De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde publiceerde op 27/11/2019 de circulaire 2019/C/123, een commentaar op de gevolgen inzake btw van de verplichte afronding van cash betaalde bedragen en de vrijwillige afronding van bedragen die anders dan cash worden betaald.
1. Context
2. Wettelijke bepalingen
3. Gevolgen inzake maatstaf van heffing
4. Gevolgen op vlak van op te maken en/of uit te reiken documenten
4.1. De factuur of het als zodanig geldende stuk
4.2. Het kassaticket
4.3. Het kasticket van een geregistreerd kassasysteem
4.4. De rekening of het ontvangstbewijs
1. Ten gevolge een wijziging van boek VI van het Wetboek van economisch recht door de wet van 02.05.2019 houdende diverse bepalingen inzake economie, voorziet artikel VI.7/1 van dit Wetboek dat vanaf 01.12.2019, de ondernemingen, naargelang het geval, de verplichting of de mogelijkheid hebben het totaal te betalen bedrag af te ronden op het dichtstbijzijnde meervoud van 5 cent.
Deze afronding heeft gevolgen op de maatstaf van heffing en op de documenten die inzake btw moeten gehouden en/of uitgereikt worden.
HOOFDSTUK 2/1. [Afronding van het te betalen bedrag] W 2019-05-02/28, art. 4, 077; Inwerkingtreding: 01-12-2019
Art. VI.7/1.TOEKOMSTIG RECHT.
§ 1. Elke onderneming rondt het totaalbedrag dat de consument in speciën betaalt, af naar het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf cent.
§ 2. Het is de onderneming ook toegelaten het totaalbedrag af te ronden, wanneer de betaling op een andere wijze dan in speciën gebeurt.
De Koning kan, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de afronding voor betalingen op een andere wijze dan in speciën verplicht stellen, wanneer de vrijwillige afronding ruime toepassing vindt.
§ 3. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn enkel van toepassing voor zover:
1° de betaling plaatsvindt in de gelijktijdige, fysieke aanwezigheid van de consument en de onderneming;
2° het totaalbedrag hoger is dan vijf cent;
3° voldaan is aan de voorwaarden van artikel VI.7/2.
Art. VI.7/2.TOEKOMSTIG_RECHT.
§ 1. Wanneer het te betalen totaalbedrag eindigt op 1, 2, 6 of 7 cent, wordt het naar het dichtstbijzijnde lagere veelvoud van 5 cent afgerond.
Wanneer het te betalen totaalbedrag eindigt op 3, 4, 8 of 9 cent, wordt het naar het dichtstbijzijnde hogere veelvoud van 5 cent afgerond.
§ 2. Op elk document waarop het te betalen totaalbedrag vermeld staat, vermeldt de onderneming uitdrukkelijk de toegepaste afronding.
§ 3. Wanneer de onderneming in toepassing van artikel VI.7/1 de afronding toepast voor andere betalingen dan in speciën, past ze die toe voor alle andere betaalwijzen.
Bovendien licht ze de consument hiervan in met de volgende boodschap 'het totaalbedrag wordt altijd afgerond'. Deze boodschap wordt op een duidelijke wijze meegedeeld in de onmiddellijke omgeving van de plaats waar de consument betaalt.
§ 4. De onderneming past de afronding ook toe op de totaalbedragen die ze aan de consument terugbetaalt. Wanneer ze in toepassing van artikel VI.7/1, § 2, het totaalbedrag ook afrondt bij de betaling op een andere wijze dan in speciën, past ze de afronding toe voor alle totaalbedragen die ze aan de consument terugbetaalt.
Voor de toepassing van deze wetgeving wordt verwezen naar de publicaties van de FOD economie (www.economie.fgov.be) in dit verband, inzonderheid de veelgestelde vragen door ondernemingen/consumenten over de afronding van betalingen verplichte afronding vanaf 01.12.2019.
4. Krachtens artikel 26 van het Btw-Wetboek, wordt, voor de leveringen van goederen en de diensten, de belasting berekend over alles wat de leverancier van het goed of de dienstverrichter als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van degene aan wie het goed wordt geleverd of de dienst wordt verricht, of van een derde, met inbegrip van de subsidies die rechtstreeks met de prijs van die handelingen verband houden.
