Veel te doen de voorbije weken rond de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd. De federale regering wil de duur van de werkloosheidsuitkering vanaf 1 januari 2026 beperken tot twee jaar. Vanuit linkse hoek was daartegen al heel wat protest de voorbije weken, en deze week blokkeerden de linkse oppositiepartijen samen met het Vlaams Belang de stemming daarover in het parlement door advies te vragen aan de Raad van State. De focus in dit dossier lijkt niet echt juist te zitten, zowel bij de oppositie als bij de regering zelf.
De werkloosheidsuitkering is uitgewerkt als een verzekering (vandaar ook ‘werkloosheidsverzekering’) tegen het risico op fors inkomensverlies wanneer je je job zou verliezen. De uitkering is bedoeld om het inkomensverlies in de periode waarin je in dat geval een nieuwe job zoekt te beperken. Het is dus bedoeld om een tijdelijke periode van werkloosheid te overbruggen, niet als een uitkering voor mensen of die niet meer in de mogelijkheid zijn (of die niet meer van plan zijn) om terug aan het werk te gaan.
In die zin is de werkloosheidsuitkering in alle industrielanden, behalve België, beperkt in de tijd. In de rest van Europa varieert de duur van de werkloosheidsuitkering van maximaal twee jaar in landen als Frankrijk, Spanje en Denemarken, tot een half jaar in een aantal Oost-Europese landen. Voor mensen die niet meer kunnen (of willen) werken, zijn er andere regelingen zoals invaliditeitsuitkeringen of bijstand.
Volgens cijfers van de RVA over uitkeringsgerechtigde volledig werklozen waren er op Belgisch niveau in de eerste vier maanden van dit jaar gemiddeld 295.000 mensen werkloos. 132.000 daarvan (45%) waren langer dan twee jaar werkloos, 42.000 zelfs langer dan acht jaar. Dat is een grote groep mensen die in essentie niet thuishoort in de werkloosheidscijfers. In Vlaanderen gaat het om 41.000 mensen (37% van de werklozen), in Wallonië om 56.000 mensen (46%) en in Brussel om 36.000 mensen (58%).
Dat we in België eindelijk onze werkloosheidsuitkering in lijn brengen met wat alle andere industrielanden al veel langer doen, is een logische stap. Maar de overstap naar de nieuwe regeling impliceert wel grote aanpassingen voor de betrokkenen. Op basis van eerdere hervormingen (die evenwel maar weinig vergelijkbaar zijn met de huidige hervorming) lijkt de regering ervan uit te gaan dat een derde van de betrokkenen aan het werk zal gaan, een derde zal verdwijnen uit de statistieken (niet aan het werk, maar ook geen andere uitkering zal aanvragen) en een derde zal doorschuiven naar een andere uitkering. Dat is overdreven optimistisch. Om mensen uit die groep aan het werk te krijgen, zullen bovendien belangrijke extra inspanningen nodig zijn, o.m. qua begeleiding en opleiding. Maar daar is vandaag opmerkelijk weinig animo voor.
Dat de linkse oppositie moord en brand schreeuwt over de afbraak van onze welvaartsstaat is volledig misplaatst. Met de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd doen we gewoon wat andere landen al langer doen, ook landen met een uitgebreide welvaartsstaat. Met een maximale duur van twee jaar zullen we ook na de hervorming nog altijd de langst durende werkloosheidsuitkering van Europa hebben. Dit is niet de vreselijk asociale hervorming waar sommigen het voor uitmaken.
Anderzijds kan het ook helemaal niet het ‘koninginnenstuk’ zijn van deze federale regering. De beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd is niet meer dan één maatregel in een veel bredere arbeidsmarkthervorming. Het moet vooral gekoppeld worden aan veel meer inspanningen qua begeleiding, opvolging en opleiding. En die inspanningen moeten quasi-onmiddellijk starten als iemand stopt met werken (door ontslag, maar ook door ziekte). Hoe sneller de begeleiding terug naar werk start, hoe hoger de slaagkans.
Hoe dan ook zal de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd vrij weinig uitmaken voor het groeipotentieel van onze economie op langere termijn, en dus voor onze toekomstige welvaart. Het is eigenlijk weinig meer dan het wegwerken van een uitzondering in ons systeem die weinig bijbrengt en die we ons in de huidige budgettaire situatie niet langer kunnen veroorloven. Maar het kan dus ook zeker niet het ‘koninginnenstuk’ van de hervormingsagenda zijn. Dat moet veel meer gaan over maatregelen die onze productiviteitsgroei, en dus ook ons groeipotentieel en onze welvaartscreatie, structureel versterken.