In de aanloop naar 1 mei zullen partijen en organisaties aan de linkerzijde de komende dagen opnieuw uitpakken met een hele reeks ronkende verklaringen, vurige speeches en straffe slogans. Als de verkiezingscampagne totnogtoe een beetje van een indicatie is, zullen ze het daarbij allicht niet al te nauw nemen met de feiten. Vandaar hier al preventief een soort checklist voor de te verwachten foute slogans van de komende dagen (in willekeurige volgorde).
De vakbonden voerden de jongste jaren onafgebroken campagne voor sterkere loonstijgingen, en verwijzen daarbij graag naar een (ingebeelde) loonblokkering. Daarbij negeren ze de indexering, die ze opmerkelijk genoeg niet als loonstijging beschouwen. Dat blijkt eigen aan onze loonvorming, waarbij expliciet het onderscheid gemaakt wordt tussen indexering en de reële loonstijging daarbovenop. In andere landen wordt eerder de totale loonstijging bekeken (want in beide gevallen gaat het wel degelijk om een toename van de lonen). Sinds 2019 stegen de lonen in België gemiddeld met 22%, bij de sterkste stijging in West-Europa.
In de lijn van het eerste punt wordt ook veelvuldig geargumenteerd dat onze lonen te laag zijn, en dus dringend hoger moeten. In realiteit liggen de lonen in België relatief hoog. Zo is het officiële minimumloon in België het vijfde hoogste van Europa, en hebben de meeste sectoren minimumlonen die hoger liggen dan dat officiële niveau. De gemiddelde loonkosten per uur in ons land zijn de derde hoogste van Europa (na Denemarken en Luxemburg).
Zowat alle partijen focussen in de campagne op extra koopkracht, terwijl er de voorbije jaren in België eigenlijk geen echte koopkrachtcrisis was (hoewel die wel veelvuldig opgevoerd werd in de media). De gemiddelde koopkracht kreeg in 2022 wel een serieuze tik door de opstoot van de inflatie, maar met de automatische indexering werd dat met een minimale vertraging in 2023 al meer dan rechtgezet. Ook de vooruitzichten voor de komende jaren zijn gematigd positief. Volgens de ramingen van het Planbureau zal de gemiddelde koopkracht in 2019-2029 met 15% toenemen (vooral alle duidelijkheid, dat is bovenop de inflatie).
De voorbije jaren doken om de haverklap verhalen op van mensen die het almaar moeilijker hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. In werkelijkheid tonen de armoedecijfers een heel ander beeld. Zo is Vlaanderen één van de Europese regio’s met de laagste armoede. En bovendien nam die armoede de voorbije jaren nog af. Je kan zeker argumenteren dat de armoede in Vlaanderen nog altijd te hoog is voor de welvarende regio die we willen zijn, maar beweringen dat die armoede duidelijk aan het toenemen is, kloppen niet.
Onze economie en onze arbeidsmarkt zijn veranderd in vergelijking met tien, twintig jaar geleden (of recenter sinds corona), met meer flexibiliteit aan beide kanten. Die trend zal zich de komende jaren allicht nog doorzetten. Dat gezegd, op het vlak van atypische arbeidsuren (nachtarbeid, ploegenarbeid, weekendwerk, deeltijds…) is België eerder een achterblijver in Europees perspectief. Bekeken over de combinatie van allerlei flexibele arbeidsvormen heeft België de minst flexibele arbeidsmarkt in Europa.
De eerste stap van de aangekondigde verhoging van de pensioenleeftijd (van 65 naar 66 jaar) gaat volgend jaar in. Langer werken wordt al geruime tijd naar voor geschoven als één van de opties om de pensioenfactuur betaalbaar te houden. Volgens sommigen is langer werken evenwel totaal geen optie. Niettemin ligt de gemiddelde leeftijd waarop mensen effectief stoppen met werken in België nog altijd lager dan 61, bij de laagste onder de industrielanden. In Nederland is dat 63, in Zweden 65.
