Circulaire 2019/C/103 betreffende de wet van 3 april 2019 inzake successie- en registratierechten

De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie publiceerde op 03/10/2019 de circulaire 2019/C/103, een

administratieve commentaar inzake de wet van 3 april 2019 betreffende de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie – Federale staat – Successie- en registratierechten – Tijdelijke fiscale fictiebepaling – Gelijkstelling van het Verenigd Koninkrijk met een lidstaat van de Europese Unie.


Inhoud

1. Inleiding

2. Doelstelling van de federale wetgever

3. Tijdelijke fiscale fictiebepaling

4. Toepassingsgebied

4.1. Bepalingen inzake successierechten (W.Succ.)

4.2. Bepalingen inzake registratierechten (W.Reg.)

4.3. Bepalingen inzake griffierechten (W.Reg.)

5. Slotbepalingen

5.1. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen – mogelijke afwijkingen

5.2. Voorwaarde van wederkerigheid


1. Inleiding

In het Belgisch Staatsblad van 10 april 2019 werd de wet van 3 april 2019 betreffende de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (hierna, “wet”) gepubliceerd.

In de veronderstelling van een uitstap zonder akkoord van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (“hard Brexit” of Brexit zonder akkoord), stelt de wet het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor sommige fiscale bepalingen gelijk met een lidstaat van de Europese Unie tot 31 december 2019.

Deze circulaire bespreekt de federale bepalingen van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten (W.Reg) en het Wetboek der Successierechten (W.Succ.), die door deze tijdelijke fiscale fictie beoogd worden in geval van een Brexit zonder akkoord.

De wet treedt in werking op de datum waarop het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie verlaat zonder akkoord, en de uitwerking eindigt – in principe – op 31 december 2019.


2. Doelstelling van de federale wetgever

De wet voert een tijdelijke fiscale fictie in die nodig zou blijken als het Verenigd Koninkrijk daadwerkelijk de Europese Unie zou verlaten zonder akkoord in de zin van artikel 50, § 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). In deze veronderstelling zou het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland een derde land worden, en zouden de betrokken burgers van het Verenigd Koninkrijk geconfronteerd worden met een wijziging van het op hen toepasselijke stelsel krachtens diverse fiscale wetgevingen.

Om de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (“Brexit”) zonder akkoord over het vertrek (“hard Brexit”) te beperken, heeft de federale regering een overgangsregeling ingevoerd die berust op wederkerigheid en overeenstemt met de overgangsmaatregelen overeengekomen door de federale Staat en de federale entiteiten. Dit in uitvoering van een beslissing van het Overlegcomité van 21 januari 2019.


3. Tijdelijke fiscale fictiebepaling

In verschillende bepalingen van het op federaal niveau toepasselijke Wetboek der Registratie-, Hypotheek-, en Griffierechten en het Wetboek der Successierechten, wordt verwezen naar een lokalisatiecriterium voor een of meer grensoverschrijdende elementen die bepalend zijn voor de toepassing van tarieven, verminderingen, vrijstellingen, etc. Dit lokalisatiecriterium laat een onderscheid in fiscale behandeling toe naargelang deze elementen binnen of buiten de Europese Unie (EU), en derhalve de Europese Economische Ruimte (EER), zijn gesitueerd. De EER is een politieke unie tussen de 28 lidstaten van de Europese Unie (tot heden het Verenigd Koninkrijk inbegrepen) en 3 van de 4 lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), met name IJsland, Liechtenstein en Noorwegen (dus zonder Zwitserland).

Met het oog op de rechtszekerheid, de eenvoud en de gelijkberechtiging van alle belastingplichtigen, heeft de federale wetgever een algemene, tijdelijke fiscale fictie ingevoerd met betrekking tot de – federaal van kracht zijnde – Wetboeken der registratierechten en der successierechten. Voor de toepassing van de bepalingen in deze wetboeken wordt het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland nog altijd beschouwd als deel uitmakend van de Europese Unie – en dus ook van de EER – tot 31 december 2019. Voor de lopende verrichtingen en de federale wetsbepalingen in W.Reg en W.Succ., blijft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland gelijkgesteld met een lidstaat, zelfs na daadwerkelijke uittreding uit de Europese Unie. Bijgevolg blijven de bepalingen van de federale fiscale regelgeving die betrekking kunnen hebben op grensoverschrijdende verrichtingen tijdelijk integraal van toepassing. Dit met inbegrip van de verrichtingen die plaatshebben na de officiële datum van uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.


4. Toepassingsgebied

De algemene tijdelijke fiscale fictiebepaling beoogt de volgende federale bepalingen inzake successie‑, registratie- en griffierechten.


4.1. Bepalingen inzake successierechten (W.Succ.)
  • Art. 137, eerste lid, 8° en art. 138, tweede en derde lid (verjaring van de verzoeken tot invordering en tot teruggave van rechten in het kader van de procedure ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie betreffende de taks tot vergoeding van successierechten);
  • Art. 146quater (uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten van de Europese Unie);
  • Art. 147 tot 160bis (Boek II: taks tot vergoeding van successierechten);
  • Art. 160bis (samenwerking tussen België en de andere lidstaten van de Europese Unie met oog op de uitwisseling van inlichtingen die naar verwachting van belang zijn voor de fiscale administratie en de handhaving van de nationale wetgeving van alle lidstaten met betrekking tot de taks tot vergoeding van successierechten).


