De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – P.ersonenbelasting publiceerde op 15/02/2022 de Circulaire 2022/C/20 over fiscale vergroening van de mobiliteit - mobiliteitsbudget
Addendum bij de circulaire 2021/C/115 van 22.12.2021 over fiscale vergroening van de mobiliteit. Deze circulaire bespreekt de wijzigingen op het vlak van het mobiliteitsbudget.
Inhoudstafel
5. Wijzigingen op het vlak van het mobiliteitsbudget
5.2. Moet een werknemer nog steeds een wachttijd doorlopen?
5.4. Moet de werkgever duurzame vervoermiddelen in pijler 2 aanbieden?
5.5. Moet de werkgever het mobiliteitsbudget per kalenderjaar ter beschikking stellen?
5.9. Is er een formule beschikbaar om de TCO (total cost of ownership) te berekenen?
5.10. Is het mobiliteitsbudget onderworpen aan een minimum- en maximumbedrag?
5.11. Kan het mobiliteitsbudget nog worden toegekend ter vervanging van een mobiliteitsvergoeding?
5.12. Wanneer treden de wijzigingen op het vlak van het mobiliteitsbudget in werking?
De wet van 25.11.2021 houdende fiscale en sociale vergroening van de mobiliteit (BS 03.12.2021) heeft ook op het vlak van het mobiliteitsbudget een aantal wijzigingen aangebracht. Het doel hiervan is de bestaande regeling van het mobiliteitsbudget te versterken op basis van volgende principes:
- vereenvoudiging
- flexibilisering
- verruiming duurzame vervoersmodi
- rechtszekerheid.
De wijzigingen op het vlak van het mobiliteitsbudget werden nog niet besproken in de circulaire 2021/C/115 van 22.11.2021 over fiscale vergroening van de mobiliteit. Dit addendum vult voornoemde circulaire aan met een titel 5 'Wijzigingen op het vlak van het mobiliteitsbudget'.
Eén van de voorwaarden waaraan een milieuvriendelijke bedrijfswagen moet voldoen, is dat zijn emissienorm voor luchtverontreinigende stoffen ten minste moet overeenstemmen met de geldende norm voor nieuwe voertuigen, en dit op het ogenblik van het verzoek om toepassing van het mobiliteitsbudget door de werknemer, of met een latere norm.
Die voorwaarde is niet van toepassing voor einde reeks-voertuigen. Dit zijn voertuigen die niet meer worden geproduceerd maar nog wel in voorraad zijn bij de fabrikant of de verdelers.
Met het oog op een snellere vergroening van het wagenpark en om ecologische redenen is deze uitzondering op dit moment niet langer gerechtvaardigd.
Daarom wordt vanaf 01.01.2022 die uitzondering voor einde reeks-voertuigen opgeheven en zullen dus alle voertuigen van pijler 1 vanaf dan aan de geldende emissienorm voor nieuwe voertuigen moeten voldoen op het ogenblik van het verzoek.
Vanaf 01.01.2026 mag een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 enkel nog een wagen zonder CO2-uitstoot zijn.
Aangezien de normen waaraan de milieuvriendelijke wagen moet voldoen, wijzigen doorheen de tijd, is het belangrijk om te weten op welke datum die normen moeten worden beoordeeld.
De normen waaraan de milieuvriendelijke bedrijfswagen moet voldoen, worden beoordeeld rekening houdende met de datum van de ondertekende bestelbon of het afgesloten leasingscontract.
Indien die datum vóór 01.01.2026 ligt, dan heeft de zero emissienorm geen invloed op de behandeling van de aangekochte of geleasede wagen in het kader van het mobiliteitsbudget. De zero-emissienorm heeft immers slechts invloed op wagens die men binnen pijler 1 aankoopt of leaset vanaf 01.01.2026 (m.a.w. waarvan de bestelbon ondertekend is of het leasecontract gesloten is vanaf die datum).
- Vanaf 01.01.2026 mogen de gemotoriseerde voertuigen die onder zachte mobiliteit vallen geen CO2-uitstoot meer hebben.
