D.e Algemene Administratie van Douane en Accijnzen publiceerde op 17/03/2022 de Circulaire 2022/C/29 betreffende energieproducten en elektriciteit
Inhoudstabel
Deel I - Wettelijke en reglementaire bepalingen
Deel II - Administratieve commentaar
II.1. Machtiging erkend entrepothouder
II.2. Het denatureren van ethylalcohol
II.2.1. Ethylalcohol bestemd om te worden gebruikt in het productieproces van ETBE
II.2.2. Ethylalcohol bestemd om toegevoegd te worden aan benzine
III. Wijziging van accijnstarieven van gasolie gebruikt als motorbrandstof en van ongelode benzine
III.1. Verhoging van de bijzondere accijns op gasolie gebruikt als motorbrandstof
III.2. Vermindering van de bijzondere accijns op ongelode benzine
III.3. Belasting van de voorraden
IV. Industriële en commerciële doeleinden
IV.2.4. Grensoverschrijdende activiteiten
V. Energiebeleidsovereenkomst, accord de branche of een gelijkaardige overeenkomst
V.2.1. Zakelijk gebruik en bedrijf
VI.1. Gelijkwaardige belasting
VI.5. Aardgas en elektriciteit
VI.5.2 Berekening van de bijzondere accijns
VI.6. Kolen, cokes en bruinkool
VII.2.1. Bevoorrading (niet-communautaire scheepvaart)
VII.3. Voorhanden hebben van energieproducten
VII.3.1. Gemeenschappelijke opslag
VIII.1. Personen gehouden tot registratie
VIII.3.1. Netbeheerder van aardgas en/of elektriciteit
VIII.3.2. Distributeur van aardgas en/of elektriciteit
VIII.3.4. Producent en handelaar in kolen, bruinkool en cokes of hun fiscaal vertegenwoordiger
VIII.5. Gebruik van de vergunning
VIII.5.4. Bevoorrading bij een handelaar
IX.1. Toegelaten verrichtingen
IX.2. Terugbetaling van accijnzen
X. Menging, herbewerking en damprecuperatie
X.2.1. Energieproduct onder schorsing (art. 19, § 2, K.B. 1)
X.2.2. Energieproduct reeds tot verbruik uitgeslagen (art. 19, § 3, K.B. 1)
X.2.3. Terugbetaling van de accijnzen
X.2.4. Regularisatie zonder herbewerking
XI. Denaturanten en merkstoffen
XI.1.1. Soorten denaturanten en situaties
XI.2.1. Soorten merkstoffen en situaties
XI.3. Automatisch injectiesysteem
XII.2. Ander gebruik dan als motorbrandstof of verwarmingsbrandstof
XII.2.2.Gedenatureerde benzine
XII.2.3. Andere energieproducten
XII.3. Duaal gebruik (Chemische reductie, elektrolytische en metallurgische procédés)
XII.3.1. Energieproducten met een duaal gebruik
XII.3.2. Elektriciteit voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés
XII.3.3. Toepassingsmodaliteiten
XII.3.4. Aanvullende informatie
XII.4. Mineralogische procedes
XII.4.1. Energieproducten en elektriciteit gebruikt voor mineralogische procédés
XII.4.2. Toepassingsmodaliteiten
XII.4.3. Aanvullende informatie
XII.5. Productie van elektriciteit
XII.7. Vaart op communautaire wateren
XII.9. Groen geproduceerde elektriciteit
XII.9.1. Elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen of uit brandstofcellen
XII.9.2. Elektriciteit opgewekt uit warmtekrachtkoppeling (andere dan brandstofcellen) (“output”)
XII.10. Warmtekrachtkoppeling (“input”)
XII.11. Vervaardiging, ontwikkeling, testen en onderhoud van luchtvaartuigen of van schepen
XII.13. Vaart op binnenwateren
XII.15. Landbouw-, tuinbouw-, visteelt- of bosbouwwerkzaamheden
XII.15.3. Land- en tuinbouwwerkzaamheden
XII.15.5. Bosbouwwerkzaamheden
XII.15.7. Aardgas en elektriciteit
XII.17. Motorbrandstoffen (gas)
XII.19.1. Bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een taxidienst verzekeren
XII.19.3. Vervoer van goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden
XII.19.5. Voertuigen uitgesloten van de procedure
XII.19.9. Aanvraag tot terugbetaling
XII.19.10. Indienen van een aanvraag tot terugbetaling
XIII.2. Normale reservoirs en containers voor speciale doeleinden
Bijlage III - Magazijnregister 592 – “Koolzaad”
Bijlage VI - Koninklijk Besluit van 3 november 1993 betreffende de landtanks
Bijlage XI - Handleiding professionele diesel
Bijlage XII - Register pomphouder
Bijlage XIII – nota “Taxi- en gehandicaptenvervoer”
De in dit Boekwerk vermelde wetten en besluiten vormen de omzetting en uitvoering van:
- de richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PBEU L 283 van 31 oktober 2003);
- de beschikking 2006/428/EG van de Commissie van 22 juni 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijke merkstof voor gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden (PBEU L 172 van 24 juni 2006).
De teksten van de Europese reglementaire bepalingen kunnen geraadpleegd worden op het volgende elektronische adres : http://eur-lex.europa.eu. Ze zijn eveneens raadpleegbaar, net zoals de nationale wettelijke en reglementaire bepalingen, via Fisconetplus:
○ Fiscaliteit
○ Accijnzen
○ Wetgeving en reglementering
○ Nationale wetgeving en reglementering
○ Energieproducten en elektriciteit
Programmawet van 27 december 2004 (uittreksel) (W. 1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004)
Koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit (K.B. 1) (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2015)
Koninklijk besluit van 2 februari 2006 houdende diverse bepalingen betreffende de controle van energieproducten en elektriciteit inzake accijnzen (K.B. 2) (Belgisch Staatsblad van 15 februari 2006)
Koninklijk besluit van 10 maart 2006 betreffende koolzaadolie gebruikt als motorbrandstof (K.B. 3) (Belgisch Staatsblad van 20 maart 2006)
Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 427 van de programmawet van 27 december 2004 (K.B. 4) (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)
Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 420, § 3, 4° van de programmawet van 27 december 2004 (K.B. 5) (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)
Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 420, § 3, 5° van de programmawet van 27 december 2004 (K.B. 6)(Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)
Koninklijk besluit van 22 december 2016 tot uitvoering van artikel 427 van de programmawet van 27 december 2004 (K.B. 7) (Belgisch Staatsblad van 29 december 2016)
Ministerieel Besluit van 15 juli 2015 houdende uitvoering van de artikelen 7, § 4, en 53, § 1, 3°, c) en d), van het Koninklijk besluit van 28 juni 2015, betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit (M.B. 1) (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2015)
Ministerieel Besluit van 27 oktober 2015 tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 427 van de programmawet van 27 december 2004 (M.B. 2) (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)
Ministerieel Besluit van 27 oktober 2015 tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 420, § 3, 4° van de programmawet van 27 december 2004 (M.B. 3)(Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)
Ministerieel Besluit van 27 oktober 2015 tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 420, § 3, 5° van de programmawet van 27 december 2004 (M.B. 4) (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)
Ministerieel Besluit van 27 december 2016 tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 22 december 2016 tot uitvoering van artikel 427 van de programmawet van 27 december 2004 (M.B. 5) (Belgisch Staatsblad van 29 december 2016)
Memories van toelichting
(art. 414 en 415, W. 1)
§ 1. De wettelijke bepalingen inzake accijnzen zijn van toepassing op elektriciteit en op de in artikel 415, § 1, W. 1 opgenomen energieproducten.
Deze energieproducten en elektriciteit zijn gedefinieerd met verwijzing naar de op 1 januari 2002 van toepassing zijnde codes van de gecombineerde nomenclatuur van het douanetarief.
De huidige codes van de gecombineerde nomenclatuur staan vermeld in het Boekwerk Accijns Bewegingen – D.I. 720. Ze zijn eveneens te raadplegen in bijvoegsel 7 van het Enig document.
§ 2. Samengevat vallen de volgende energieproducten onder het toepassingsgebied van de wettelijke bepalingen inzake accijnzen:
a) de producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt:
sojaolie, grondnotenolie, olijfolie, palmolie, zonnebloemolie, saffloerolie, katoenzaadolie, kokosolie, palmpitten- en babassunotenolie, koolzaadolie, raapzaad- en mosterdolie alsmede bepaalde plantaardige vetten en vette oliën, en bepaalde dierlijke vetten en oliën en margarine;
b) de producten van de GN-codes 2701, 2702 en 2704 tot en met 2715:
steenkool, bruinkool, cokes, steenkoolgas, teer uit steenkool, uit bruinkool of uit turf, olie en andere producten verkregen bij het distilleren van hogetemperatuursteenkoolteer, pek, ruwe aardolie en ruwe olie uit bitumineuze mineralen, aardgas, vaseline, paraffine, petroleumcokes, natuurlijk bitumen en natuurlijk asfalt, bitumineuze leisteen, asfaltiet en bitumineuze mengsels;
c) de producten van de GN-codes 2901 en 2902:
de acyclische en cyclische koolwaterstoffen;
d) de producten van de GN-code 2905 11 00 die niet van synthetische oorsprong zijn, indien deze bestemd zijn om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt:
methanol;
e) de producten van de GN-code 3403:
smeermiddelen;
f) de producten van de GN-code 3811:
antiklopmiddelen, oxidatievertragers, peptisatiemiddelen, middelen ter verbetering van de viscositeit, corrosievertragers en andere dergelijke preparaten, voor minerale olie;
g) de producten van de GN-code 3817:
alkylbenzenen en alkylnaftalenen, van gemengde samenstelling;
h) de producten van de GN-code 3824 90 99, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt:
mengsels bevattende perhalogeenderivaten van acyclische koolwaterstoffen met twee of meer verschillende halogenen, andere.
§ 3. Gelet op het feit dat de intracommunautaire handel van warmte zeer beperkt is, is de outputbelasting op warmte van het toepassingsgebied van de wettelijke bepalingen inzake accijnzen uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de producten van de GN-codes 4401 en 4402 (hout en houtskool).
(art. 418, §§ 1 en 3, W. 1)
§ 4. Bepaalde energieproducten van artikel 415, § 1, W. 1, die geschikt zijn om gemakkelijk als motor- of verwarmingsbrandstof te worden gebruikt, worden fiscaal als gevoeliger beschouwd en zijn dan ook onderworpen aan de maatregelen van controle en verkeer vastgesteld door de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen (zie Boekwerk Accijns Bewegingen – D.I. 720). Deze controle-maatregelen zijn van toepassing onafgezien van het feit of deze goederen al dan niet aan accijnzen onderworpen zijn.
Praktisch betekent dit dat enkel de producten die zijn opgesomd in artikel 418, § 1, W. 1 in een belastingentrepot geproduceerd moeten worden en dat zij bij hun verzending onder de accijnsschorsingsregeling vergezeld zijn van een e-AD.
§ 5. Voor bepaalde van deze producten geïdentificeerd naargelang hun bestemming, zijnde gebruik als motor- of verwarmingsbrandstof, preciseren artikelen 415, § 1, en 418, § 1, W. 1 dat een dergelijk gebruik geacht wordt plaats te vinden van zodra de producent of de bestemmeling van het betrokken energieproduct kan vermoeden, behoudens tegenbewijs door diezelfde producent of bestemmeling, dat het product bestemd is om voor dergelijk gebruik te worden aangewend.
§ 6. Voor de in artikel 418, § 1, c), W. 1, opgesomde producten zijn de bepalingen inzake controle en verkeer uitsluitend van toepassing bij commercieel bulkverkeer.
Onder “commercieel bulkverkeer” wordt verstaan het niet-verpakte product vervoerd in containers die integraal deel uitmaken van het vervoermiddel (tankauto, tankwagon, tankschip, ...) of in ISO-tanks. Onder dit begrip valt eveneens het niet-verpakte product vervoerd in andere containers met een inhoud van meer dan 210 liter.
§ 7. De producten van artikel 418, § 1, W. 1 kunnen, voor zover niet onderworpen aan een accijnstarief, bij bilaterale overeenkomst met een lidstaat geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de controlemaatregelen voorzien door de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen.
Op communautair vlak was deze mogelijkheid oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2bis, 3°, van de Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, hetgeen later artikel 20, 3, van de richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit is geworden. Eerstvermelde grondslag vormde de basis voor het administratief akkoord afgesloten tussen Duitsland, Oostenrijk, België, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk (zie Bijlage I).
