Verzoeken tot nietigverklaring van de taks op de effectenrekeningen

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Vennootschapsbelasting publiceerde op 08/02/2020 de circulaire 2020/C/28. Deze circulaire bespreekt de gevolgen van het arrest nr. 138/2019 van 17.10.2019 van het Grondwettelijk Hof inzake de verzoeken tot nietigverklaring van de taks op de effectenrekeningen.



Inhoudstafel

I. Inleiding

II. Arrest nr. 138/2019 van 17.10.2019 van het GwH

A. Schending van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel

B. Draagwijdte van de vernietiging

1. Principe

2. Handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepalingen

III. Gevolgen

IV. Administratieve beroepen

V. Besluit


I. Inleiding

1. Deze circulaire bespreekt bondig de gevolgen van het arrest nr. 138/2019 van 17.10.2019 van het Grondwettelijk Hof (GwH) (1) inzake de verzoeken tot nietigverklaring van de W 07.02.2018 (2).

(1) GwH van 17.10.2019, nr. 138/2019 (BS 05.11.2019).

(2) W 07.02.2018 houdende de invoering van een taks op de effectenrekeningen (BS 09.03.2018).

Met dit arrest heeft het GwH de bepalingen van de W 07.02.2018 vernietigd waardoor de bepalingen van de taks op de effectenrekeningen zoals opgenomen in de artikelen 151 tot 157 en 158/1 tot 158/6 van het Wetboek Diverse rechten en taksen (hierna WDRT) niet meer van toepassing zijn, maar met dien verstande dat die bepalingen behouden blijven voor de referentieperiodes die betrekking hebben op de jaren 2018 en 2019. Het GwH heeft de gevolgen van de vernietigde bepalingen voor de taks die verschuldigd is voor de referentieperiodes die eindigen vóór of op 30.09.2019 immers gehandhaafd met toepassing van artikel 8, derde lid van de bijzondere wet van 06.01.1989 op het Grondwettelijk Hof (B.S., 07.01.1989).


II. Arrest nr. 138/2019 van 17.10.2019 van het GwH
A. Schending van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel

2. In het Belgisch Staatsblad van 09.03.2018 werd de W 07.02.2018 bekendgemaakt. Met deze wet werd de taks op de effectenrekeningen onder 'Titel II – Taks op de effectenrekeningen' die de artikelen 151 tot 157 en 158/1 tot 158/6 omvat, in het WDRT opgenomen, met als inwerkingtreding 10.03.2018.

De taks werd ingevoerd met het oog op een meer rechtvaardig fiscaal beleid (3).

(3) Parl. St. betreffende de W 07.02.2018, Kamer, 2017-2018, DOC 54 2837/001, blz. 5.

De taks is van toepassing op effectenrekeningen gehouden door een natuurlijke persoon bij één of meerdere financiële tussenpersonen op voorwaarde dat het aandeel van de titularis in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op die rekeningen gelijk is of meer bedraagt dan 500.000 euro (4).

(4) Zie artikel 151, W.DRT.

3. Het GwH vernietigt in zijn arrest van 17.10.2019 de artikelen 151, 152, 2° en 7°, en 158/1, tweede lid, WDRT op basis van meerdere schendingen van het grondwettelijk gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel:

a. Ten aanzien van de doelstelling te komen tot een rechtvaardig fiscaal beleid door middel van een belasting die verschuldigd is door de grote vermogens, is het kennelijk onredelijk dat de afgeleide financiële instrumenten, de thesauriebewijzen, de depositobewijzen en de vastgoedcertificaten die op een effectenrekening worden ingeschreven, niet door de taks op de effectenrekeningen worden beoogd (zie punten B.13.3., B.18.2., B.23. en B.24. van het voormelde arrest van 17.10.2019).

b. Het verschil in behandeling dat de W 07.02.2018 in het leven roept tussen natuurlijke personen, naargelang de financiële instrumenten waarover zij beschikken al dan niet op een effectenrekening zijn ingeschreven, is niet redelijk verantwoord (zie punt B.31. van het voormelde arrest van 17.10.2019).

c. Het vermoeden dat het aandeel van de verschillende titularissen van een effectenrekening in de gemiddelde waarde van de op die rekening ingeschreven belastbare financiële instrumenten proportioneel is met het aantal titularissen van die rekening en het ontbreken van een verplichting voor die titularissen om hun werkelijke aandeel in die gemiddelde waarde aan te geven, brengen met zich mee dat bepaalde titularissen die in werkelijkheid beschikken over een aandeel in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten van 500.000 euro of meer niet aan de bestreden taks worden onderworpen, terwijl de natuurlijke personen die hun effectenrekeningen niet in onverdeeldheid houden wel aan die taks worden onderworpen wanneer de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten 500.000 euro of meer bedraagt. Dat verschil in behandeling berust volgens het GwH op een beleidskeuze die kennelijk onredelijk is (zie punt B.36. van het voormelde arrest van 17.10.2019).


B. Draagwijdte van de vernietiging
1. Principe

4. De vernietiging van de artikelen 151, 152, 2° en 7°, en 158/1, tweede lid, W.DRT die, onder meer, betrekking hebben op de belastbare materie van de bestreden taks, evenals op bepaalde aspecten van de heffingsgrondslag van die taks, brengt met zich mee dat de bestreden taks niet meer kan worden geheven (zie punt B.38.2. van het voormelde arrest van 17.10.2019).