Die norm moet worden beoordeeld rekening houdende met de datum van de ondertekende bestelbon of het afgesloten huur- of leasingscontract van het gemotoriseerde voertuig.
Indien die datum vóór 01.01.2026 ligt, dan heeft de zero emissienorm geen invloed op de behandeling van de aangekochte of geleasede gemotoriseerde voertuigen in het kader van het mobiliteitsbudget. Net zoals voor de zero-emissienorm in pijler 1 heeft deze norm slechts invloed op de behandeling van de vanaf 01.01.2026 aangekochte, gehuurde of geleasede gemotoriseerde voertuigen onder de noemer zachte mobiliteit binnen pijler 2.
- In aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden zoals de aankoop, huur of leasing, het onderhoud en de verplichte uitrusting, kan het mobiliteitsbudget vanaf 01.01.2022 voor de categorie 'zachte mobiliteit' ook worden besteed aan:
- Aan de categorie 'zachte mobiliteit' wordt vanaf 01.01.2022 een nieuwe subcategorie van elektrische voortbewegingstoestellen toegevoegd, namelijk de gemotoriseerde drie- en vierwielers, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, met dien verstande dat deze enkel in aanmerking komen wanneer ze elektrisch worden aangedreven en ontworpen zijn voor het vervoer van personen en, in het geval van vierwielers, voorzien zijn van een gesloten passagiersruimte.
Wat betreft de abonnementen voor openbaar vervoer is de besteding van het mobiliteitsbudget niet langer beperkt tot abonnementen voor openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer op naam van de werknemer.
Vanaf 01.01.2022 kunnen abonnementen voor het openbaar vervoer voor alle verplaatsingen van zowel de werknemer als zijn inwonende gezinsleden worden gefinancierd via het mobiliteitsbudget.
Vanaf 01.01.2026 mogen de gemotoriseerde voertuigen die onder carpooling, autodelen en verhuur van auto's met chauffeur vallen geen CO2-uitstoot meer hebben.
De straal waarbinnen de woonplaats van de normale plaats van tewerkstelling moet gelegen zijn om het mobiliteitsbudget te kunnen besteden aan huisvestingskosten wordt vanaf 01.01.2022 vergroot van 5 tot 10 kilometer.
Daarnaast komen, eveneens vanaf 01.01.2022 ook kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen in aanmerking en dus niet alleen huurgelden en interesten van dergelijke leningen.
Met die twee maatregelen worden pendelaars aanzienlijk gestimuleerd om dicht bij hun werk te gaan wonen of om werk dichter bij hun woning te gaan zoeken.
De gelijkstelling met 'duurzame vervoermiddelen' wordt vanaf 01.01.2022 uitgebreid naar parkeerkosten die gepaard gaan met het gebruik van het openbaar vervoer.
De gelijkstelling met 'duurzame vervoermiddelen' wordt vanaf 01.01.2022 ook uitgebreid naar de zogenaamde 'voetgangerspremie' voor de verplaatsingen te voet van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling.
Het gaat hier om een kilometervergoeding voor een maximum bedrag per kilometer dat gelijk is aan het bedrag van de fietsvergoeding bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, a), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, toegekend voor de werkelijk te voet gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.
Deze premie kan dus niet worden toegekend voor zuivere privéverplaatsingen te voet.
Voor de toepassing van deze premie worden verplaatsingen uitgevoerd met voortbewegingstoestellen, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, gelijkgesteld met verplaatsingen te voet. Men denkt hier bijvoorbeeld aan verplaatsingen gedaan met rolschaatsen, per (al dan niet elektrische) step, per skateboard, met een (elektrische) rolstoel, elektrische scooters voor personen met een verminderde mobiliteit, …
Neen. Vanaf 01.01.2022 is de voorwaarde dat de werknemer een wachttijd moet doorlopen vooraleer hij een aanvraag kan richten aan zijn werkgever om de bedrijfswagen waarover hij beschikt (of waarvoor hij volgens het bedrijfswagenbeleid in aanmerking komt) om te ruilen voor een mobiliteitsbudget, opgeheven.
