Bankrekening op naam van de langstlevende echtgenoot zetten: voorzichtigheid geboden

Tenzij er een testament bestaat of in het kader van het huwelijksvermogensstelsel andere schikkingen werden getroffen, wordt na het overlijden van een echtgenoot een onverdeeldheid gecreëerd en een splitsing uitgevoerd tussen de langstlevende echtgenoot, die in principe het vruchtgebruik van de nalatenschap krijgt, en de kinderen van de overleden echtgenoot, die de blote eigendom ontvangen.


In het wettelijk stelsel beschikt de langstlevende echtgenoot over de helft van het erfgoed in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik; de kinderen krijgen voor deze helft de blote eigendom.


In het bankwezen leiden deze onverdeeldheid en splitsing vaak niet tot het openen van afzonderlijke bankrekeningen en wordt de bankrekening van de echtgenoten na het eerste overlijden gewoon ingeschreven op naam van de langstlevende echtgenoot.

Deze handelswijze kan voor de kinderen op fiscaal vlak echter vrij nadelige gevolgen hebben wanneer ook de langstlevende echtgenoot overlijdt; dat blijkt bijvoorbeeld uit een vonnis dat op 9 april 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg van Gent werd geveld.


De feiten van het geding

In huidig geval waren de echtgenoten gehuwd onder het wettelijke stelsel. Bij het overlijden van de vader werd de bankrekening echter op naam van de moeder gezet; er werd met andere woorden geen rekening gehouden met de blote eigendom van de kinderen voor de helft van deze rekening.

Toen de moeder overleed en de kinderen de aangifte van nalatenschap opstelden, oordeelden ze dat de successierechten maar toegepast moesten worden op een waarde die overeenstemt met de helft van de rekening, aangezien de andere helft hun van rechtswege toekwam, zonder toepassing van successierechten, op het ogenblik dat het vruchtgebruik tenietging.

De Vlaamse belastingadministratie (“VLABEL”) aanvaardde deze stelling echter niet, omdat ze ervan uitging dat de kinderen na het eerste overlijden van hun rechten op de rekening zonder meer hadden afgezien en dat bij het tweede overlijden bijgevolg de volledige waarde belast moest worden.


De beslissing van de rechtbank

De rechtbank baseerde haar redenering op het feit dat VLABEL er niet zomaar van kon uitgaan dat de kinderen ervoor gekozen hadden om afstand te doen van hun rechten op de bankrekening. VLABEL moest bewijzen dat dit het geval was, wat de Vlaamse belastingadministratie echter niet gedaan had. Volgens de rechtbank is het feit dat de kinderen hun moeder toestaan om vrij te beschikken over een bankrekening waarop zij als blote eigenaars rechten hebben, geen bewijs dat zij van elke aanspraak op deze rekening afstand hebben genomen.

Op basis van een vrij subtiele juridische redenering oordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg van Gent dat het feit dat de moeder zich na het eerste overlijden als een volle eigenaar van de banktegoeden heeft gedragen, wordt gelijkgesteld met de vestiging van een oneigenlijk vruchtgebruik tussen de moeder en de kinderen.


Oneigenlijk vruchtgebruik

Oneigenlijk vruchtgebruik als mechanisme is opgenomen in artikel 587 van het Burgerlijk Wetboek: “Indien aan het vruchtgebruik zaken zijn onderworpen die men niet kan gebruiken zonder ze te verbruiken, zoals geld, […], dan heeft de vruchtgebruiker het recht ze te gebruiken, onder verplichting echter om bij het einde van het vruchtgebruik een gelijke hoeveelheid zaken van dezelfde hoedanigheid en waarde, of de geschatte waarde [op het ogenblik van de teruggave], terug te geven.

In het geval van oneigenlijk vruchtgebruik kan de vruchtgebruiker (in casu de moeder) de bankrekening naar eigen goeddunken gebruiken, op voorwaarde dat zij bij het einde van het vruchtgebruik (het ogenblik van haar overlijden) een gelijke hoeveelheid, kwaliteit en waarde schenkt.

