Alleen wonen, maar hoe lang ?

Het aandeel van mensen van 20 jaar en ouder die alleen wonen is sinds 1991 gestegen, vooral voor mannen. De kloof tussen vrouwen en mannen wordt kleiner en vanaf 2020 zal het percentage mannen dat alleen woont groter zijn dan het percentage vrouwen dat alleen woont.


Deze "Brève" van het Instituut voor Duurzame Ontwikkeling stelt voor om de ontwikkelingen met betrekking tot personen van 20 jaar en ouder die alleen leven verder te onderzoeken.

Waarschuwing : "alleen wonen" in de zin van het bevolkingsregister zegt niets over de eenzaamheid of het isolement van de betrokkene. Deze indicator zegt eenvoudigweg dat de persoon de enige is die daar zijn domicilie heeft.


Het bestuderen van deze populatie is interessant voor twee belangrijke beleiden : huisvestingsbeleid en klimaatbeleid (de ecologische voetafdruk is, voor het overige gelijk, gecorreleerd met de grootte van het huishouden, zeker als het gaat om de uitstoot van broeikasgassen).


Een paar observaties :


  • Het percentage die alleen leven neemt toe met de leeftijd, maar met een "piek" iets voor de leeftijd van 30 jaar en één rond de leeftijd van 90 jaar.
  • Aan het einde van het leven neemt het aantal alleen levende mensen af, wat kan worden verklaard door de intrede in zorginstellingen.
  • Tussen 1991 en 2017 is het aandeel van alleenstaande 30- tot 65-jarigen gestegen, maar gedaald voor 65-plussers.
  • Het aandeel vrouwen die alleen leven neemt toe vanaf de leeftijd van 50 jaar, maar veel later voor mannen (rond de leeftijd van 80 jaar).
  • Het percentage alleenlevende oudere vrouwen is tussen 1991 en 2017 meer gedaald dan het percentage alleenstaande oudere mannen.
  • In 2017, tussen 20 en 58 jaar et na 95 zijn er proportionneel meer mannen dan vrouwen die alleen leven ; tussen 58 en 95 jaar ziijn er meer vrouwen ; de kloof tussen mannen en vrouwen is bijzonder groot rond de leeftijd van 80 jaar.


Om de analyse af te ronden heeft het Instituut voor Duurzame Ontwikkeling een synthetische indicator ontwikkeld van het aantal jaren dat een persoon van een bepaalde leeftijd mag verwachten om alleen te leven, waarbij alle andere zaken gelijk zijn.


Op de leeftijd van 20 jaar is dat indicator gestegen van 9,7 jaar in 1991 tot 12,3 jaar in 2017; het is hoger voor vrouwen in de gehele periode 1991-2030 ; de kloof in absolute termen wordt echter kleiner en zal in 2030 bijna verdwijnen.


Op 65 jarige leeftijd is dat indicator tussen 1991 en 2017 gestegen van 5,7 jaar naar 6,0 jaar en zal waarshijnliijk blijven stijgen (6,8 jaar in 2030) ; ook hier is de indicator hoger voor vrouwen in de periode 1991-2030.


Meer informatie in de bijgevoegde nota.

Tot uw beschikking.

Philippe Defeyt

Mots clés

Articles recommandés

Coördinatie van het federaal klimaatbeleid

2% groei noodzakelijk in Vlaanderen om Europese topregio te worden

Begroting 2022 en federale beleidsverklaring: knelpunten !