5. Indien de onderneming gehouden is het te betalen totaalbedrag geheel of gedeeltelijk af te ronden of indien zij hiervoor kiest en dit bedrag effectief geheel of gedeeltelijk wordt afgerond, moet de btw in principe worden geheven in functie van de werkelijk van de klant gevorderde prijs, namelijk de afgeronde prijs. Deze oplossing kan echter praktische problemen veroorzaken wanneer het aan de kassa betaalde bedrag betrekking heeft op leveringen van goederen of diensten die onderworpen zijn aan verschillende btw-tarieven, hetgeen aldus de toepassing van de 'de regel van drie' veronderstelt.
Voorbeeld
Een particulier koopt op 01.12.2019 in een supermarkt:
- een goed A, onderworpen aan het btw-tarief van 6 %, tegen een prijs van 10,04 euro (= 9,47 + 0,57 (btw))
- een goed B, onderworpen aan het btw-tarief van 6 %, tegen een prijs van 13,77 euro (= 12,99 + 0,78 (btw))
- een goed C, onderworpen aan het normale btw-tarief van 21 %, tegen een prijs van 24,13 euro (= 19,94 + 4,19 (btw))
- een goed D, onderworpen aan het normale btw-tarief van 21 %, tegen een prijs van 15,98 euro (= 13,21 + 2,77 (btw))
De supermarkt moet de afronding toepassen of kiest hiervoor. Het totaalbedrag van 63,92 euro wordt bijgevolg afgerond naar 63,90 euro.
De toepassing van de btw-regels vereist dat de belasting wordt geheven over de werkelijk van de klant ontvangen prijs, wat als gevolg heeft dat de afronding van het totaal betaalde bedrag van 0,02 euro (= 63,92 – 63,90) over de verschillende goederen dient te worden omgeslagen op basis van 'de regel van drie'. Het bedrag van de afronding zal bijgevolg 0,00745 euro zijn op de goederen A en B onderworpen aan 6 % (die 37,25 % vertegenwoordigen van het totale aankoopbedrag) en van 0,01255 euro op de goederen C en D onderworpen aan 21 % (die 62,75 % vertegenwoordigen van het totale aankoopbedrag).
Dezelfde principes zijn trouwens van toepassing in geval van terugbetaling van artikelen.
Voorbeeld
Zelfde gegevens als het bovenstaande voorbeeld. Op 03.12.2019, betaalt de supermarkt het goed A en het goed C, die defect waren, terug aan de particulier. De supermarkt moet de afronding toepassen of kiest hiervoor. Bijgevolg wordt het totaalbedrag van de terugbetaling van 34,17 euro (= 10,04 euro (= 9,47 + 0,57 (btw) + 24,13 euro (= 19,94 + 4,19 (btw))) afgerond naar 34,15 euro.
De toepassing van de btw-regels vereist dat de belasting wordt teruggegeven over de werkelijk aan de klant terugbetaalde prijs, wat als gevolg heeft dat de afronding van het totaal betaalde bedrag van
-0,02 euro (= 34,15 – 34,17) over de verschillende goederen dient te worden omgeslagen op basis van 'de regel van drie'.
Het bedrag van de afronding zal bijgevolg -0,005876 euro zijn op goed A onderworpen aan 6 % (dat 29,38 % vertegenwoordigt van het totale terugbetaalde bedrag ) en van -0,014124 euro op goed C onderworpen aan 21 % (dat 70,62 % vertegenwoordigt van het totale terugbetaalde bedrag).
6. Gezien het zeer kleine bedrag van de afrondingen kan hun verdeling op deze manier een onevenredige administratieve last met zich meebrengen. De administratie staat daarom via administratieve tolerantie toe dat de btw wordt berekend op het totaal te betalen bedrag per btw-tariefgroep voorafgaand aan de afronding en dit onder de strikte voorwaarde dat de onderneming die gebruik maakt van deze vereenvoudingsmaatregel dit systematisch doet voor alle te betalen bedragen die afgerond zijn, hetzij naar boven, hetzij naar beneden. De maatstaf van heffing voor afronding en de verschuldigde btw per tariefgroep worden opgenomen in de periodieke btw-aangifte. De aldus gemaakte keuze geldt als definitief. De bepalingen inzake afrondingen blijven op deze wijze zonder gevolg op vlak van btw.
7. De wetgeving inzake economisch recht voorziet dat indien zij de afronding toepast, 'de onderneming uitdrukkelijk de toegepaste afronding vermeldt op elk document waarop het te betalen totaalbedrag vermeld staat’ (artikel VI.7/2, van het Wetboek van economisch recht).