§ 8. Krachtens dit akkoord moeten de energieproducten van de GN-codes 2707 1090, 2707 2090, 2707 3090, 2707 5090, 2710 1121, 2710 1125, 2710 1929, 2901 1090, 2902 2000, 2902 3000, 2902 4100, 2902 4200, 2902 4300 en 2902 4400, bij het verkeer tussen het grondgebied van de zes overeenkomstsluitende lidstaten wanneer ze vervoerd worden in:
- tankschepen;
- tankwagons;
- tankauto’s;
- reservoirs andere dan de gebruikelijke kleinhandels-verpakkingen,
niet gedekt zijn door een e-AD. De e-AD wordt vervangen door een handelsdocument (laadbon, verzendingsbon, ...). Daarenboven moet geen zekerheid gesteld worden om hun verzending te dekken.
§ 9. De erkend entrepothouder die gebruik wil maken van de in § 8 vermelde vereenvoudigde procedure dient daartoe een aanvraag in bij de bevoegde dienst.
Bij gunstig gevolg wordt deze procedure opgenomen in zijn machtiging erkend entrepothouder door het aanbrengen van de volgende vermeldingen in vak 5 “toegelaten producten”: “Minerale oliën bedoeld in artikel 1, § 3, van het administratief akkoord inzake controlemaatregelen voor bepaalde minerale oliën”.
Daarbij moeten de volgende voorwaarden nageleefd worden:
a) een kopie van de machtiging erkend entrepothouder vergezelt het transport;
b) op het begeleidend handelsdocument moet het volgende vermeld worden:
- de naam, het adres en het accijnsnummer van de erkend entrepothouder-verzender evenals die van de geadresseerde (erkend entrepothouder, geregistreerde geadresseerde of tijdelijk geregistreerde geadresseerde);
- de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van de producten (omschrijving, GN-code, gewicht, hoeveelheid);
- de gegevens noodzakelijk voor de identificatie van het transport (identificatie van het transportmiddel, datum van het transport, uur van vertrek, vermoedelijk uur van aankomst);
- de vermelding ˝Vereenvoudigd vervoer zonder geleidedocument, artikel 20, 3, Richtlijn 2003/96/EG, Machtiging nr. …………… van ………………˝;
- de handtekening van de erkend entrepothouder-verzender of van een persoon die gemachtigd is hem te vertegenwoordigen, met vermelding van diens naam, adres, telefoonnummer en eventueel faxnummer en e-mailadres;
c) het versturen van een maandelijkse opgave voor iedere geadresseerde vóór het eind van de maand volgend op de maand van levering aan de in de machtiging vermelde bevoegde dienst die de volgende gegevens bevat:
- de naam en het adres van de klant evenals het adres van de leveringsplaats;
- het nummer en de datum van de factuur;
- de datum van de verzending;
- de omschrijving van het product en de GN-code;
- de hoeveelheid van de verzonden producten in liter of kilogram;
- de wijze van vervoer.
De in de vergunning vermelde bevoegde dienst bezorgt een exemplaar van de opgave, via zijn centralisatiekantoor, aan het centralisatiekantoor van de Lidstaat van bestemming;
d) de op het document vermelde verzonden hoeveelheden worden verondersteld diegene te zijn die in last genomen worden door de bestemmeling;
e) de erkend entrepothouder moet, per GN-code, een voorraad- en bewegingen-administratie bijhouden van de minerale oliën bedoeld bij het administratief akkoord;
f) bij de uitslag van minerale oliën bedoeld bij het administratief akkoord, moet verwezen worden naar het nummer van het betrokken commercieel document en naar de datum van de levering.
§ 10. De energieproducten bedoeld in § 8 kunnen, onder dezelfde voorwaarden, genieten van de vereenvoudigde procedure betreffende het verkeer tussen België en Frankrijk overeenkomstig het specifiek administratief akkoord afgesloten tussen die twee Lidstaten (zie Bijlage II).
§ 11. De in § 8 bedoelde energieproducten kunnen van de vereenvoudigde procedure genieten, onder dezelfde voorwaarden, bij de verzending hier te lande tussen twee belastingentrepots, met dien verstande dat de in § 9, c) vermelde maandelijkse opgave aan de bevoegde dienst over het gebied van de erkend entrepothouder-bestemmeling wordt verzonden. Deze laatste zendt, op zijn beurt, de samenvattende opgave aan de bevoegde dienst over het gebied van de erkend entrepothouder-bestemmeling.
§ 12. Het verkeer van in § 8 bedoelde energieproducten moet onder dekking van een e-AD gebeuren wanneer de beweging geschiedt:
- vanuit een niet-overeenkomstsluitende lidstaat;
- naar een niet-overeenkomstsluitende lidstaat;
- met gebruikmaking van het grondgebied van een niet-overeenkomstsluitende lidstaat.
§ 13. - indien de bio-ethanol zuiver wordt ontvangen (dus niet gemengd met benzine en niet omgevormd tot ETBE) (ethylalcohol van de GN-code 2207 10 00), is de productcode van het toegelaten product S300 (ethylalcohol zoals omschreven in artikel 20, eerste, tweede en derde streepje, van Richtlijn 92/83/EEG);
- indien de bio-ethanol, gemengd met enkel benzine, wordt ontvangen, is de productcode van het toegelaten product E420 (loodvrije benzine van de GN-codes 2710 11 31, 2710 11 41, 2710 11 45 en 2710 11 49);
- indien enkel ETBE (geen energieproduct en geen alcohol) wordt ontvangen, om later gemengd te worden met benzine, moet geen uitbreiding van de toegelaten producten gevraagd worden;
- indien FAME (GN-code 3824 90 99) wordt ontvangen, dan is de productcode van het toegelaten product E 910 (monoalkylesters van vetzuren met een estergehalte van 96,5 volumepercenten of meer, vallende onder GN-code 3824 90 99) of E 920 (producten van de GN-code 3824 90 99, indien deze zijn bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof – andere dan monoalkylesters van vetzuren met een estergehalte van 96,5 volumepercenten of meer);
- indien FAME, gemengd met enkel gasolie wordt ontvangen, dan is de productcode van het toegelaten product E 430 (gasolie, ongemerkt, van de GN-codes 2710 19 41 tot en met 2710 19 49);
§ 14. De ontvangen ethylalcohol moet worden gedenatureerd hetzij manueel (waarbij de aanwezigheid van de ambtenaren vereist is), hetzij via een automatisch injectiesysteem goedgekeurd door de bevoegde dienst. Deze denaturering bestaat uit het toevoegen van 3 % ETBE/MTBE.
Het automatisch injectiesysteem moet conform zijn met de voorschriften van afdeling 3 van Hoofdstuk IX van K.B. 1.
§ 15. Gelet op het feit dat de productie van ETBE plaatsvindt in een gesloten continu proces, wordt de vrijstelling waarvan sprake in artikel 18, 2°, van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, geacht te zijn verkregen vanaf de voltooiing van de denaturering.
§ 16. Met het oog op de controle moet de ontvangen ethylalcohol in last worden genomen in een magazijnregister overeenkomstig de voorschriften inzake ethylalcohol. Dit register wordt ontlast met de gedenatureerde hoeveelheden.
Gelet op het feit dat ETBE geen energieproduct is, is de gedenatureerde ethylalcohol die wordt gebruikt voor de productie van ETBE overeenkomstig artikel 415, § 1, W. 1 evenwel niet meer onderworpen aan een administratieve controle. Deze gedenatureerde ethylalcohol mag niet worden verkocht noch afgestaan.
§ 17. In geval van onregelmatigheden met betrekking tot de aan de gedenatureerde ethylalcohol gegeven bestemming, zal toepassing worden gemaakt van het bepaalde in artikel 27 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken.
§ 18. De ontvangen ethylalcohol moet worden gedenatureerd hetzij manueel (waarbij de aanwezigheid van de ambtenaren vereist is), hetzij via een automatisch injectiesysteem aangenomen door de bevoegde dienst. Deze denaturering bestaat uit het toevoegen van 3 % benzine. Na denaturering moet de ethylalcohol worden opgeslagen in een afzonderlijke tank. Het automatisch injectiesysteem moet conform zijn met de voorschriften van afdeling 3 van Hoofdstuk IX van K.B. 1.
Gedurende deze opslag wordt de (gedeeltelijk) gedenatureerde ethylalcohol administratief beschouwd als zijnde ongelode benzine; in geval van onregelmatigheden zal dan ook het accijnstarief voor ongelode benzine worden toegepast.
§ 19. De volgende administratieve geschriften moeten worden gehouden:
a) de ontvangen ethylalcohol moet in last worden genomen in een magazijnregister overeenkomstig de voorschriften inzake ethylalcohol. Dit register wordt ontlast met de gedenatureerde hoeveelheden. Deze twee inschrijvingen moeten de hoeveelheden vermelden aan een temperatuur van 20 °C; een kolom met de omzetting van deze gedenatureerde hoeveelheden naar 15 °C moet worden aangemaakt.
b) de met ongelode benzine gelijkgestelde gedenatureerde ethylalcohol moet in last worden genomen (zie in het voorgaande punt a) kolom aan 15 °C) in een magazijnregister overeenkomstig dat voorzien bij artikel 8, K.B.1.
§ 20. De gedenatureerde ethylalcohol mag niet worden verkocht noch afgestaan.
§ 21. Koolzaadolie is een product dat onderworpen is aan de bepalingen inzake controle en verkeer indien dit bestemd is om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof. In dat opzicht moet de productie ervan in een belastingentrepot gebeuren. Er kan worden opgemerkt dat bepaalde documenten evenwel niet vereist zijn naar aanleiding van de aanvraag tot erkenning als erkend entrepothouder (zie § 82). Een model van register 592 “koolzaad” is opgenomen in Bijlage III.
§ 22. In het geval van gebruik van koolzaadolie dat aanleiding geeft tot het innen van accijnzen, dient de erkend entrepothouder een aangifte ten verbruik AC4 in en wordt de accijns berekend in overeenstemming met de tarieven van toepassing op gasolie van de GN-code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg.
§ 23. Indien koolzaadolie bestemd is om gecommercialiseerd te worden, moet men overeenkomstig artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines, bovendien beschikken over een “beslissing tot afwijking” die toelaat om koolzaadolie op de markt te brengen en die wordt afgeleverd door de Algemene Directie Energie van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie en door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. Het beschikken over deze afwijking wordt gecontroleerd door de diensten van de FOD Economie.
§ 24. Wat de aangiften ten verbruik AC4 betreft zijn de wettelijke bepalingen van het Boekwerk Accijns - Bewegingen van toepassing. Inzake aangiftes betreffende leveringen met vrijstelling van betaling van accijnzen, wordt een maandelijkse indiening toegestaan (zie § 172 van het Boekwerk Accijns - Bewegingen 2004 – Administratieve commentaar).
§ 25. Sinds 1 januari 2007 moet aan als motorbrandstof gebruikte benzine en gasolie en in het verbruik gesteld door een marktdeelnemer in het Groothertogdom Luxemburg gemiddeld ten minste 2,0 % biobrandstoffen toegevoegd worden. Dit percentage werd periodiek verhoogd, ten minste één keer per jaar, vanaf het jaar 2007 tot het einde van het jaar 2019 en bereikte 5,85 %. Sedert 1 januari 2020 werd dit percentage vastgelegd op 7,7 %. Andere toekomstige verhogingen zijn mogelijk. Ter zake zijn de marktdeelnemers verplicht om de toevoeging van biobrandstoffen aan te tonen door middel van schriftelijke bewijsstukken.
§ 26. In het kader van het voorleggen van die bewijsstukken en rekening houdend met het feit dat de Luxemburgse brandstoffenmarkt voornamelijk vanuit de Belgische markt wordt bevoorraad, heeft de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen beslist om haar medewerking te verlenen aan haar Luxemburgse zusteradministratie (een convenant tussen de twee Administraties werd op 22 mei 2007 te Luxemburg ondertekend).
De Belgische marktdeelnemers (erkend entrepothouders) die Luxemburgse klanten bevoorraden met benzine en/of gasolie waaraan biobrandstoffen zijn toegevoegd zullen hun bevoegde diensten (zie vak 4a van de vergunning erkend entrepothouder) daartoe trimestrieel een “bio-certificaat” (zie Bijlage IV) kunnen laten viseren waarbij de totale hoeveelheid biobrandstof verzonden ter bestemming van een Luxemburgse marktdeelnemer gedurende het afgelopen trimester wordt geattesteerd.