4.2. Bepalingen inzake registratierechten (W.Reg.)
  • Art. 19, eerste lid, 5° (inbreng van goederen in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid waarvan de statutaire zetel in België, en de zetel van de werkelijke leiding buiten het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie ligt);
  • Art. 31, eerste lid, 1°bis en 32, 7° (inbreng van goederen in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid waarvan de statutaire zetel in België, en de zetel van de werkelijke leiding buiten het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie ligt);
  • Art. 83, eerste lid, 3° en tweede lid (het huurrecht wordt verminderd tot 0,50 % voor de vestiging en overdacht van erfpacht- of opstalrechten die worden toegekend aan verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk of een gelijkaardige rechtspersoon die opgericht is volgens en onderworpen is aan de wetgeving van een lidstaat van de EER, en die zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging binnen de EER heeft);
  • Art. 115 en 115bis (een recht van 0 % op de inbreng van roerende goederen of onroerende goederen die geheel noch gedeeltelijk aangewend worden of bestemd zijn voor bewoning, en door een natuurlijke persoon ingebracht worden in vennootschappen waarvan de statutaire zetel in België en de zetel van werkelijke leiding buiten het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie ligt);
  • Art. 116, eerste lid (het recht wordt vastgesteld op 0 % in geval van kapitaalverhoging zonder nieuwe inbreng van een vennootschap met statutaire zetel in België en zetel van werkelijke leiding buiten de Europese Unie) ;
  • Art. 117 (geen evenredig recht in geval van inbreng van de universaliteit van goederen, of van de goederen die een bedrijfstak uitmaken, van een vennootschap met zetel van werkelijke leiding of statutaire zetel op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie, in een nieuwe of bestaande vennootschap);
  • Art. 121, eerste lid, 3° (vrijstelling van het evenredig recht ingeval van overbrenging van de zetel van werkelijke leiding of van de statutaire zetel van een vennootschap, wanneer de overbrenging geschiedt vanuit het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie, of wanneer het een overbrenging naar België betreft van de zetel van werkelijke leiding van een vennootschap waarvan de statutaire zetel zich reeds op het grondgebied van de Europese Unie bevindt);
  • Art. 159, 14° (vrijstelling van het evenredig recht voor de inbreng van onroerende goederen die geheel noch gedeeltelijk aangewend worden of bestemd zijn voor bewoning, en die door een natuurlijke persoon worden ingebracht, in vennootschappen met zetel van werkelijke leiding en statutaire zetel buiten België, of met statutaire zetel in België en zetel van werkelijke leiding op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie. De vrijstelling geldt enkel voor zover de inbreng met maatschappelijke rechten wordt vergoed);
  • Art. 289bis (samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie met oog op de uitwisseling van inlichtingen die naar verwachting van belang zijn voor de administratie en de handhaving van de nationale wetgeving van alle lidstaten met betrekking tot registratie-, hypotheek- en griffierechten).


4.3. Bepaling inzake griffierechten (W.Reg.)
  • Art. 280, 6° (vrijstelling van het expeditierecht voor uitgiften, kopieën of uittreksels afgegeven door de griffie van het hof van beroep te Brussel, met het oog op tenuitvoerlegging in België van arresten en beschikkingen die een uitvoerbare titel uitmaken, gewezen op grond van de Europese verdragen).


5. Slotbepalingen
5.1. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen Mogelijke afwijkingen

De algemene maatregel tot invoering van ene fiscale fictie is toepasselijk:

  • inzake successierechten: op nalatenschappen opengevallen vanaf de datum waarop het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie verlaat zonder akkoord;
  • inzake registratierecht: op akten verleden voor een Belgische notaris en/of de onderhandse akten die ter registratie worden aangeboden, vanaf die datum.


Ze is niet meer toepasselijk na 31 december 2019 (art. 22 en 23 wet)

De Koning kan deze periode echter inkorten bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Bij het verstrijken van de datum evalueert de Ministerraad de impact van de overgangsregeling. In geval van een positieve evaluatie kan de termijn worden verlengd bij besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, tot het moment waarop een definitieve regeling is uitgewerkt voor een deel of alle federale fiscale bepalingen. De uitvoeringsbesluiten moeten bij wet worden bekrachtigd binnen de 24 maanden die volgen op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad; bij gebreke van deze bekrachtiging binnen de voormelde termijn, worden de besluiten geacht nooit uitwerking te hebben gehad (art. 26, § 1 wet).

De Koning kan bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, tijdens de periode die aanvangt op hetzij de dag van de ontbinding van de Kamer van volksvertegenwoordigers, hetzij op de laatste dag van de zitting van de Kamer, en eindigt daags vóór de opening van de eerstvolgende zitting van deze Kamer, maatregelen nemen:

  • die noodzakelijk zijn in het kader van een Brexit zonder terugtrekkingsakkoord; en
  • waarbij gemotiveerd wordt waarom een onmiddellijk ingrijpen vereist is; en
  • waarbij een wijziging wordt aangebracht aan de fiscale bepalingen vervat in de Wetboeken of uitvoeringsbesluiten bedoeld in artikelen 21 tot 25 (art. 26, § 2, eerste lid wet).


De uitvoeringsbesluiten moeten bij wet worden bekrachtigd binnen de 24 maanden die volgen op de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad; bij gebreke van deze bekrachtiging binnen de voormelde termijn, worden de besluiten geacht nooit uitwerking te hebben gehad (art. 26, §2, tweede lid wet).


5.2. Voorwaarde van wederkerigheid

De artikelen 21 tot 25 van de wet zijn slechts van toepassing op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor de relevante bepalingen vervat in de in deze artikelen bedoelde Wetboeken, bijzondere wetsbepalingen en uitvoeringsbesluiten, heeft voorzien in een wederkerigheid (art. 27 wet).


Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

De "shock" voorspellingen van Saxo Bank voor 2025

​Kaaimantaks 2.1. en de exit heffingen

Afschaffing van het ‘non dom-regime’ in het Verenigd Koninkrijk. What’s next?