Gelet op het feit dat de overige bepalingen van de W 07.02.2018 onlosmakelijk verbonden zijn met de voormelde bepalingen, worden ook de overige bepalingen van die wet vernietigd (zie punt B.39. van het voormelde arrest van 17.10.2019). Zie evenwel nr. 5 hierna.


2. Handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepalingen

5. Om rekening te houden met de budgettaire en administratieve gevolgen en met de gerechtelijke geschillen die uit het vernietigingsarrest van 17.10.2019 zouden kunnen voortvloeien, heeft het GwH beslist dat de gevolgen van de vernietigde bepalingen moeten worden behouden voor de taks op de effectenrekeningen die verschuldigd is voor de referentieperiodes die eindigen vóór of op 30.09.2019 (5), waardoor alle bepalingen van de taks op de effectenrekeningen die op die referentieperiodes betrekking hebben onverminderd van toepassing blijven (zie punt B.41. van het voormelde arrest van 17.10.2019).

(5) Met toepassing van artikel 8, derde lid van de bijzondere wet van 06.01.1989 op het Grondwettelijk Hof.


III. Gevolgen

6. Aangezien het een arrest betreft naar aanleiding van beroepen tot vernietiging, heeft dit vernietigingsarrest een absoluut gezag van gewijsde vanaf zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad (6).

(6) Zie artikel 9, § 1 van de bijzondere wet van 06.01.1989 op het Grondwettelijk Hof.

7. Ingevolge de publicatie op 05.11.2019 in het Belgisch Staatsblad van het vernietigingsarrest nr. 138/2019 van 17.10.2019 van het GwH is de taks op de effectenrekeningen bij voortduur verschuldigd voor de referentieperiodes die eindigen vóór of op 30.09.2019.

De taks op de effectenrekeningen die verschuldigd is voor de referentieperiodes die eindigen vóór of op 30.09.2019 blijft immers verschuldigd als gevolg van de voormelde beslissing van het GwH om de gevolgen van de vernietigde bepalingen te handhaven voor de jaren 2018 en 2019.

De vernietigde bepalingen blijven dan ook van toepassing voor de referentieperiodes die eindigen tot en met 30.09.2019, met inbegrip van de verplichtingen inzake de inhouding, aangifte en betaling van de taks. Dit geldt zowel voor de gevallen waarin de belastingschuldige een Belgische tussenpersoon is als de gevallen waarin de belastingschuldige de titularis is.

Daarnaast moet het bestaan van meerdere effectenrekeningen met belastbare financiële instrumenten in de jaarlijkse aangifte in de inkomstenbelastingen voor de aanslagjaren 2019 en 2020 vermeld worden, zowel voor de rijksinwoners als de niet-inwoners. Dit geldt ongeacht of deze rekeningen samen 500.000 euro bereiken (7).

(7) Zie artikel 307, § 1/1, e) en § 1/6, WIB 92.


IV. Administratieve beroepen

8. Uitgezonderd wat betreft de vragen tot terugbetaling van de taks op de effectenrekeningen die gesteund zijn op de artikelen 158/1 en 158/5, § 1 en § 2, eerste en tweede lid, W.DRT en op artikel 220/8 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het W.DRT en wat betreft de beroepen betreffende de onderworpenheid aan de taks op effectenrekeningen, moeten de beroepen worden afgewezen die werden ingediend in strijd met het dispositief van het arrest van het GwH van 17.10.2019 om de teruggave te bekomen van de taks die verschuldigd was voor de referentieperiodes die eindigen vóór of op 30.09.2019.


V. Besluit

9. Ingevolge de handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepalingen door het GwH blijft de taks op de effectenrekeningen van toepassing voor de jaren 2018 en 2019, dit met inbegrip van de verplichtingen inzake de inhouding, de aangifte en de betaling van de taks en het vermelden van het bestaan van meerdere effectenrekeningen met belastbare financiële instrumenten in de jaarlijkse aangifte in de inkomstenbelastingen (zie nr. 7 hiervoor).

De administratieve onderrichtingen blijven dan ook van toepassing voor de jaren 2018 en 2019 (referentieperiodes die eindigen vóór of op 30.09.2019). Er kan in dit verband verwezen worden naar de:

- Adm. circ. 2018/C/65 van 25.05.2018;

- FAQ - Taks op de effectenrekeningen - versie 2.

Daarna heeft de vernietiging van de taks op de effectenrekeningen volledige uitwerking.

De hiervoor aangehaalde wettelijke bepalingen en administratieve richtlijnen kunnen worden geraadpleegd in de fiscale databank Fisconetplus (www.fisconetplus.be).


NAMENS DE MINISTER:

Voor de Administrateur-generaal van de Fiscaliteit,

D. DELVAUX

Adviseur-generaal

Interne ref.: 723.195


Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

Belasting op beursoperaties (TOB) en staatsobligaties: een nieuwe administratieve circulaire

Circulaire 2024/C/70 betreffende de taks op de beursverrichtingen

Verslag van het Rekenhof over de effectentaks: striktere controles op financiële instellingen en particulieren