§ 27. De bevoegde dienst betrokken bij de controle zal het vorenbedoelde certificaat slechts kunnen viseren voor zover de betrokken Belgische marktdeelnemer over een voorraad- en bewegingsboekhouding van de bio-componenten beschikt, gehouden tot staving van het magazijnregister 592.
Deze boekhouding moet aan de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen toelaten om de bewegingen van de ontvangen en verzonden bio-componenten door een erkend entrepothouder gevestigd op het Belgisch grondgebied op administratief vlak te volgen.
Hierbij wordt het te gebruiken model door geen enkele wettelijke bepaling voorzien; desalniettemin, teneinde het administratieve controlewerk te vergemakkelijken en te bespoedigen, werden de betrokken marktdeelnemers uitgenodigd om het model van bio-boekhouding te gebruiken dat in samenwerking met de Belgische Petroleum Federatie werd opgesteld (zie Bijlage V) en aanvaard door de Dienst voor operationele Expertise en Ondersteuning (OEO) – Expertise Wet- en Regelgeving – Accijnswetgeving.
Dit model is ter verduidelijking vergezeld van enkele concrete voorbeelden. De aandacht wordt in het bijzonder gevestigd op het feit dat de gebruikte boekhouding de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen moet toelaten om het volume van biobrandstof voor de Luxemburgse markt duidelijk te identificeren. Tot op heden is geen enkele andere lidstaat betrokken bij het afleveren van een “bio-certificaat”.
(art. 420, § 3, W. 1)
(art. 420, § 3, 4°, W. 1; K.B. 5 en M.B. 3)
§ 33. Om de voorwaarden waaronder en de grenzen waarbinnen een belastingheffing op de voorraden energieproducten plaatsvindt naar aanleiding van iedere wijziging van een tarief inzake accijnzen van een energieproduct vast te leggen, moet steeds een koninklijk en een ministerieel besluit worden genomen.
§ 34. Bij een verhoging van de tarieven inzake accijnzen is bijkomend accijns verschuldigd op de hoeveelheden energieproducten, beoogd door de wijziging van de accijnzen, die in verbruik werden gesteld en die in het land voorhanden zijn bij een belastingschuldige om 0 uur op de dag van de tariefverhoging.
Het bedrag van de bijkomende accijns wordt berekend aan de hand van de verhoging van het accijnstarief voor het betreffende energieproduct.
§ 35. Meer bepaald zijn te belasten voorraden dus de voorraden energieproducten in verbruik gesteld en voorhanden in de inrichtingen van handelaars, van depothouders en van houders van een tankstation.
Deze personen zijn de belastingschuldigen van de bijkomende accijns. Desalniettemin is, indien de in het verbruik gestelde energieproducten onderweg zijn, de bestemmeling van de verzonden hoeveelheden de belastingschuldige.
§ 36. Inzake het belasten van de voorraden bedoeld in § 34, verstaat men onder:
1° handelaar: iedere persoon die gehouden is over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” te beschikken overeenkomstig artikel 14, § 1, 4°, K.B.1;
2° depothouders: alle personen met uitsluiting van particulieren, die, in welke hoedanigheid ook, de bij artikel 1, § 1, K.B.5 en artikel 1, § 1, K.B.4, bedoelde energieproducten voorhanden hebben en deze niet uitsluitend voor eigen gebruik aanwenden;
3° houder van een tankstation: zoals bedoeld bij artikel 14, § 1, 5°, K.B.1.
§ 37. Hieruit volgt dat met uitzondering van de personen die de energieproducten voor hun eigen gebruik houden en de particulieren, alle andere personen belastingschuldigen zijn.
Als de persoon tevens een erkend entrepothouder is, dan zijn alleen de voorraden die buiten zijn belastingentrepot worden gehouden, onderworpen aan de aanvullende accijns.
Als de persoon een geregistreerde geadresseerde of een tijdelijk geregistreerde geadresseerde is, beschikt deze niet over een voorraad onder de schorsingsregeling en hij kan dan ook, voor de energieproducten die hij voorhanden heeft, worden aangemerkt als belastingschuldige.
§ 38. De belastingschuldige is gehouden een gedateerde en ondertekende voorraadaangifte, in tweevoud, in te reiken waarop, per soort, de hoeveelheden betrokken energieproducten zijn vermeld die hier te lande in verbruik werden gesteld :
- die hij voorhanden had om 0 uur op de dag van de verhoging van het tarief inzake accijnzen;
- die hem werden toegezonden vóór de dag van de accijnstariefverhoging maar die bij hem pas zijn toegekomen tussen de datum van de verhoging van het tarief inzake accijnzen en de datum van het inreiken van de op de voorraad betrekking hebbende voorraadaangifte.
Ze wordt aangevuld met:
- een opgave van de klanten die in de loop van een periode van één maand voorafgaand aan de dag waarop de verhoging van het tarief inzake accijnzen werd ingesteld, meer dan 10.000 liter in verbruik gesteld energieproduct hebben ontvangen;
- desgevraagd, ieder document waaruit de juistheid van de voorraadaangifte en van de opgave van de klanten kan blijken.
Een aangifte is niet nodig wanneer voor elke soort belastbare energieproducten, het totaal van de energieproducten die voorhanden waren en werden toegezonden, per soort product, niet hoger is dan 1.000 liter.
§ 39. Er moet een voorraadaangifte worden opgesteld per opslagplaats en per soort product.
Deze aangifte moet worden ingediend bij de bevoegde dienst van het gebied van de vestiging waar de voorraad wordt gehouden uiterlijk de donderdag van de week die volgt op de week van de accijnstariefverhoging.
In het geval dat de belastingschuldige beschikt over een vergunning “register pomphouder – centraal beheer” (zie § 380) moeten de voorraadaangiften van elk van zijn verschillende tankstations ingediend worden bij de bevoegde dienst van het gebied van de vestiging waar het “register-pomphouder” wordt gehouden.
(art. 420, § 3, 5°, W. 1; K.B. 6; M.B. 4)
§ 40. In toepassing van artikel 420, § 3, 5°, W.1 wordt bij een verlaging van de bijzondere accijns op ongelode benzine een belastingteruggave verleend op de voorraden ongelode benzine die reeds in verbruik werden gesteld.
Deze gedeeltelijke terugbetaling van bijzondere accijns is voorzien op de hoeveelheden ongelode benzine die reeds in verbruik zijn gesteld en die de begunstigde te 0 uur voorhanden heeft op de dag van de verlaging van de bijzondere accijns.
De terug te betalen bijzondere accijns is gelijk aan de verlaging van de bijzondere accijns op ongelode benzine.
§ 41. De voorraden die aanleiding geven tot een terugbetaling zijn de voorraden die reeds in het verbruik zijn gesteld en voorhanden zijn bij handelaars, depothouders en houders van tankstations.
Inzake de terugbetaling van de bijzondere accijns verstaat men onder:
1° handelaar: iedere persoon die gehouden is over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” te beschikken overeenkomstig artikel 14, § 1, 4°, K.B.1.
2° depothouder: alle personen met uitsluiting van particulieren, die, in welke hoedanigheid ook, de bij artikel 1, § 1, K.B.6 bedoelde energieproducten voorhanden hebben en deze niet uitsluitend voor eigen gebruik aanwenden;
3° houder van een tankstation: zoals bedoeld bij artikel 14, § 1, 5°, K.B.1.
Deze personen zijn de begunstigden van de terug te betalen bijzondere accijns. Voor de onderweg zijnde energieproducten die in verbruik zijn gesteld, is de geadresseerde van de producten de begunstigde voor de getransporteerde hoeveelheid.
Als de persoon tevens een erkend entrepothouder is, hebben alleen de voorraden die buiten zijn belastingentrepot worden gehouden, recht op de gedeeltelijke terugbetaling van de bijzondere accijns.
Als de persoon een geregistreerde geadresseerde of niet geregistreerde geadresseerde is, beschikt deze niet over een voorraad onder de schorsingsregeling wat impliceert dat voor de producten die hij voorhanden heeft, hij beschouwd kan worden als begunstigde.
§ 42. De voorraadaangifte moet overeenstemmen met de bepalingen van het M.B. 4.
Er moet een voorraadaangifte worden opgesteld per opslagplaats en per betrokken product. De voorraadaangifte moet ingereikt worden bij het hulpkantoor waarvan de inrichting afhangt ten laatste de donderdag van de week die volgt op de week van de tariefverlaging.
Deze voorraadaangifte moet vergezeld zijn van een volmacht om het terug te betalen bedrag in ontvangst te mogen nemen, opgesteld door de persoon die deze belasting werkelijk heeft betaald aan de Schatkist.
Indien bij de eerste voorraadaangifte een globale volmacht wordt ingediend (voor een bepaalde periode of verwijzend naar de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen) mag deze ook voor de volgende voorraadaangiftes aanvaard worden. Aan de volgende terugbetalingsdossiers, door de bevoegde dienst in te dienen bij het departement Boekhouding, moet dan een kopie van het origineel met de vermelding “eensluidend afschrift” worden toegevoegd.
§ 43. Indien een vergunning “Register pomphouder – Centraal beheer” werd afgeleverd, moeten de voorraadaangiften van de verschillende pompstations die beoogd worden in de vergunning ingediend worden bij de bevoegde dienst waarvan de plaats waar het centraal register pomphouder gehouden wordt, afhangt.
Er mag geen voorraadaangifte worden ingediend indien de betrokken voorraad per soort van product 1.000 liter niet overtreft.
Dit betekent dat op voorraadaangiften van minder dan 1.000 liter geen bijzondere accijns wordt terugbetaald.
(art. 420, § 4, W.1; art. 13, K.B. 1)
§ 44. Een verlaagd accijnstarief wordt toegepast voor de onder fiscale controle als motorbrandstof gebruikte kerosine, gasolie, vloeibaar petroleumgas en aardgas voor de volgende doeleinden, die als industriële en commerciële doeleinden worden aangemerkt:
a) stationaire motoren;
b) de installaties en machines die worden gebruikt in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken;
c) de voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt of waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg.
Worden niet aangemerkt als zijnde bestemd voor industriële en commerciële doeleinden, de brandstoffen gebruikt voor de voeding van motoren van voertuigen – andere dan deze bedoeld onder c) - die dienen voor het vervoer van materieel, machines en voertuigen als bedoeld in het eerste lid.
§ 45. Onder “stationaire motoren” worden verstaan de vaste motoren voor het aandrijven van generatoren, compressoren, pompen, centrifuges en dergelijke, ook indien deze gemonteerd zijn op voertuigen, voor zover de motor niet verbonden is met het aandrijfmechanisme van het voertuig en over een afzonderlijk brandstofreservoir beschikt.
Een verplaatsbare motor mag eveneens als een vaste motor beschouwd worden voor zover hij niet zelfbewegend is.
§ 46.1. Om de hoedanigheid van de “stationaire motor” op een voertuig te beoordelen, moeten drie elementen worden onderzocht:
- de functie die de motor heeft;
- de afwezigheid van een verbinding van de motor met het voortbewegingsmechanisme van het voertuig;
- het bestaan van een onafhankelijk systeem voor de voeding van de motor.
Bij wijze van voorbeeld kan een vrachtauto-betonmolen waarbij de vloeibaarheid van de betonspecie tijdens het vervoer verzekerd wordt door het draaien van de kuip die aangedreven wordt door de motor van de vrachtauto, niet genieten van het verlaagd accijnstarief.
§ 46.2. Het duobrandstofsysteem (bi-carburant), d.w.z. twee afzonderlijke brandstofreservoirs die verbonden zijn met de aandrijfmotor van het voertuig, is niet voorzien in de huidige accijnswetgeving.
De brandstof die gebruikt wordt voor de aandrijving van de motor van voertuigen die op de openbare weg rijden mag, overeenkomstig artikel 54 van K.B. 1 en in toepassing van artikel 433 van de wet, geen denaturanten noch merkstoffen bevatten. De 3e alinea van artikel 438 van de wet specifieert trouwens dat de voertuigen die op de openbare weg rijden en waarvan de motor wordt aangedreven met energieproducten die niet beantwoorden aan de, overeenkomstig artikel 433 van de wet, door de Koning bepaalde voorwaarden, wanneer ze zijn uitgerust met een ander reservoir dan die bepaald in artikel 430, § 2, a) van de wet (normale brandstofreservoirs), in beslag worden genomen en worden verbeurdverklaard.
De interpretatie van wat een “voertuig uitgerust met een ander reservoir dan een normaal reservoir” is, werd aangeleverd door de juridische dienst van onze Centrale Administratie van de Douane en Accijnzen; in dergelijk geval gaat het om een voertuig voorzien van een verborgen reservoir.