Die voorwaarde hield in dat hij:
- Op het moment van de aanvraag minstens 3 maanden ononderbroken over een bedrijfswagen moest beschikken (of in aanmerking kwam voor een bedrijfswagen) bij de huidige werkgever, en
- in de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag, minstens 12 maanden over een bedrijfswagen beschikte (of in aanmerking kwam voor een bedrijfswagen) bij de huidige werkgever.
Deze afschaffing biedt het voordeel dat de in aanmerking komende werknemers meteen een mobiliteitsbudget kunnen aanvragen van zodra ze hiervoor in aanmerking komen. Ze moeten dus geen wachttijd meer doorlopen.
Voor de mobiliteit biedt deze afschaffing het voordeel dat de werknemers die in aanmerking komen voor het mobiliteitsbudget niet langer gedurende minstens 1 jaar met die wagen moeten rondrijden, met een negatieve impact op het milieu en verkeerscongestie, enz. tot gevolg, alvorens ze die kunnen omruilen voor een mobiliteitsbudget dat een duurzaam alternatief voor de bedrijfswagen vormt. Werknemers hadden in de praktijk ook de keuze om geen bedrijfswagen te nemen tijdens de wachtperiode. Werkgevers konden hen dan een compensatie geven voor het niet-uitoefenen van het recht op die bedrijfswagen. Ook dat is vanaf 01.01.2022 verleden tijd.
Ja. Om de transparantie van de afrekening van de kosten met betrekking tot pijler 1 te verhogen, moet vanaf 01.01.2022 het volledige bedrag van het mobiliteitsbudget in virtuele vorm op een mobiliteitsrekening ter beschikking worden gesteld van de werknemer.
Vóór die datum moet enkel het mobiliteitsbudget na aftrek, in voorkomend geval, van het deel gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 en van de bijhorende kosten in virtuele vorm op een mobiliteitsrekening ter beschikking worden gesteld van de werknemer.
Ja. Dit was voordien ook al het geval, maar om alle twijfel daaromtrent weg te nemen wordt nu duidelijk verwoord dat de werkgever minstens een aanbod moet doen aan zijn werknemers in het gamma van duurzame vervoermiddelen binnen pijler 2.
Ja. Dit was voordien ook al het geval, maar om alle twijfel daaromtrent weg te nemen wordt nu duidelijk verwoord dat het mobiliteitsbudget per kalenderjaar ter beschikking moet worden gesteld.
Er moet daarbij wel rekening worden gehouden met het tijdstip waarop het mobiliteitsbudget is toegekend aan de werknemer. Het is immers niet de bedoeling om bij instap in december het mobiliteitsbudget voor een volledig jaar ter beschikking te stellen. Het bedrag van het mobiliteitsbudget moet worden toegekend overeenkomstig het aantal kalenderdagen van het kalenderjaar waarin de werknemer heeft deelgenomen aan het systeem van het mobiliteitsbudget.
Op die manier zullen, wanneer er van een bedrijfswagen op een mobiliteitsbudget wordt overgestapt, de fiscale regimes niet gecumuleerd worden. De berekening van het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een door de werkgever kosteloos ter beschikking gesteld voertuig gebeurt immers eveneens per kalenderdag dat de werknemer de wagen effectief ter beschikking had.
De mogelijkheid wordt voorzien dat de koning een formule kan vastleggen waarmee het bedrag van de bestedingen van het mobiliteitsbudget in pijler 1 (milieuvriendelijke bedrijfswagen):
- moet worden berekend op basis van de werkelijke kosten, of
- kan worden berekend op forfaitaire wijze.
Zo kan een belangrijke administratieve vereenvoudiging worden gerealiseerd.
De mogelijkheid van een vaste formule stelt de werkgever in staat om het saldo van het mobiliteitsbudget uiterlijk samen met het loon van de eerste maand van het daaropvolgende kalenderjaar uit te betalen. Momenteel vormt dit een probleem voor werkgevers die op dat moment nog niet beschikken over al de informatie die nodig is om de totaliteit van de met de bedrijfswagen gerelateerde kosten te bepalen. Voor de werknemer is er zo meteen duidelijkheid over het bedrag dat hij in het kader van pijler 2 kan besteden of uitbetaald kan krijgen als saldo van het mobiliteitsbudget in pijler 3.