Vanuit linkse hoek wordt geregeld uitgepakt met beweringen over historisch hoge winstmarges. Daarbij wordt vaak verwezen naar een grafiek van de Nationale Bank over de macro-economische bruto winstmarges van de bedrijven. Dat is evenwel nog iets anders dan de werkelijke winstmarges van bedrijven. En vooral, de grafiek wordt doorgaans maar getoond tot begin 2022. De impact van de sterke loonstijgingen die daarna volgden, wordt vlotjes ‘vergeten’. Sinds begin 2022 is die bruto winstmarge teruggevallen met 10%, waardoor die nu terug op het gemiddelde niveau van de periode 2015-2020 ligt.
Pvda pakte eerder in deze campagne uit met opmerkelijke en vooral foute cijfers over het feit dat Colruyt amper belastingen zou betalen. Met vertraging erkende de partij de fout, maar de slogan bleef wel hangen. Vooral grote bedrijven zouden quasi geen belastingen betalen. Cijfers van de Europese Commissie tonen een ander beeld. De belastingdruk voor grote bedrijven bedraagt in België 23,1%, bij de hoogste van Europa. Voor multinationals wordt ondertussen op internationaal niveau werk gemaakt van een minimumbelasting van 15%. En naast belastingen op de winst betalen bedrijven natuurlijk ook nog heel wat andere belastingen, onder meer de werkgeversbijdragen op de lonen.
In deze campagne was er totnogtoe veel animo over hogere belastingen op vermogen. Daarbij wordt vaak vertrokken van de vaststelling dat België één van de weinige landen is waar meerwaarden op aandelen niet belast worden. Daarbij wordt dan wel vlotjes genegeerd dat we wel veel andere vormen van belasting op vermogen en kapitaal hebben (zoals de roerende voorheffing, de effectentaks, successierechten…). Volgens de Europese Commissie bedraagt de totale effectieve belastingdruk op kapitaal in België 38%, na Frankrijk de hoogste van Europa. Er valt veel voor te zeggen om de belastingen op kapitaal meer te stroomlijnen, maar de totale belastingdruk nog verder opdrijven is geen goed idee.
De voorbije jaren kwamen uit allerlei hoeken van de overheid pleidooien voor meer middelen: politie, justitie, onderwijs, zorg, … Sommige partijen komen telkens met de boodschap dat het gedaan moet zijn met de keiharde besparingen, dat de overheidsdiensten kapotbespaard zijn. Ondertussen zijn onze totale overheidsuitgaven wel al jarenlang stelselmatig aan het toenemen. Sinds 2000 zijn de overheidsuitgaven in ons land met meer dan 10% toegenomen, de sterkste stijging in Europa. In euro’s van vandaag betekent dat meer dan 60 miljard aan jaarlijkse overheidsuitgaven extra. Vreemd om in die context te spreken over ‘keiharde besparingen’.
Uiteraard staat het iedereen vrij om bepaalde beleidskeuzes te maken. Het probleem is dat de meeste van de slogans die rond 1 mei opnieuw gelanceerd zullen worden, voorbijgaan aan de onderliggende economische realiteit. De financieringsbasis van onze welvaartsstaat wankelt. De volgende legislatuur start met een enorm begrotingstekort van 27 miljard euro, en zonder ingrijpen loopt dat tekort verder op. Tegelijkertijd dreigt de motor van onze welvaartscreatie, de productiviteitsgroei, stil te vallen. En dat is geen links of rechts verhaal, maar de pijnlijke realiteit. Als we de neerwaartse trend in de productiviteitsgroei niet gekeerd krijgen, zullen al die verkiezingsbeloftes (ook die vanuit rechtse hoek trouwens) vrij snel onhaalbaar blijken. Misschien moet het ook op 1 mei wat meer gaan over hoe we de extra welvaart gaan creëren (voor we ze gaan verdelen).