Wanneer een voertuig, op zichtbare wijze, uitgerust is met twee brandstofreservoirs, gaat het niet om een “voertuig uitgerust met een ander reservoir dan een normaal reservoir” aangezien er geen verborgen reservoir is. Deze twee reservoirs worden beschouwd als normale reservoirs in de zin van artikel 430, § 2, a) van de wet.
Bijgevolg wordt het gebruik van een duobrandstofsysteem op zich niet beschouwd als een overtreding, vanaf het moment dat de twee zichtbare reservoirs uitsluitend gevuld zijn met brandstof die geen denaturanten of merkstoffen bevat.
§ 47/1. Men verstaat onder “installaties en machines die worden gebruikt in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken”:
- schrapers, laadschoppen, heimachines, wegwalsen, egaliseermachines, bulldozers, graafmachines, hijstoestellen, grasmaaimachines en dergelijke, ingedeeld onder hoofdstuk 84 van het gemeenschappelijk douanetarief.
- het industrieel automobielmaterieel dat wezenlijk een functie van werktuig heeft, met een nagenoeg onbestaande nuttige last (zijnde, hetgeen effectief vervoerd wordt) ten opzichte van zijn tarra (gewicht ledig).
§ 47/2. Voorbeelden:
Ieder voertuig moet afzonderlijk beoordeeld worden om uit te kunnen maken of het beschouwd kan worden als industrieel automobielmaterieel dat wezenlijk de functie van werktuig heeft met een nagenoeg onbestaande nuttige last ten opzichte van zijn tarra.
Dit is in het verleden reeds het geval geweest voor een aantal “kraanwagens”. Echter, wanneer deze kraanwagens goederen vervoeren d.m.v. een aanhangwagen (met inbegrip van hun eigen ballast), dan beantwoorden deze mobiele kranen niet meer aan de wettelijke definitie zodat zij niet kunnen aangedreven worden met gemerkte (rode) gasolie tegen het verlaagd tarief “industriële en commerciële doeleinden”.
Ook “autolaadkranen” die voorzien zijn van hoge vouwwanden waardoor een laadruimte gecreëerd wordt die ook gebruikt kan worden voor goederenvervoer (en niet enkel voor de opslag van het eventuele gereedschap dat nodig is om de kraan te bedienen) voldoen niet aan de wettelijke definitie, zodat ook deze voertuigen niet kunnen aangedreven worden met gemerkte (rode) gasolie tegen het verlaagd tarief “industriële en commerciële doeleinden”.
Anderzijds worden botsabsorbeerders niet beschouwd als industrieel automobielmaterieel aangezien zij niet wezenlijk de functie van werktuig hebben. Het feit dat een botsabsorbeerder zodanig wordt aangepast dat hij niet laadbaar is, zorgt er niet voor dat dit type voertuig onder deze bepaling kan ingedeeld worden.
Ook vrachtwagens die gebruikt worden voor het schoonmaken van wegen of bedrijfsterreinen kunnen, gezien de aard van de activiteit, niet beschouwd worden als industrieel automobielmaterieel. Dergelijke werkzaamheden worden nl. niet beschouwd als “gebruik in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken”.
Bovendien kunnen dergelijke voertuigen, wanneer zij voorzien zijn van een reservoir (bv. reservoir voor (afval)water), hoe dan ook niet beschouwd worden als “industrieel automobielmaterieel dat wezenlijk een functie van werktuig heeft, met een nagenoeg onbestaande nuttige last ten opzichte van zijn tarra”. Door de aanwezigheid van een reservoir beschikt het voertuig nl. over een zeker laadvermogen.
Of dit reservoir op het ogenblik van een vaststelling gevuld is of niet, is niet relevant.
§ 48. De voertuigen “bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt” zijn voertuigen die niet bij de DIV ingeschreven zijn en derhalve niet over een nummerplaat beschikken.
Ze zijn bestemd om uitsluitend in opslagplaatsen (bv. vorkheftrucks met eigen beweegkracht), op werven, vliegvelden, privé-havengebieden, … te rijden.
§ 49/1. De “voertuigen waarvoor een vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg” zijn voertuigen ingeschreven bij de DIV, voorzien van een nummerplaat en een inschrijvingsbewijs, beschikken over een gelijkvormigheidsattest afgeleverd op basis van een PV van goedkeuring van de FOD Mobiliteit en Vervoer en onderworpen aan een periodieke technische controle.
Voertuigen die niet aan deze criteria voldoen, o.m. voertuigen die niet onderworpen zijn aan de periodieke technische keuring, worden door een omgekeerde redenering beschouwd als “voertuigen waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg” en kunnen bijgevolg genieten van het verlaagd accijnstarief.
Sedert de 6e staatshervorming op 1 juli 2014 behoort de materie aangaande de periodieke technische keuring van voertuigen tot de bevoegdheid van de gewesten en niet meer tot de bevoegdheid van de FOD Mobiliteit en Vervoer.
De bestaande regelgeving aangaande deze periodieke technische keuring, met name het K.B. van 19 maart 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen (= K.B. van de FOD Mobiliteit en Vervoer), blijft evenwel van kracht tot een gewest over wijzigingen of nieuwe regels beslist.
Voorbeelden van voertuigen die volgens de huidige regelgeving niet onderworpen zijn aan de periodieke technische keuring:
- een straatveegmachine, ingeschreven bij de DIV als “industrieel materieel”;
- land- en bosbouwtractoren met een maximaal toegelaten massa (MTM) van niet meer dan 3,5 ton OF uitsluitend bestemd om gebruikt te worden in de land-, tuin- bosbouw of in de visteelt OF die door de wegbeheerders of hun aannemers gebruikt worden voor het onderhoud van de omgeving van de wegen of tijdens de winter voor het ruimen van sneeuw of het uitstrooien op de openbare weg van stoffen om het verkeer te beveiligen bij gevaarlijke weersomstandigheden of andere.
§ 49/2. Overeenkomstig de bepalingen van de Richtsnoer nr. 411 van het Accijnscomité van de Europese Commissie aangaande de “Cross-border-activities”, aanvaarden de Lidstaten die het normale tarief toepassen voor motorbrandstof gebruikt door de voertuigen die gebruikt worden voor land- en tuinbouwwerkzaamheden, in de visteelt, in de wegenbouw evenals andere speciale voertuigen, die normaalgezien enkel gebruik maken van de openbare weg om zich te begeven naar de plaatsen waar ze ingezet worden, dat deze voertuigen op hun grondgebied motorbrandstof gebruiken die in een andere Lidstaat verkregen is tegen een speciaal tarief overeenkomstig artikel 8 (of die volledig vrijgesteld is overeenkomstig artikel 15, paragraaf 3, van de richtlijn 2003/96/CE). Deze motorbrandstof bevat de gemeenschappelijke fiscale merker. De lidstaten beschouwen deze situatie niet als een inbreuk.
De volgende voorwaarden moeten evenwel vervuld zijn:
- het voertuig is, in de Lidstaat waar de motorbrandstof geleverd is, wettelijk gerechtigd om motorbrandstof te gebruiken die de gemeenschappelijke merker bevat;
- de motorbrandstof wordt overgebracht naar de Lidstaat (die het normale tarief toepast) in een standaard tank van het voertuig;
- de goedkeuring door Lidstaten heeft enkel betrekking op motorbrandstof die zich in de standaard tank van deze voertuigen bevindt. Wanneer deze voertuigen, tijdens werkzaamheden in de Lidstaat die het normale tarief toepast, moeten bijtanken, dan moeten zij normale motorbrandstof bijtanken (d.i. tegen het normale tarief en zonder gemeenschappelijke merker);
- het voertuig moet de meest geschikte route nemen naar de plaats waar het zal ingezet worden.
De lidstaten die een speciaal tarief of vrijstellingen toepassen m.b.t. de hierboven genoemde werkzaamheden, zullen toestaan dat voertuigen die uit een andere Lidstaat komen, bijtanken met gemerkte motorbrandstof, voor zover zij de wettelijke voorwaarden respecteren m.b.t. het speciale tarief en de vrijstellingen van toepassing in de Lidstaat waar ze bijgetankt hebben, overeenkomstig richtlijn 2003/96/CE. Indien nodig zullen de autoriteiten van aangrenzende Lidstaten elkaar raadplegen om te verifiëren of deze voertuigen wettelijk gerechtigd zijn om de gemerkte motorbrandstof te gebruiken.
Op die manier kan de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen ook toestaan dat de land- en tuinbouwtractoren, komende uit andere Lidstaten, zich bij de Belgische pompstations bevoorraden met gemerkte en gekleurde (rode) gasolie tegen het verlaagd accijnstarief “industriële en commerciële doeleinden”, mits zij voldoen aan alle voorwaarden die in de Belgische wetgeving werden vastgelegd om van dit verlaagd accijnstarief te kunnen genieten.
Naar analogie met de landbouwtractoren die voorzien zijn van een Belgische nummerplaat, is het noodzakelijk om na te gaan of de land- en tuinbouwtractoren die voorzien zijn van een buitenlandse nummerplaat, hypothetisch gesproken onderworpen (of vrijgesteld) zouden zijn van de periodieke technische controle.
Dit kan door de bevoegde controlediensten worden nagegaan a.d.h.v. de door de land- of tuinbouwtractor uitgevoerde werkzaamheden, alsook a.d.h.v. de op dat ogenblik aanwezige boorddocumenten.
De bevoegde controlediensten zullen de land- en tuinbouwtractoren, die voorzien zijn van een buitenlandse nummerplaat, altijd in overtreding stellen wegens frauduleus gebruik van gemerkte en gekleurde (rode) gasolie tegen het verlaagd accijnstarief “industriële en commerciële doeleinden”, indien zij vaststellen dat deze tractoren niet vrijgesteld zouden zijn van de Belgische periodieke technische controle, wanneer deze effectief voorzien waren geweest van een Belgische nummerplaat.
(art. 419, i), iii) en 420, § 7, W. 1, K.B. 1)
§ 50. Sedert 1 januari 2016 wordt een verlaagd tarief inzake accijnzen toegepast op de bijdrage op de energie, toegekend voor aardgas gebruikt als verwarmingsbrandstof, in het kader van een zakelijk gebruik door bedrijven die beschikken over een :
- “energiebeleidsovereenkomst” afgeleverd door het Vlaams Gewest;
- “accord de branche” afgeleverd door het Waals Gewest;
- gelijkaardige overeenkomst afgeleverd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
§ 51. Het afleveren van een energiebeleidsovereenkomst, accord de branche of een gelijkaardige overeenkomst behoort tot de bevoegdheid van de gewesten. Enkel het Vlaams Gewest en het Waals Gewest maken van deze mogelijkheid gebruik. Een gelijkaardige overeenkomst bestaat momenteel namelijk niet voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
§ 52. Het Vlaams Gewest levert een energiebeleidsovereenkomst af.
De lijst met bedrijven die beschikken over een energiebeleidsovereenkomst is raadpleegbaar op de internetsite van het Vlaams Gewest:
http://www.ebo-vlaanderen.be.
§ 53. Het Waals Gewest levert een “accord de branche” af.
De lijst met de deelnemende bedrijven is raadpleegbaar op de internetsite van het Waals Gewest: http://energie.wallonie.be.
Deze vergunning bestaat uit de deelname van het bedrijf aan het akkoord dat de sectorfederatie, die het bedrijf vertegenwoordigt, met het gewest heeft afgesloten.
§ 54. Zoals reeds eerder aangehaald, levert het Brussels Hoofdstedelijk Gewest momenteel geen gelijkaardige overeenkomsten af.
§ 55. Rekening houdend met de regionale bevoegdheid inzake het afleveren van een energiebeleidsovereenkomst of een accord de branche is de aanduiding van de gebruiksplaats dus bepalend voor de toepassing van het verlaagd accijnstarief. Ter zake is het dus van belang dat iedere gebruiksplaats het voorwerp uitmaakt van een energiebeleidsovereenkomst of een accord de branche afgeleverd door het gewest waarin de betrokken gebruiksplaats gevestigd is. De gebruiksplaatsen die niet opgenomen zijn in een energiebeleidsovereenkomst of een accord de branche worden uitgesloten van het verlaagd accijnstarief.
§ 56. Het verlaagd accijnstarief is enkel van toepassing op het zakelijk gebruik.
Waar zakelijk en niet-zakelijk gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik; indien het zakelijk of het niet-zakelijk gebruik van weinig belang is, kan het evenwel als onbestaande worden aangemerkt.
§ 57. Het zakelijk gebruik is het verbruik van een bedrijf dat zelfstandig, ongeacht op welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten.
