarieven in de rechte lijn en tussen partners)).
Passen we de werkwijze van de Federale Administratie toe, dan zal de zoon geen bijkomende erfbelasting meer in België verschuldigd zijn. Het tarief van 40% aan Britse Inheritance Tax overstijgt immers het 27%-tarief aan erfbelasting in het Vlaamse Gewest.
De verrekening wordt daarentegen wel toegestaan wanneer het gaat over (de erfbelasting geheven op de) in het buitenland gelegen onroerende goederen in het bezit van een buitenlandse vennootschap waarvan de overledene rechtstreeks aandelen bezit (zgn. vastgoedvennootschap), en die in het buitenland als onroerende goederen worden beschouwd. Dit blijkt uit een niet-gepubliceerde administratieve beslissing van de Federale Administratie van 20 maart 2008 (nr. E.E. 102.537). Uit de praktijk blijkt dat ook Vlabel deze beslissing volgt.
Het eerste standpunt (nr. 15121) werd echter uitdrukkelijk opgeheven door de aanvulling van het standpunt nr. 21042 van Vlabel op 18 augustus 2021. Vlabel aanvaardt dat ook buitenlandse boedelbelastingen in aanmerking komen voor de verrekening, waarbij de term “erfbelasting” zo zal worden geïnterpreteerd dat “elke belasting die wordt geheven omwille van het overlijden” in aanmerking komt voor de verrekening.
Daarmee breidt Vlabel haar standpunt uit conform de beslissing van de Federale Administratie, zowel voor roerende als voor onroerende goederen, gelet op de algemene bewoordingen in het standpunt. Vlabel maakt dus niet langer een onderscheid naargelang de belasting rechtstreeks en globaal geheven wordt lastens de nalatenschapsboedel dan wel persoonlijk en individueel lastens de rechthebbenden op ieders deel. Concreet geldt de verrekening dus ook voor bv. de Britse Inheritance Tax en de Amerikaanse Estate Tax. Nemen we opnieuw het voorbeeld van de erflater die een onroerend gelegen in het Verenigd Koninkrijk ter waarde van 1 miljoen euro aan zijn zoon nalaat. Voortaan zal de zoon geen bijkomende erfbelasting in het Vlaamse Gewest meer verschuldigd zijn op het Britse onroerend goed.
Na publicatie van dit (aangevulde) standpunt lagen de verwachtingen hoog dat ook de Vlaamse Decreetgever op korte tijdspanne zou remediëren. Die verwachting is nu ook eindelijk realiteit. Op 10 oktober 2022 diende de Vlaamse regering een ontwerp van decreet in waarin het voormelde standpunt wordt verankerd (Parl. St. Vlaams Parlement 2022-23, nr. 1440/001).
Niet alleen breidt het ontwerp voortaan de verrekening van buitenlandse erfbelasting uit tot alle buitenlandse goederen, zowel roerende als onroerende. De verrekening zou vanaf nu gelden voor de buitenlandse erfbelasting geheven in om het even welk land, en dus niet enkel voor de erfbelasting die is betaald in het land van ligging van het betrokken goed. Zo wordt er rekening gehouden met zowel de huidige internationale context, als de minder eenduidige lokalisatie van roerende goederen. Dit laatste is dan ook alleen maar toe te juichen.
Het ontwerp ligt momenteel verder ter behandeling in de Commissie. Na goedkeuring is de verwachting dat deze regeling definitief in werking zal treden tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Het ontwerp zegt evenwel niets over het regime van de buitenlandse boedelbelastingen. Op dit punt is het decreet dan ook op het eerste zicht gebrekkig. Het ontwerpdecreet verduidelijkt immers niet of alleen erfbelasting in de strikte zin wordt bedoeld, dan wel ‘elke belasting die wordt geheven omwille van het overlijden’ zoals voorzien in standpunt 21042, met inbegrip van de buitenlandse boedelbelastingen.
Het zou nuttig zijn mocht de decreetgever standpunt 21042 integraal en letterlijk decretaal verankeren, en dus de verrekening toestaan van ‘elke belasting die wordt geheven omwille van het overlijden’.
Merk overigens op dat de regeling in het Waalse Gewest nog niet is aangepast. In het Brusselse Gewest is de wetgever wel reeds tussengekomen, maar heeft de mogelijkheid tot verrekening beperkt tot de goederen waarover een erfbelasting wordt geheven in het land van hun ligging (anders dan in het Vlaamse Gewest). Boedelbelastingen worden in Brussel evenmin expliciet bij wet geregeld, maar het federale standpunt EE 80/587 is nog steeds van toepassing.
Meer informatie over de voorwaarden van de concrete toepassing van deze verrekening vindt u terug in het artikel “Internationale nalatenschappen en dubbele belasting: het Grondwettelijk Hof spreekt zich uit” van 11 juni 2021.
Bron: Tiberghien