Deze bepaling heeft aldus gevolgen op vlak van de vermeldingen aan te brengen op de factuur, op kassatickets, op kastickets van een geregistreerd kassasysteem (GKS), alsook op btw-bonnetjes in de situaties waarin de belastingplichtige de verplichting heeft of kiest voor de uitreiking van deze documenten.
8. In de situaties waarin de belastingplichtige de verplichting heeft een factuur uit te reiken (situaties bedoeld in artikel 53, § 2, van het Btw-Wetboek en artikel 1, van het koninklijk besluit nr. 1) of vrijwillig een factuur uitreikt en de afronding effectief werd toegepast, moet de aan de consument uitgereikte factuur, om te voldoen aan de wetgeving inzake economisch recht, bovenop de vermeldingen voorzien in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29.12.1992, met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, het te betalen totaalbedrag voor afronding en het werkelijk betaalde afgeronde bedrag worden aangebracht. Wanneer het gaat om een creditnota of debetnota, moet de factuur of het als zodanig geldende stuk het terug te betalen totaalbedrag voor afronding en het terug te betalen totaalbedrag na afronding vermelden.
9. In de situaties waarin de belastingplichtige een kasticket uitreikt waarop de afronding effectief wordt toegepast, moet dit ticket om te voldoen aan de wetgeving inzake economisch recht, het te betalen totaalbedrag voor afronding en het werkelijk betaalde afgeronde bedrag worden aangebracht.
Dit is onder andere het geval voor de kastickets die gegenereerd worden door de kassasystemen voorzien in de beslissingen btw nr. E.T.103.018 van 27.06.2002 en 02.06.2003 en E.T.103.592 van 02.06.2003. Voor de aanpassing van de kassasystemen en de kastickets kan verwezen worden naar hetgeen voor het geregistreerd kassasysteem (GKS) is opgenomen in het addendum d.d. 27.11.2019 aan de Circulaire Nr. AAFisc 33/2016 (nr. E.T.124.747) d.d. 08.11.2016.
10. In de situaties waarin de belastingplichtige ofwel de verplichting heeft om een ticket van een geregistreerd kassasysteem (GKS) uit te reiken voor de restaurant- en cateringdiensten, overeenkomstig artikel 21bis, § 1, eerste lid, van voornoemd koninklijk besluit nr. 1 of vrijwillig een GKS-ticket uitreikt, waarop de afronding effectief werd toegepast, moet dit ticket om te voldoen aan de wetgeving inzake economisch recht, het te betalen totaalbedrag voor afronding en het werkelijk betaalde afgeronde bedrag worden aangebracht.
11. De producenten van geregistreerde kassasystemen moeten daarom deze aanpassing op vlak van op het kasticket aan te brengen vermeldingen, voorzien, voor de geregistreerde kassasystemen die vanaf 01.12.2019 aan de FOD Financiën worden voorgelegd voor goedkeuring. In dit verband wordt verwezen naar het addendum d.d. 27.11.2019 aan de Circulaire Nr. AAFisc 33/2016 (nr. E.T.124.747) d.d. 08.11.2016.
12. In de situaties waarin de belastingplichtige de verplichting heeft om een rekening of ontvangstbewijs (het btw-bonnetje) uit te reiken, overeenkomstig artikel 22, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 voornoemd, en waarop de afronding effectief werd toegepast, moet deze rekening of ontvangstbewijs om te voldoen aan de wetgeving inzake economisch recht, het te betalen totaalbedrag voor afronding en het werkelijk betaalde afgeronde bedrag worden aangebracht.
13. De erkende drukkers moeten dus het model van het btw-bonnetje aanpassen om de nodige plaatsen te voorzien voor de inschrijving van deze twee bedragen. De oude bonnenboekjes die nog in circulatie zijn, mogen nog verder gebruikt worden tot uitputting van de voorraad. Om te voldoen aan de wetgeving inzake economisch recht, moet in die situatie het door de klant te betalen totaalbedrag voor afronding en het werkelijk betaalde afgeronde bedrag worden aangebracht op de rekening of het ontvangstbewijs, hoewel de plaats hiervoor niet specifiek voorzien is.
14. De huidige circulaire annuleert en vervangt de btw beslissing nr. E.T.125.703 van 02.02.2016.
Bron: Fisconetplus