De economische activiteiten omvatten:
- alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen en landbouwactiviteiten;
- de uitoefening van vrije beroepen.
§ 58. Als bedrijven voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten worden niet aangemerkt:
- de Staat;
- de lokale en regionale overheden en
- de andere publiekrechtelijke lichamen.
Indien een behandeling als niet-bedrijf tot concurrentieverstoringen van enige betekenis zou leiden dan moeten zij daarentegen wel als bedrijf worden aangemerkt.
§ 59. Als bedrijf kan niet worden aangemerkt, een entiteit kleiner dan:
- een afdeling van een bedrijf die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormt;
- een juridische entiteit die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormt.
Een onafhankelijke exploitatie is een eenheid die op eigen kracht kan functioneren.
§ 60. Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en wil genieten van het verlaagd tarief bedoeld in § 50 moet over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” – type “eindgebruiker” beschikken (zie §§ 103 t/m 118).
§ 61. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning moet worden gesteld op een formulier waarvan het model is gevoegd als Bijlage II bij K.B.1 en dat verschillende vakken bevat die verplicht ingevuld moeten worden (zie § 106).
De te gebruiken productcode is code 99 betreffende aardgas gebruikt als verwarmingsbrandstof voor het zakelijk gebruik door een bedrijf dat beschikt over een “energiebeleidsovereenkomst” afgeleverd door het Vlaams Gewest, een “accord de branche” afgeleverd door het Waals Gewest of een gelijkaardige overeenkomst afgeleverd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
§ 62. Daarenboven moet bij de aanvraag een kopie worden gevoegd van de “energiebeleidsovereenkomst”, het “accord de branche” of de gelijkaardige overeenkomst (zie §§ 51 t/m 53).
Desgevallend bezorgt de aanvrager van de vergunning aan de bevoegde dienst voor het afleveren van deze vergunning, een kopie van de lijst waarop het bedrijf vermeld is als deelnemende vennootschap.
De bevoegde dienst voor het afleveren van de vergunning moet de juistheid van het bijgevoegde document controleren, door volgende internetsites te raadplegen:
- Vlaams Gewest: https://ebo-vlaanderen.be/nl/de-ebos/toegetreden-bedrijven
”;
- Waals Gewest : https://energie.wallonie.be/fr/les-accords-2014-2020-2023.html?IDC=7863
- Brussels Hoofdstedelijk Gewest: momenteel niet van toepassing.
De beschikbare lijsten op de hierboven vermelde sites worden regelmatig bijgewerkt. Het is dus wenselijk dat de bevoegde dienst voor het afleveren van de vergunning maandelijks controleert of de bedrijven, aan wie een vergunning werd afgeleverd, nog altijd beschikken over een “energiebeleidsovereenkomst” of een “accord de branche”.
Indien de aanvraag wordt ingediend voor een divisie van een bedrijf, dan wordt zij vervolledigd met de elementen waaruit blijkt dat de divisie op eigen kracht kan functioneren (zie § 59).
§ 63. In het vakje “bijzondere voorwaarden” van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” wordt vermeld dat de vergunning een maximale geldigheidsduur heeft (zijnde de maximale geldigheidsduur van de EBO of accord de branche: tot 31 december 2022);
De titularis van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” is ertoe gehouden om aan de bevoegde dienst voor het afleveren van de vergunning onmiddellijk elke wijziging, door het betrokken gewest aangebracht aan zijn “energiebeleidsovereenkomst”, zijn “accord de branche” of zijn gelijkaardige overeenkomst, mee te delen.
(art. 416, 417, 421 t/m 426, W. 1)
§ 64. Het begrip “accijnsschuld” is slechts van toepassing op elektriciteit en energieproducten waarvoor een accijnstarief is vastgesteld.
Wat de energieproducten betreft waarvoor een accijnstarief is vastgesteld wordt het begrip “accijnsschuld”, het ontstaan van die schuld en de aanduiding van de belastingschuldige daaronder begrepen, behandeld in het Boekwerk Accijns Bewegingen, ADM. COM., §§ 6 t/m 13 (D.I. 720).
Dat Boekwerk is mede van toepassing op de energieproducten andere dan diegene waarvoor een accijnstarief is vastgesteld, met name in de gevallen dat energieproducten bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motor- of als verwarmingsbrandstof.
§ 65. Zo ook wordt:
- elk product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof; en
- elk product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als additief of als vulstof in motorbrandstoffen,
belast tegen het tarief inzake accijnzen van de gelijkwaardige motorbrandstof.
- elke koolwaterstof (turf uitgezonderd), die bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof,
belast tegen het tarief inzake accijnzen van het gelijkwaardige energieproduct (hout, houtskool, … gebruikt voor verwarming is niet belastbaar).
Daarentegen zijn er geen accijnzen verschuldigd op de als verwarmingsbrandstof gebruikte gassen voor zover het geen koolwaterstoffen betreffen.
§ 66/1. In de praktijk ontstaat de accijnsschuld op het ogenblik dat de producten worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt, naar gelang van het geval als motor- of verwarmingsbrandstof. Artikel 421, lid 1 en 2, W. 1, bepalen wie als accijnsschuldige wordt aangemerkt.
§66/2. Voorbeeld: belasting van petroleumcokes van de GN-code 2713. De petroleumcokes van de GN-code 2713 worden, overeenkomstig artikel 415, §1, b), W. 1, beschouwd als een energieproduct. Zij zijn niet onderworpen aan de bepalingen inzake controle en verkeer van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen. Er bestaat geen specifiek accijnstarief dat vastgelegd is in artikel 419, W. 1 voor petroleumcokes van de GN-code 2713.
Overeenkomstig artikel 416, W. 1 worden petroleumcokes van de GN-code 2713 belast tegen het tarief van de gelijkwaardige motor- of verwarmingsbrandstof wanneer deze bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof, naargelang het gebruik ervan.
De volgende richtlijnen worden gehanteerd om de gelijkwaardige brandstof na te gaan:
De dienst Accijnswetgeving stelt, in samenspraak met het Laboratorium van de Douane en Accijnzen, de gelijkwaardige brandstof vast.
Voor petroleumcokes werd reeds bepaald dat het gelijkwaardige product “kolen, cokes en bruinkool van de GN-codes 2701, 2702 en 2704” is. Dit werd dan ook zo opgenomen in Bijvoegsel 7 (code Q905).
Overeenkomstig artikel 432, §3, W. 1 en artikel 14, K.B. 1 moet iedere handelaar in energieproducten (met uitzondering van aardgas, kolen, cokes en bruinkool) beschikken over een vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘handelaar’.
De vergunning voor ‘producent en handelaar in kolen, cokes en bruinkool of zijn fiscaal vertegenwoordiger’ is specifiek voorzien voor de handelaars in kolen, cokes en bruinkool van de GN-code 2701, 2702 en 2704 en is bijgevolg niet van toepassing voor petroleumcokes van de GN-code 2713. Petroleumcokes worden dan wel belast als hun gelijkwaardige product (kolen, cokes en bruinkool), echter is er geen wettelijke bepaling die voorziet dat petroleumcokes onderworpen worden aan de andere wettelijke bepalingen voorzien voor kolen, cokes en bruinkool (belastbaar feit, vergunning, …).
Het is een handelaar in energieproducten dan ook toegestaan om energieproducten opgenomen in artikel 415, W. 1 en waarvoor geen specifiek tarief is vastgesteld in artikel 419 van diezelfde wet te betrekken (artikel 15, §1, 6°, K.B. 1).
Zoals hierboven vermeld zijn petroleumcokes (GN-code 2713) enkel onderhevig aan accijnzen wanneer deze bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof. Indien deze producten voor verkoop worden aangeboden als motor- of verwarmingsbrandstof, moet de betrokken firma de accijnzen voldoen met een aangifte ten verbruik AC-4.
(art. 415, 416, 417, 421, 429, § 2, b), W. 1)
§ 67. Waterstof (eigenlijk di-waterstof (H2)), van de GN‑code 2804 10, beantwoordt niet aan de definitie van “energieproducten” van artikel 415, § 1, W.1, en wordt, conform artikel 417, § 1, W. 1, enkel belast, indien dat product bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof, als additief of als vulstof in motorbrandstoffen (zie § 65).
§ 68/1. Dit is onder meer het geval indien waterstof, gemengd met aardgas, gebruikt wordt als motorbrandstof voor het aandrijven van de motor van een voertuig (hier wordt gedoeld op waterstoftechnologie). Het accijnstarief dat moet toegepast worden op de aanwezige waterstof zal overeenstemmen met het tarief van toepassing voor hetzelfde gebruik als het aardgas.
§ 68/2. Wanneer waterstof gebruikt wordt in een verbrandingsmotor die zowel benzine als waterstof gebruikt voor de verbranding, zal de waterstof belast worden aan het tarief van toepassing voor benzine.
§ 69. In voertuigen die zijn uitgerust met een waterstofbrandstofcel, wordt de geproduceerde elektrische energie gebruikt om de elektromotor van het voertuig aan te drijven. In deze situatie is de gebruikte waterstof niet onderworpen aan accijnzen, aangezien deze niet als motorbrandstof wordt gebruikt.
VI.3. Niet-nakomen van de voorwaarden inzake gebruik
§ 70. De accijnsschuld ontstaat wanneer wordt aangetoond dat aan een voorwaarde inzake eindgebruik voor de toepassing van een verlaagd tarief of het verlenen van een vrijstelling, niet of niet langer wordt voldaan.
De accijnzen zijn verschuldigd door de persoon die de energieproducten of elektriciteit voorhanden heeft.
(art. 423, W. 1)
§ 71. Het verbruik van energieproducten en elektriciteit:
- binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, en
- voor doeleinden die verband houden met de productie van energieproducten,
wordt niet beschouwd als een belastbaar feit waardoor accijnzen verschuldigd worden.
De “productie” moet vermeld worden, als toegelaten handeling, in vak 4 van de machtiging erkend entrepothouder om te kunnen genieten van deze bepaling.
Ze wordt voornamelijk toegepast in de raffinaderijen.
Moet onder “productie” en “doeleinden die verband houden met productie” verstaan worden:
Productie
Het niet-belastbaar verbruik van energieproducten en elektriciteit voor de productie van energieproducten moet plaatsvinden in een belastingentrepot dat gemachtigd is om energieproducten te produceren.
Onverminderd artikel 426, § 2, W.1 wordt met “productie” uitsluitend bedoeld de industriële processen waarbij energieproducten worden geproduceerd zoals destillatie, cracking, dehydrogenatie, reforming, ontzwaveling, alkylatie en extractie.
Het mengen van energieproducten met andere energieproducten en/of andere stoffen (blending) wordt voor de toepassing van dit artikel niet als productie beschouwd.
Onder het begrip “productie” moet tevens “winning” worden verstaan. Hiermee wordt o.a. de ontginning van ruwe aardolie, aardgas of steenkool bedoeld. Artikel 426, § 2, W. 1 bepaalt welke handelingen niet als productie van energieproducten worden aangemerkt.
Doeleinden die verband houden met de productie
Het verbruik van energieproducten en elektriciteit dat verband houdt met de productie van energieproducten is het verbruik nodig voor de productie van deze energieproducten.
Het verbruik van energieproducten en elektriciteit voor doeleinden, die geen verband houden met de productie van energieproducten, wordt beschouwd als een belastbaar feit waardoor de accijnzen verschuldigd zijn.
Dit impliceert onder meer dat het verbruik van energieproducten door voertuigen die gebruikt worden op dergelijke productiesites als een belastbaar feit beschouwd wordt. De nevenactiviteiten naast het eigenlijke productieproces (transport, opslag, etc) vormen dus eveneens een belastbaar feit, alsook de energieproducten en elektriciteit die aangewend worden voor de verwarming van de betrokken bedrijfsruimtes.
Toepassingsmodaliteiten
Wat betreft het verbruik van energieproducten en elektriciteit binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, moet er een onderscheid worden gemaakt tussen:
- situatie 1: het verbruik van energieproducten die zich in het bedrijf onder de schorsingsregeling inzake accijnzen bevinden (hetzij energieproducten die het bedrijf zelf heeft geproduceerd, hetzij energieproducten die het bedrijf onder de schorsingsregeling heeft ontvangen) en
- situatie 2: het verbruik van energieproducten die reeds in het verbruik zijn gesteld, waarop de schorsingsregeling niet van toepassing is (bv. aardgas of elektriciteit).
situatie 1: De energieproducten bevinden zich onder de schorsingsregeling inzake accijnzen.