De blote eigenaars (de kinderen) zijn met andere woorden schuldeiser op termijn: ze beschikken over een onbetwiste schuldvordering, maar deze kan pas ingevorderd worden na het overlijden van de vruchtgebruiker, waarmee het vruchtgebruik afloopt.


De fiscale gevolgen van oneigenlijk vruchtgebruik

Dat de rechtbank de rechten aangaande de bankrekening gelijkstelt met oneigenlijk vruchtgebruik, heeft ook op fiscaal vlak gevolgen.

Om dit te begrijpen moet u het onderscheid kennen tussen “zakelijke” rechtsvorderingen en “burgerlijke” rechtsvorderingen.

Een burgerlijke rechtsvordering heeft als voorwerp tegenover een individu een persoonlijk recht, bijvoorbeeld een schuldvordering te laten herkennen. Een zakelijke rechtsvordering daarentegen is niet tegen een persoon dan wel tegen een zaak gericht.

In het onderhavige geval kunnen de kinderen volgens de rechtbank tegen hun moeder (of de nalatenschap) een burgerlijke rechtsvordering aanspannen, maar ze hebben geen zakelijke rechten op de bankrekening.

Deze situatie kan in de praktijk tot belangrijke verschillen leiden.

We nemen als voorbeeld een effectenrekening ter waarde van 100 op het ogenblik van overlijden van de vader. De kinderen betalen successierechten op de blote eigendom die ze krijgen voor de helft van de rekening, namelijk 50. Als deze effectenrekening op het ogenblik van overlijden van de moeder op 150 wordt geraamd, dan zou het aandeel dat zij als volle eigendom zouden ontvangen zonder successierechten te betalen, 75 bedragen. Volgens de rechtbank kunnen de kinderen echter slechts 50 van de nalatenschap als schuldvordering eisen indien er confusie van rechten is en na het eerste overlijden oneigenlijk vruchtgebruik wordt gevestigd.

Als de rechten van de kinderen erkend worden, hebben die rechten geen betrekking op de effectenrekening zelf (wat hun het recht zou geven om voor 75 rechten te eisen), maar op een schuldvordering die is ontstaan door de vestiging van het oneigenlijke vruchtgebruik. De rechten worden bij het tweede overlijden met andere woorden beperkt.


Onze aanbevelingen

Uit de voorafgaande uiteenzetting blijkt dat het bij het overlijden van een echtgenoot en het ontstaan van een splitsing en onverdeeldheid tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen, raadzaam is om afzonderlijke bankrekeningen te openen die de rechten van elke erfgenaam materialiseren.

Op die manier kunnen eventuele conflicten met de belastingadministratie worden vermeden op het ogenblik dat de langstlevende echtgenoot overlijdt.

Als de kinderen de bankrekeningen vrij ter beschikking willen stellen van de langstlevende echtgenoot, verdient het aanbeveling om gepaste contractdocumentatie op te stellen waarin uitdrukkelijk wordt voorzien dat de kinderen hierdoor niet afzien van de rechten op bankrekeningen waarover ze beschikken, en waarmee de schuldvordering en het bedrag waarop ze bij het tweede overlijden aanspraak kunnen maken, worden geformaliseerd.


Presentatie van de auteur

François Collon is advokaat aan de balie van Brussel. Hij is gespecialiseerd in fiscaal en vennootschapsrecht, inclusief de strafrechtelijke aspecten van deze domeinen. Hij besteedt bijzondere aandacht aan de producten van de financiële sektor.



Mots clés

Articles recommandés

Wetsvoorstel #1: een gelijke behandeling van stiefkinderen en stiefkleinkinderen in de erfbelasting

Opgepast voor phishingbericht dat van itsme lijkt te komen

Valse e-mails in omloop na hack van website Spa Grand Prix