Momenteel heeft de koning nog geen dergelijke formule vastgelegd.
Wanneer de werknemer het voordeel van een mobiliteitsbudget verkrijgt, kan hij geen aanspraak meer maken op de belastingvermindering voor uitgaven voor de verwerving van een elektrische motorfiets, drie- of vierwieler als bedoeld in artikel 14528 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De werkgever heeft voortaan wel de mogelijkheid om bij de vaststelling van de omvang van het mobiliteitsbudget van de werknemer, de kosten van de bedrijfswagen die het gevolg zijn van het gebruik van die wagen voor beroepsdoeleinden, buiten beschouwing te laten.
De voorwaarde is evenwel dat hij de kosten van de werknemer voor verplaatsingen voor beroepsdoeleinden bovenop het mobiliteitsbudget vergoedt tijdens de toekenning ervan.
Zo worden werkgevers gestimuleerd om niet alleen salariswagens (wagens die niet hoofdzakelijk gebruikt worden voor professionele doeleinden) te laten omzetten in een mobiliteitsbudget, maar ook functiewagens (i.c. wagens die nodig zijn om het overeengekomen werk te kunnen uitvoeren).
De mogelijkheid wordt voorzien dat de koning een formule kan vastleggen waarmee het bedrag van het mobiliteitsbudget, de zogenaamde TCO:
- op basis van werkelijke kosten moet worden berekend,
- of op basis van forfaitaire waarden kan worden berekend.
Zo kan een belangrijke administratieve vereenvoudiging worden gerealiseerd.
Momenteel heeft de koning nog geen dergelijke formule vastgelegd.
Ja. Vanaf 01.01.2022 wordt het mobiliteitsbudget onderworpen aan het volgende minimum- en maximumbedrag:
- minimumbedrag: 3.000 euro per kalenderjaar
- maximumbedrag: 1/5 van het totale brutoloon met een absoluut maximum van 16.000 euro per kalenderjaar.
In de praktijk betekent dit dat wanneer de werkgever uitkomt op een TCO lager dan 3.000 euro, hij in ieder geval verplicht zal zijn een mobiliteitsbudget toe te kennen van minimum 3.000 euro en dat wanneer hij uitkomt op een TCO hoger dan 16.000 euro, het budget beperkt zal worden tot 16.000 euro. Daarnaast wordt er een beperking vastgelegd die bepaalt dat het bedrag van het toegekende mobiliteitsbudget niet hoger mag zijn dan 1/5 van het totale brutoloon van de werknemer zoals bedoeld in artikel 6, § 1, derde lid, van de wet van 12.04.1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Hiermee wordt een nieuwe antimisbruikbepaling ingevoerd die ervoor zorgt dat het bedrag van het mobiliteitsbudget wordt beperkt in verhouding tot het totale brutoloon van de werknemer.
Voor de mobiliteitsbudgetten die reeds vóór 03.12.2021 (datum bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van deze wet) werden toegekend, zijn dat minimum en die maxima slechts van toepassing vanaf 01.01.2023. In voorkomend geval zullen deze mobiliteitsbudgetten moeten worden aangepast om uiterlijk vanaf 01.01.2023 binnen voormelde vork te vallen.
Neen. Vanaf 01.01.2021 was een overstap van de mobiliteitsvergoeding naar een mobiliteitsbudget niet meer mogelijk.
Als gevolg van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 23.01.2020 kan immers vanaf 01.01.2021 geen mobiliteitsvergoeding niet meer worden toegekend (zie circulaire 2020/C/61 van 28.04.2020 over de mobiliteitsvergoeding en de gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof).
De hiervoor besproken wijzigingen treden in werking vanaf 01.01.2022.
Uitzonderingen:
- De wijzigingen die betrekking hebben op de z
Bron: Fisconetplus