De niet-belastbare energieproducten (ingevolge artikel 423, W.1) zijn opgenomen in de voorraadadministratie van het belastingentrepot. Het volstaat dat, overeenkomstig de voorschriften inzake het beheer van het belastingentrepot, de hoeveelheden energieproducten die worden aangewend voor de productie van andere energieproducten worden afgeschreven uit het magazijnregister 592 met verwijzing naar artikel 423, W.1.
situatie 2: de energieproducten die reeds in het verbruik zijn gesteld, waarop de schorsingsregeling niet van toepassing is of aardgas en elektriciteit.
Met het oog op fiscale controle moet de producent-eindgebruiker die overeenkomstig artikel 423, W.1 energieproducten en elektriciteit wenst te gebruiken, beschikken over een vergunning.
Deze vergunning moet worden aangevraagd en kan worden verleend naar analogie met de vergunning “energieproducten en elektriciteit andere dan onder de schorsingsregeling inzake accijnzen” bedoeld bij artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.
Dit betekent dus dat alle wettelijke en administratieve bepalingen inzake het aanvragen, het verlenen en het intrekken van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” mutatis mutandis van toepassing zijn.
Bij de aanvraag van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” kunnen de volgende productcodes worden gebruikt:
9001: gelode benzine van de GN-code 2710 11 31, 2710 11 51 en 2710 11 59
9002: ongelode benzine van de GN-code 2710 11 49 met een hoog zwavelgehalte en aromatische verbindingen
9003: ongelode benzine van de GN-code 2710 11 49 met een laag zwavelgehalte en aromatische verbindingen
9004: ongelode benzine van de GN-codes 2710 11 41 en 2710 11 45
9005: kerosine van de GN-codes 2710 19 21 en 2710 19 25
9006: gasolie van de GN-codes 2710 19 45, 2710 19 49 en 2710 19 41 met een zwavelgehalte van meer dan 10mg/kg
9007: gasolie van de GN-code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10mg/kg
9008: zware stookolie van de GN-codes 2710 19 61 tot en met 2710 19 69
9009: vloeibaar petroleumgas van de GN-codes 2711 12 11 tot en met 2711 19 00
9010: aardgas van de GN-codes 2711 00 00 en 2711 21 00
9011: kolen, cokes of bruinkool van de GN-codes 2701, 2702 en 2704
9012: elektriciteit van de GN-code 2716
9013: koolzaadolie van de GN-code 1514
9014: FAME van de GN-code 3824 90 99
9015: bio-ethanol van de GN-code 2207 10 00
9016: Andere
De vergunningsaanvraag moet tevens vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van het energieproduct of de elektriciteit zal worden gemaakt en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
In dit kader wordt er ook gewezen op de bepalingen van artikel 15 en 16 van het koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit die betrekking hebben op de handelaar in energieproducten. Het is de handelaar slechts toegestaan energieproducten te leveren aan het tarief waaraan hij ze heeft betrokken. Dit betekent dat een handelaar geen energieproducten waarop de accijnzen reeds werden betaald kan leveren exclusief accijnzen aan de vergunninghouder waarvan sprake met het oog op een eventuele recuperatie achteraf van de betaalde accijnzen.
(art 424, W.1, art. 2, K.B. 2)
§ 72. Gelet op het feit dat aardgas en elektriciteit, omwille van evidente fysieke redenen, niet kunnen verkregen worden in een belastingentrepot, ontstaat de accijnsschuld op het tijdstip van de levering door de distributeur aan de eindverbruiker.
§72/1. Voor de levering van elektriciteit voor elektrische voertuigen via laadpalen is een specifieke regeling voorzien (zie §76/26 onder titel VI.5.3 Laadpalen).
§ 73. Voor de toepassing van artikel 419, k, W. 1, moet onder “een met hoogspanning gelijkgestelde afnemer” worden verstaan, een eindgebruiker die wordt gevoed via een zelf gefinancierde geïndividualiseerde kabel vanuit een transformatorcabine die deel uitmaakt van het hoogspanningsnetwerk. Deze klanten worden als dusdanig geïdentificeerd door de netbeheerder. Het betreft een beperkt aantal klanten en een uitdovende situatie.
§ 74. De distributeur is de accijnsschuldige.
De distributeur wordt gedefinieerd als de natuurlijke of de rechtspersoon die voor zijn rekening of voor rekening van derden aardgas en/of elektriciteit verkoopt of afstaat. Dit begrip mag evenwel niet verward worden met dit van “netbeheerder” die doorgaans eveneens “distributeur” wordt genoemd.
-
§ 74/1. Een entiteit die voor eigen gebruik elektriciteit produceert wordt beschouwd als distributeur. In dit geval worden de verschuldigde accijnzen vastgesteld rekening houdend met de nominale spanning van de aansluiting van de productie-eenheid op het transport- of verdelingsnetwerk.
Niettemin is de productie van elektriciteit vrijgesteld van accijnzen wanneer ze verkregen is uit energieproducten waarop de accijnzen reeds betaald zijn en het betaalde bedrag niet lager is dan het verschuldigde bedrag op de geproduceerde elektriciteit.
Als een entiteit, die voor eigen gebruik elektriciteit produceert, tevens elektriciteit levert aan derden voor het opladen van elektrische voertuigen, dan wordt deze geleverde hoeveelheid beschouwd als een eigen gebruik van de entiteit die elektriciteit produceert.
Wanneer dergelijke entiteit van een bepaalde accijnsvrijstelling kan genieten, kan hij uiteraard slechts genieten van de desbetreffende accijnsvrijstelling voor zijn eigen gebruik én binnen de toepassingsvoorwaarden van de accijnsvrijstelling. De levering van elektriciteit voor het opladen van elektrische voertuigen van derden via laadpalen valt, in principe, buiten het toepassingsgebied van de mogelijke accijnsvrijstellingen. Bijvoorbeeld: als het gaat om een landbouwonderneming die geniet van de accijnsvrijstelling inzake landbouw van art. 429 §2, i), W.1 kan deze entiteit de accijnsvrijstelling inzake landbouw niet toepassen voor de elektriciteit die geleverd wordt aan de elektrische voertuigen van derden via een laadpaal op zijn landbouwonderneming.
Voor de levering van elektriciteit voor elektrische voertuigen via laadpalen is een specifieke regeling voorzien (zie §76/26 onder titel VI.5.3 Laadpalen)
Verdere info met betrekking tot bedrijven die “groene” elektriciteit produceren (al dan niet voor hun eigen gebruik) is terug te vinden onder titel XII.9 Groen geproduceerde elektriciteit.
Verdere info met betrekking tot bedrijven die deel uitmaken van een gesloten distributienet (CDS) is terug te vinden in §§76/7 tot en met 76/13.
§ 75/1. Er wordt aangenomen dat de levering plaatsvindt na verloop van iedere periode waarop een afrekening of betaling betrekking heeft voor de doorlopende leveringen van aardgas en elektriciteit die aanleiding geven tot achtereenvolgende afrekeningen of betalingen.
In de praktijk moeten deze facturen gelinkt worden aan de verbruiksfacturen en de tussentijdse facturen zoals gedefinieerd in artikel 16 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen (zie Boekwerk Accijns Bewegingen – D.I. 720).
Met betrekking tot terugbetalingsdossiers betreffende aardgas en elektriciteit moet er, gezien enkel de eindfactuur relevante informatie bevat voor de berekening van de terug te betalen accijnzen en gezien de eindfactuur ook betrekking heeft op de periode waarop de voorschotfacturen betrekking hebben, voor de berekening van de verjaringstermijn van drie jaar enkel rekening gehouden worden met de datum van de aangifte ten verbruik van de eindfacturen.
Gezien deze eindfacturen betrekking hebben op een periode die kan oplopen tot één jaar, betekent dit in principe dat de periode waarvoor een terugbetaling wordt aangevraagd kan oplopen tot drie jaar, vermeerderd met de periode waarop de eindfactuur betrekking heeft, vermeerderd met de periode die loopt tot de geldigmaking van de aangifte ten verbruik (AC4).
Een voorbeeld ter illustratie:
Stel dat een aanvraag tot terugbetaling van de bijdrage op de energie op aardgas werd ingediend op 1 februari 2017 op de bevoegde dienst. Bijgevolg kan er een terugbetaling plaatsvinden voor de aangiften die geldiggemaakt zijn vanaf 1 februari 2014.
De aanvrager voegt bij zijn aanvraag de verbruiksfacturen waarvoor hij terugbetaling vraagt: een verbruiksfactuur van 15 januari 2014 voor de periode 01/01/2013 – 31/12/2013 en een tussentijdse factuur van 28 december 2013 voor de maand december 2013.
De eindfactuur zal geldiggemaakt zijn in februari 2014, de tussentijdse factuur zal in januari 2014 geldiggemaakt zijn. Deze laatste zou dus verjaard zijn.
Omdat er enkel moet rekening gehouden worden met de eindfactuur, kan er dus een terugbetaling bekomen worden voor het gebruik vanaf 01/01/2013, voor zover de aanvrager voor de ganse periode voldeed aan alle voorwaarden tot terugbetaling. Dit impliceert dat de aanvrager over een geldige vergunning “energieproducten en elektriciteit” beschikte.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een terugbetaling van de bijdrage op de energie, moet de aanvrager in het bezit zijn van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” op het ogenblik dat de periodes, waarop de eindfacturen betrekking hebben, verlopen zijn.
Wat het recht op terugbetaling betreft, moet er enkel gekeken worden naar de einddatum van de periode die op de eindfactuur vermeld staat en dus niet naar de factuurdatum of de datum van de aangifte ten verbruik.
Wanneer de afleveringsdatum van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” valt in de periode die vermeld staat op de eindfactuur, dan moet het bedrag van de terug te betalen bijdrage op de energie pro rata berekend worden.
Een voorbeeld ter illustratie:
Stel dat een aanvraag tot terugbetaling van de bijdrage op de energie op aardgas (binnen bovenvermelde verjaringstermijn) werd ingediend op 1 februari 2017 op de bevoegde dienst. De aanvrager dient bij zijn aanvraag een verbruiksfactuur van 15 januari 2014 voor de periode 01/01/2013 – 31/12/2013.
Wanneer de aanvrager in het bezit is van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” met afleveringsdatum 01/07/2013, dan heeft deze recht op een terugbetaling aangezien de vergunning was afgeleverd vooraleer de periode op de eindfactuur was verlopen.
Wat het terug te betalen bedrag betreft, moet gekeken worden naar de afleveringsdatum, nl. 01/07/2013 én wanneer deze precies valt binnen de verbruiksperiode nl. 01/01/2013 – 31/12/2013. De aanvrager heeft in dit geval recht op terugbetaling vanaf 01/07/2013 t.e.m. 31/12/2013.
Het bedrag van de bijdrage op de energie, vermeld op de eindfactuur, moet bijgevolg pro rata berekend worden. In dit voorbeeld houdt dat in dat men het bedrag van de bijdrage op de energie, vermeld op de eindfactuur, moet vermenigvuldigen met het aantal kalenderdagen dat de aanvrager tijdens de verbruiksperiode in het bezit was van de vergunning. Het resultaat hiervan deelt men vervolgens door het totaal aantal kalenderdagen van de verbruiksperiode, zijnde 365 omdat de eindfactuur in dit voorbeeld betrekking heeft op een volledig kalenderjaar.
§ 75/2. Wat de tariefwijzigingen betreft is het mogelijk dat voor éénzelfde afrekeningsfactuur verschillende tarieven van toepassing zijn. Bijvoorbeeld: op 01/01/2016 werden de tarieven voor de bijdrage op de energie voor aardgas en elektriciteit verhoogd.
Teneinde een correcte toepassing van de accijnstarieven te waarborgen, kunnen de volgende verdeelsleutels toegepast worden:
• pro rata ten opzichte van het totaal aantal dagen dat in aanmerking genomen wordt op de afrekeningsfactuur:
- het aantal dagen in 2015: deze moeten aan het oude tarief aangegeven worden. Hiervoor kunnen, in PLDA, de codes QY21 t.e.m. QY24 (aardgas) en de codes QY25 t.e.m. QY27 (elektriciteit) gebruikt worden.
- het aantal dagen in 2016: deze moeten aan het nieuwe tarief aangegeven worden. Hiervoor kunnen in PLDA, de codes Q500 t.e.m. Q520 (aardgas) en de codes Q700 t.e.m. Q704 (elektriciteit) gebruikt worden.
