Het VVPRbis-regime laat toe om dividenden uit de vennootschap uit te keren tegen een verlaagd tarief in de roerende voorheffing van 20% of 15%. Eén van de voorwaarden is het ononderbroken aanhouden van de volle eigendom van de aandelen. De inbreng van de aandelen in een burgerlijk maatschap verhindert de toepassing van het gunstregime niet. (Ruling nr. 2018.0467 d.d. 26 september 2018)
Dividenduitkeringen uit een vennootschap aan de aandeelhouder - natuurlijke persoon worden in principe onderworpen aan de roerende voorheffing van 30%.
De Belgische wetgever heeft evenwel in verschillende fiscale gunstregimes voorzien, zoals het VVPRbis-regime dat toelaat om dividenden uit te keren tegen een verlaagd tarief in de roerende voorheffing (van 20% of 15%).
In de aan de Rulingcommissie voorgelegde casus werd in 2017 een ‘kleine’ vennootschap opgericht door vier maten die elke 1/4 van de aandelen in hun bezit hadden. De vier maten wensten hun participatie in te brengen in een burgerlijke maatschap in dezelfde verhouding.
Heeft die inbreng tot gevolg heeft dat niet langer is voldaan aan de voorwaarde van het ononderbroken bezit? Kunnen de maten hierdoor niet meer genieten van het VVPRbis gunstregime?
De Rulingcommissie besluit dat de inbreng geen beletsel vormt voor de verdere toepassing van het gunstregime.
In haar redenering maakt de Rulingcommissie toepassing van de algemene juridische en fiscale kenmerken van de burgerlijke maatschap. De burgerlijke maatschap is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid. De maatschap heeft geen afgescheiden vermogen. Om die reden brengt de inbreng geen eigendomsoverdracht ten aanzien van de burgerlijke maatschap teweeg. Integendeel, door de inbreng in de maatschap brengen partijen doelbewust een vermogensbestanddeel in onverdeeldheid tussen hen. Men creëert aldus een soort van mede-eigendom. Bovendien is de burgerlijke maatschap een fiscaal transparante entiteit. Concreet heeft dit tot gevolg dat de inkomsten van de maatschap worden belast rechtstreeks in handen van de maten.
De Rulingcommissie houdt ook rekening met de feitelijke situatie. In het bijzonder hecht zij belang aan de verwerking van de inbreng in het aandeelhoudersregister van de vennootschap. Zo zullen de vier maten nog steeds als aandeelhouder vermeld blijven, maar wordt er in het aandeelhoudersregister bij elk aandeel de vermelding in het aandeelhoudersregister genoteerd “toegewezen aan burgerlijke maatschap”. Daarnaast werd in de statuten van de maatschap gespecificeerd dat bij uittreding elke maat exact de door hem ingebrachte aandelen van de vennootschap toebedeeld zal krijgen.
Bij de invoering van het VVPRbis-regime werd destijds in de memorie van toelichting verduidelijkt dat voorwaarde van het ononderbroken bezit ingegeven is door de wil van de wetgever om het voordeel van het verlaagd tarief van de roerende voorheffing te beperken tot de initiële aandeelhouders. Gelet op de fiscale transparantie van de burgerlijke maatschap en het intuitu personae karakter ervan, is de inbreng niet in strijd met die doelstelling.
Ook bevestigt de Rulingcommissie dat de geplande kapitaalverhoging in geld door de burgerlijke maatschap in de vennootschap de toepassing het gunstregime niet belet. Dit evenwel op voorwaarde dat de kapitaalverhoging op dezelfde wijze wordt verwerkt in het aandeelhoudersregister als bij de inbreng in de burgerlijke maatschap. De aldus nieuw uitgegeven aandelen zullen eveneens in aanmerking komen voor het verlaagd tarief in de roerende voorheffing.
Hoewel dit niet wordt besproken in de ruling lijkt het ons nuttig om kort de impact op het VVPRbis-gunstregime van een eventuele schenking van de deelbewijzen van de maatschap te bespreken. De burgerlijke maatschap is immers een vaak gebruikte techniek in het kader van successieplanning, in het bijzonder voor aandelen (al is de maatschap ook een zeer gewaardeerde techniek voor de planning van onroerend vermogen!). De burgerlijke maatschap maakt het mogelijk om het vermogen over te dragen naar de volgende generatie met behoud van de controle.
Een latere schenking van de deelbewijzen van de burgerlijke maatschap in de rechte lijn (bijvoorbeeld aan de kinderen) of aan echtgenoten heeft geen effect op de toepassing van het gunstregime, voor zover het een schenking in volle eigendom betreft. Deze uitzondering wordt uitdrukkelijk voorzien in de wet (artikel 269, §2 lid 4 WIB). Een schenking van de blote eigendom met voorbehoud van vruchtgebruik is in dat opzicht wel problematisch en heeft het verlies van de toepassing van het gunstregime tot gevolg. In dergelijk geval kan men mogelijk nog teruggrijpen naar andere fiscale gunstregimes, zoals het aanleggen van liquidatiereserves.