• pro rata rekening houdende met een verdeling volgens SLP-profielen. Dit is een statistische verdeling van het energieverbruik over het jaar en dit naargelang het type van energieverbruiker, en onder supervisie van de bevoegde regulator. Deze methode blijkt een gangbare toepassing te zijn bij andere tariefwijzigingen en werd reeds toegepast in het kader van de BTW-verlaging van 21% naar 6% (Beslissing BTW nr. E.T. 125.294 van 1 april 2014).
In geval van een tariefwijziging van de bijdrage op de energie voor aardgas en elektriciteit, zoals bijvoorbeeld op datum van 01/01/2016, moet het nieuwe accijnstarief toegepast worden voor de tussentijdse facturen opgesteld vanaf de tariefwijziging (bv. Vanaf 01/01/2016).
§ 76/1. De belastingplichtige moet een zekerheid stellen bij de bevoegde dienst voor een bedrag dat gelijk is aan twee representatieve maanden accijnzen.
Dat bedrag wordt vastgesteld door de bevoegde dienst.
§ 76/2. In de situaties waarin de prosument (afnemers met een PV-installatie met een maximaal AC vermogen van 10 kVA (voor Vlaanderen en Wallonië) en van 5 kVA (voor Brussel)) kan genieten van de compensatieregeling, zullen de accijnzen verschuldigd zijn op het nettoverbruik, en dit zowel voor particuliere eindgebruikers als voor zakelijke eindgebruikers.
Deze compensatieregeling zal van toepassing zijn:
1) voor Vlaanderen: op alle bestaande en nieuwe prosumenten met gewone meters (terugdraaiende meters) tot en met 2020, en dit gedurende maximaal 15 jaar na de indienstneming van de installatie. Installaties van na 31 december 2020 zullen geen aanspraak kunnen maken op de compensatieregeling.
2) voor Brussel: sinds de inwerkingtreding van MIG6 per 1 november 2021 is er geen compensatieregeling meer mogelijk.
3) voor Wallonië: op bestaande en nieuwe installaties (zowel bij gewone meters als bij digitale meters) (zonder einddatum).
§ 76/3. In de situaties waar er sprake is van vermarkting zijn de accijnzen verschuldigd op de bruto-afname, door zowel particuliere prosumenten als voor zakelijke prosumenten.
Het vermarkten van de opgewekte elektriciteit door de prosument zal, indien er door de prosument niet geleverd wordt aan een eindgebruiker, geen aanleiding geven tot het verschuldigd zijn van accijnzen.
Indien de prosument evenwel leveringen zal verrichten aan een eindgebruiker, zullen de accijnzen opeisbaar worden en zal de prosument alle nodige accijnsformaliteiten moeten vervullen (registratie als distributeur, aangifte ten verbruik, …).
De vermarkting zal van toepassing zijn:
1) voor Vlaanderen: op de installaties van na 31 december 2020 (gewone meters), op alle installaties met digitale meters sinds 1 maart 2021 en op de installaties van voor 31 december 2020 (gewone meters) waar de prosument zelf gekozen heeft voor vermarkting in plaats van de compensatieregeling.
2) voor Brussel: op bestaande en nieuwe installaties vanaf de inwerkingtreding van MIG6 (1 november 2021).
3) voor Wallonië: voorlopig niet voorzien.
§ 76/4. De wijze waarop de berekening van de distributienetkosten worden bepaald door de verschillende regulatoren hebben geen invloed op de toepassing van de accijnswetgeving.
(art. 424, §5, W.1, art. 18/1, K.B. 1)
§76/5. Voor aardgas en elektriciteit wordt de bijzondere accijns, zoals vastgelegd in artikel 419, i) en k), W.1 , berekend volgens een degressief tarief per verbruiksschijf, berekend op jaarbasis. De berekeningen worden gemaakt per verbruikslocatie.
Het degressief tarief met verbruiksschijven van de bijzondere accijns werd gebaseerd op het tariefsysteem zoals voordien van toepassing op de bijdragen voor de federale openbare dienstverplichtingen en de federale bijdrage op aardgas en elektriciteit, die op 01/01/2022 werd omgezet naar een bijzondere accijns. De berekeningsmethodologie van de bijzondere accijns is gebaseerd op de hiervoor vernoemde bijdragen.
§76/6. Voor aardgas wordt de verbruikslocatie gedefinieerd als een verbruiksinstallatie op een topografische geïdentificeerde plaats, waarvan het aardgas dat dient voor hun bevoorrading wordt afgenomen van een aardgastransmissienet, en/of van een distributienet en/of van een directe leiding door eenzelfde netgebruiker.
Voor elektriciteit wordt de verbruikslocatie gedefinieerd als een verbruiksinstallatie op een topografisch geïdentificeerde plaats waarvan elektriciteit wordt afgenomen van het net door eenzelfde transmissie- of distributienetgebruiker. Eenzelfde spoorwegnet of stedelijk spoorwegnet, dat elektriciteit afneemt via meerdere voedingspunten wordt beschouwd als één enkele verbruikslocatie.
In de praktijk wordt elk van deze afnamepunten geïdentificeerd aan de hand van een EAN-nummer of nodes. Wanneer één eindafnemer op één verbruikslocatie echter verschillende afnamepunten heeft (meerdere EAN-nummers of nodes) dan kunnen deze verschillende afnamepunten als één verbruikslocatie worden beschouwd. De eindafnemer van de aardgas/elektriciteit vervolledigt hiervoor de verklaring in bijlage VII, K.B. 1 en bezorgt deze aan zijn distributeur. Zonder deze verklaring moet elk afnamepunt (EAN-nummer(s) of node(s)) als een aparte verbruikslocatie beschouwd worden.
Indien er sprake is van "gemengd gebruik" (cfr. § 197/3) dan moet de opdeling naar vrijgesteld en niet-vrijgesteld verbruik aangegeven worden per verbruikslocatie (en niet per exploitatiezetel of per EAN-nummer/node).
Specifieke situatie van de gesloten distributienetten
§ 76/7. Gesloten distributienetten zijn netten voor distributie van elektriciteit of aardgas, binnen een geografisch afgebakende industriële of commerciële locatie, of locatie met gedeelde diensten.
§ 76/8. Deze gesloten distributienetten moeten niet de hoedanigheid van netbeheerder hebben.
Algemene regel
§ 76/9. Wanneer elektriciteit/aardgas wordt afgenomen van het net voor een gesloten distributienet (een zgn. ‘CDS’ of Closed Distribution System) dan wordt het afnamepunt voor het gesloten distributienet aanzien als één verbruikslocatie en ontstaat de accijnsschuld op het tijdstip van de levering door de distributeur aan het afnamepunt van het gesloten distributienet.
§ 76/10. Concreet betekent dit dat de beheerder van het gesloten distributienet geen formaliteiten als “distributeur” moet voldoen (en dus ook niet over een vergunning “distributeur” moet beschikken). De leveringen aan het gesloten distributienet wordt beschouwd als leveringen aan een “eindgebruiker”, ook al worden er daaropvolgend nog leveringen verricht door de beheerder aan bedrijven aangesloten op het gesloten distributienet.
§ 76/11. Indien de beheerder van het gesloten distributienet zelf elektriciteit produceert moet er wel rekening gehouden worden met het volgende:
Indien er sprake is van 'gemengd gebruik', dan moet er een opdeling gemaakt worden naar het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik. Meer info hieromtrent is terug te vinden in § 197/3. Deze opdeling moet rekening houden met het verbruik van de achterliggende bedrijven aangesloten op het CDS.
Verdere informatie en bepalingen zullen opgenomen worden in een document gepubliceerd door het Departement Processen en Methodes.
Mogelijke afwijking
§ 76/12. De beheerders van de gesloten distributienetten kunnen er voor kiezen om de hoedanigheid van distributeur én eindgebruiker aan te nemen.
De beheerder van het gesloten distributienet levert in deze situatie als distributeur aan zichzelf (eindgebruiker).
Hieruit volgt dat de energieleverancier levert aan een andere distributeur (de beheerder van het gesloten distributienet) en er dus nog geen belastbaar feit is.
De beheerder van het gesloten distributienet zal dan in zijn hoedanigheid van distributeur ook over een vergunning "distributeur" moeten beschikken en alle formaliteiten voldoen bij de leveringen aan zowel zichzelf (in zijn hoedanigheid van eindverbruiker) als aan de bedrijven aangesloten op het gesloten distributienet.
Ook in deze situatie wordt het gesloten distributienet beschouwd als één enkele verbruikslocatie.
§76/13. De bepalingen van § 76/11 zijn ook van toepassing.
VI.5.2.2 Verbruiksschijven
§76/14. De distributeur van aardgas/elektriciteit maakt gebruik van de verbruiksgegevens zoals deze hem door de betrokken beheerder van het elektriciteits- of aardgasnet worden overgemaakt voor elk afnamepunt.
Het vastgestelde verbruik is onderworpen aan de verbruiksschijven van artikel 419, i) en k), W.1.
Indien een afrekening, opgesteld door de distributeur van aardgas/elektriciteit, betrekking heeft op een periode van 1 jaar, dan worden de verbruiksschijven toegepast op dit jaarverbruik.
§76/15. Wanneer een afrekening echter betrekking heeft op het verbruik van een periode korter of langer dan één jaar, dan is het verbruik van deze periode onderworpen aan de verbruiksschijven in dezelfde verhouding als deze die zou toegepast worden op de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnamen. In dergelijke situatie moet dus eerst de voortschrijdende jaarlijkse som berekend worden alvorens de verbruiksschijven correct kunnen toegepast worden.
§76/16. Enkele voorbeelden vindt u onder titel VI.5.2.4.
§ 76/17.
A. De distributeur levert via een aansluiting op het transmissie- of distributienetwerk
- Afrekeningsfacturen op maandelijkse basis
De voortschrijdende jaarlijkse som van de afname = de afname van de laatste twaalf maanden op de aansluiting van het betrokken elektriciteits- of aardgasnet.
Indien deze gegevens niet volledig beschikbaar zijn (bv. nieuw afnamepunt, verhuis, …) wordt een lineaire extrapolatie toegepast op basis van de meest recente gegevens waarover de distributeur beschikt.
Wanneer een gedeelte van het verbruik kan genieten van een accijnsvrijstelling wordt de voortschrijdende jaarlijkse som naar verhouding verminderd.
- Afrekeningsfacturen op jaarlijkse basis
De voortschrijdende jaarlijkse som van de afname = de afname over de laatste twaalf maanden die voorafgaan aan de einddatum van de periode waarop de afrekening betrekking heeft, indien nodig geëxtrapoleerd aan de hand van in de elektriciteits-of aardgasmarkt vastgelegde verbruiksprofielen.
Deze verbruiksprofielen zijn cijfertabellen op basis waarvan ingeschat kan worden hoeveel een afnemer in een bepaalde periode verbruikt.
Meer informatie hieromtrent is beschikbaar op de volgende websites:
- Vlaanderen: https://www.vreg.be/nl/verbruiksprofielen-en-productieprofielen
- Brussel: https://www.brugel.brussels/nl_BE/themes/info-voor-de-energiesector-13/slp-53
Wanneer een gedeelte van het verbruik kan genieten van een accijnsvrijstelling wordt de voortschrijdende jaarlijkse som naar verhouding verminderd.
§76/18.
B. De distributeur levert niet via een aansluiting op het transmissie- of distributienetwerk
De voortschrijdende jaarlijkse som van de afname = de afname van de laatste twaalf maanden.
Indien deze gegevens niet volledig beschikbaar zijn (bv. nieuw afnamepunt) wordt een lineaire extrapolatie toegepast op basis van de meest recente gegevens waarover de distributeur beschikt.
Wanneer een gedeelte van het verbruik kan genieten van een accijnsvrijstelling wordt de voortschrijdende jaarlijkse som naar verhouding verminderd.
§76/19. Opgeheven.
§76/20. Hierna vindt u enkele praktische voorbeelden over de berekening van de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnames en de evenredige toepassing ervan op de verbruiksschijven die het tarief van de bijzondere accijns bepalen. Met de bijdrage op de energie wordt in de voorbeelden geen rekening gehouden, maar deze moet ook in rekening gebracht worden (indien van toepassing).
§76/21. Voorbeeld 1
- Elektriciteit (zakelijk gebruik, >1 kV)
- Maandelijkse facturatie
- Historische verbruiksgegevens zijn voorhanden
- Verbruik januari 2022 = 750 MWh
Stap 1 – berekening van de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnamen:
Voor een correcte toepassing van de verbruiksschijven op het verbruik van de maand januari 2022 wordt eerst de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnamen berekend op basis van de laatste 12 maanden:
900 MWh + 800 MWh + 900 MWh + 900 MWh +800 MWh + 700 MWh + 700 MWh + 1000 MWh + 1000 MWh + 900 MWh + 800 MWh + 750 MWh
= 10.150 MWh
Stap 2 – evenredige toepassing van de verbruiksschijven
Vervolgens wordt op de berekende voortschrijdende jaarlijkse som (10.150 MWh), de van toepassing zijnde verbruiksschijven toegepast. Op basis hiervan wordt het verbruik van de maand januari 2022 (750 MWh) in dezelfde verhoudingen verdeeld over de verschillende verbruiksschijven.
Stap 3 - berekening bijzondere accijns
Vervolgens kan de verschuldigde bijzondere accijns berekend worden. Voor dit voorbeeld wordt de bijzondere accijns voor elektriciteit – zakelijk gebruik (eindgebruiker >1 kV) toegepast. De bijzondere accijns wordt berekend op het volume dat toegewezen werd aan iedere verbruiksschijf van het volume van de maand januari 2022 (in totaliteit 750 MWh)
§76/22. Voorbeeld 2
- Elektriciteit (zakelijk gebruik, >1 kV)
- Maandelijkse facturatie
- Historische verbruiksgegevens zijn slechts gedeeltelijk voorhanden.
- Verbruik juni 2022 = 750 MWh
Stap 1 – berekening van de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnamen
In principe wordt de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnamen berekend op basis van de laatste 12 maanden. Aangezien niet alle verbruiksgegevens voorhanden zijn wordt een lineaire extrapolatie toegepast op de gegevens van de maanden die wel beschikbaar zijn.
Verbruik februari 2022 t.e.m. juni 2022 / 5 maanden x 12 maanden
(850 MWh + 750 MWh +850 MWh + 850 MWh + 750 MWh) / 5 x 12
= 9.720 MWh
Stap 2 – evenredige toepassing van de verbruiksschijven
Vervolgens wordt op de berekende voortschrijdende jaarlijkse som (9.720 MWh), de van toepassing zijnde verbruiksschijven toegepast. Op basis hiervan wordt het verbruik van de maand juni 2022 (in casu 750 MWh) in dezelfde verhoudingen verdeeld over de verschillende verbruiksschijven.
Stap 3 - berekening bijzondere accijns
Vervolgens kan de verschuldigde bijzondere accijns berekend worden. Voor dit voorbeeld wordt de bijzondere accijns voor elektriciteit – zakelijk gebruik (eindgebruiker >1 kV) toegepast. De bijzondere accijns wordt berekend op het volume dat toegewezen werd aan iedere verbruiksschijf van het volume van de maand juni 2022 (in totaliteit 750 MWh)
§76/23. Voorbeeld 3
- Elektriciteit (zakelijk gebruik, <1 kV)
- Jaargemeten afrekening, onvolledig jaar, periode 01/03/2022 tot 15/08/2022 (klant is na verhuis voor het eerst beleverd vanaf 01/03/2022. Opnamemaand is augustus.)
- Gemeten verbruik: 20 MWh
Stap 1 – berekening van de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnamen
Op basis van het verbruiksprofiel wordt geschat dat het verbruik, voor de periode 01/03/2022 t.e.m. 15/08/2022, 43,13% vertegenwoordigt van het jaarverbruik. Met andere woorden de fractie van het verbruiksprofiel = 0,4313).
Op basis hiervan kan de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnamen berekend worden d.m.v. volgende formule: (verbruik factuur / fractie verbruiksprofiel) x 1
(20 / 0,4313) x 1 = 46,37 MWh
Stap 2 – evenredige toepassing van de verbruiksschijven
Vervolgens wordt op de berekende voortschrijdende jaarlijkse som (46,37 MWh), de van toepassing zijnde verbruiksschijven toegepast. Op basis hiervan wordt het vastgestelde verbruik (in casu 20 MWh) in dezelfde verhoudingen verdeeld over de verschillende verbruiksschijven.
Stap 3 - berekening bijzondere accijns
Vervolgens kan de verschuldigde bijzondere accijns berekend worden. Voor dit voorbeeld wordt de bijzondere accijns voor elektriciteit – zakelijk gebruik (eindgebruiker <1 kV) toegepast. De bijzondere accijns wordt berekend op het volume dat toegewezen werd aan iedere verbruiksschijf (in totaliteit 20 MWh)
VI.5.2.5 Tariefwijziging
§76/24. Wanneer een afrekening betrekking heeft op een periode waarin één of meerdere tariefwijzigingen hebben plaatsgevonden, dan wordt voor de berekening van de accijnzen het verbruik gesplitst over de tariefperioden, indien nodig aan de hand van in de elektriciteits- of aardgasmarkt vastgestelde verbruiksprofielen.
§76/25. Voorbeeld
- Elektriciteit (zakelijk gebruik, <1 kV)
- Jaargemeten afrekening, > 1 jaar, periode 16/08/2022 tot 03/09/2023
- Gemeten verbruik 56 MWh
- In dit voorbeeld wordt een fictieve verlaging van de bijzonder accijns gesimuleerd op 01/01/2023
Stap 1 – Splitsen verbruik over de tariefperioden
In het voorbeeld zijn 2 tariefperioden van toepassing. Voor het verbruik van 16/08/2022 t.e.m. 31/12/2022 is een ander tarief van de bijzondere accijns van toepassing dan voor de periode 01/01/2023 t.e.m. 03/09/2023.
Op basis van het verbruiksprofiel wordt aan iedere periode een fractie van het verbruik toegewezen. Het verbruik van de periode in 2022 wordt geschat op 20,46 MWh, zijnde 36,54% van het totale gemeten verbruik. Het verbruik van de periode in 2023 wordt geschat op 35,54 MWh, zijnde 63,46% van het totale gemeten verbruik.
Stap 2 – berekening van de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnamen
Op basis van het verbruiksprofiel kan geschat worden dat het verbruik, voor de periode 16/08/2022 t.e.m. 03/09/2023 een fractie van het verbruiksprofiel vertegenwoordigt van 1,0468, zijnde 104,68%.
Op basis hiervan kan de voortschrijdende jaarlijkse som van de afnamen berekend worden d.m.v. volgende formule: (verbruik factuur / fractie verbruiksprofiel) x 1
(56 / 1,0468) x 1 = 53,50 MWh
Stap 3 – evenredige toepassing van de verbruiksschijven
Vervolgens wordt op de berekende voortschrijdende jaarlijkse som (53,50 MWh), de van toepassing zijnde verbruiksschijven toegepast. Op basis hiervan wordt het vastgestelde verbruik (voor elk van de tariefperioden) in dezelfde verhoudingen verdeeld over de verschillende verbruiksschijven.
Stap 4 - berekening bijzondere accijns
Vervolgens kan de verschuldigde bijzondere accijns berekend worden voor elk van de tariefperioden. Voor dit voorbeeld wordt de bijzondere accijns voor elektriciteit – zakelijk gebruik (eindgebruiker <1 kV) toegepast. Voor de periode vanaf 01/01/2023 wordt een fictief tarief van de bijzondere accijns gebruikt.
(art. 424, §1/1, W. 1.)
§76/26. De levering van elektriciteit voor het opladen van elektrische voertuigen via laadpalen maakt deel uit van de elektriciteit afgenomen van het transport- of verdelingsnetwerk door de afnemer van de elektriciteit op het afnamepunt van het transport- of verdelingsnetwerk waarop de laadpaal is aangesloten. Deze levering verleent de afnemer niet de hoedanigheid van distributeur, maar wel van verbruiker.
Dit wil zeggen dat bij de levering van elektriciteit voor het laden van elektrische voertuigen de verschuldigdheid van accijnzen wettelijk verankerd wordt op het EAN-nummer of node als eindpunt. De levering van elektriciteit voor het laden van elektrische voertuigen wordt hierdoor als een eigen verbruik beschouwd van de entiteit die de elektriciteit afneemt via dit EAN-nummer of node. Hierdoor wordt de verdere levering van elektriciteit via laadpalen niet beschouwd als een verdere distributie van elektriciteit inzake accijnzen en ontstaat voor deze levering geen belastbaar feit.
Een voorbeeld: bedrijf A levert elektriciteit aan bedrijf B dat een laadpaal op zijn terrein heeft om voertuigen van klanten op te laden. Enkel bedrijf A moet een aangifte ten verbruik indienen voor het gehele volume elektriciteit geleverd aan het bedrijf B, inclusief het volume elektriciteit dat door bedrijf B wordt doorgeleverd via zijn laadpaal. Bedrijf B wordt voor de geleverde hoeveelheid elektriciteit via zijn laadpaal niet beschouwd als distributeur van elektriciteit en moet hiervoor geen accijnsaangifte indienen. Het belastbaar feit inzake accijnzen heeft namelijk reeds plaatsgevonden voor de levering van bedrijf A naar bedrijf B.
Het type van elektrisch voertuig (hybride, volledig elektrisch,…) waaraan elektriciteit geleverd wordt is van geen belang.
§ 77. De accijnsschuld voor kolen, cokes en bruinkool ontstaat op het tijdstip van levering van deze producten door geregistreerde bedrijven (producent en handelaar in steenkool, bruinkool en cokes of hun fiscaal vertegenwoordiger) aan de kleinhandelaar.
§ 78. Een buitenlandse verkoper moet een hier te lande gevestigde fiscaal vertegenwoordiger aanduiden. Deze wordt aldus de schuldenaar (zie Boekwerk Accijns Bewegingen, ADM. COM. §§ 7/2 t/m 7/4 – D.I. 720).
(art. 3, K.B. 1)
§ 79. Overeenkomstig artikel 18 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen (zie Boekwerk Accijns Bewegingen – D.I. 720) moet de productie en de verwerking van energieproducten hier te lande in een belastingentrepot gebeuren. Hetzelfde geldt voor het voorhanden hebben van deze producten waarvoor de accijns niet werd voldaan. Het betreft hier enkel de energieproducten vermeld in artikel 418, § 1, W. 1.
§ 80. Overeenkomstig artikel 3, K.B. 1 is iedere persoon, voorafgaand aan het opstarten van zijn activiteiten, gehouden zich te laten erkennen in de hoedanigheid van erkend entrepothouder die:
- de in artikel 418, § 1, W. 1 vermelde energieproducten produceert of verwerkt;
- de in artikel 418, § 1, W. 1 vermelde energieproducten onder de schorsingsregeling voorhanden heeft, ontvangt of verzendt.
Op aardgas, kolen, cokes en bruinkool is die verplichting evenwel niet van toepassing.
§ 81. Opgemerkt wordt dat het gebruik, als dusdanig, van energieproducten niet beschouwd wordt als “verwerking”. Een bouwonderneming is bijvoorbeeld niet verplicht om het statuut van erkend entrepothouder aan te vragen voor het gebruik van minerale olie voor het inoliën van betonbekisting.
(art. 3 t/m 6, K.B. 1)
§ 82. De procedure tot erkenning als erkend entrepothouder en de eraan verbonden algemene voorwaarden worden toegelicht in de §§ 27 tot 49 ADM. COM. van het Boekwerk Accijns Bewegingen (D.I. 720). Naast de gegevens vermeld in § 27 van dat Boekwerk, moeten bij de aanvraag tot erkenning de in artikel 6, K.B. 1 bedoelde stukken worden gevoegd.
De door de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie afgeleverde getuigschriften worden enkel geëist inzake aardolie en aardolieproducten (zie artikel 6, 5° en 6°, K.B. 1).
De FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie heeft echter uitgelegd dat K.B. 1 eveneens van toepassing is op de producten van biologische oorsprong die betrokken zijn bij de productie van biodiesel. Dit omdat deze producten van biologische oorsprong, die de fossiele brandstoffen vervangen, de bevoorrading van aardolieproducten kunnen beïnvloeden.
Voor wat betreft de stukken vermeld onder de hiervoor genoemde punten 5° en 6°van artikel 6, gaat het hier dus over een brede interpretatie (dus niet enkel van toepassing op aardolie en aardolieproducten) van het ministerieel besluit van 27 december 1978.
Voorbeeld: een aanvraag tot het bekomen van de hoedanigheid van erkend entrepothouder, ingediend door een onderneming die daadwerkelijk zonnebloemolie en koolzaadolie gaat gebruiken om biodiesel te produceren, zal verplicht moeten vergezeld zijn van de 2 hiervoor genoemde attesten, zelfs wanneer het strikt genomen niet gaat over aardolie en aardolieproducten.
§ 83. De persoon die energieproducten voorhanden heeft, ontvangt of verzendt onder de schorsingsregeling kan deze hoedanigheid slechts verkrijgen voor zover hij:
- het beroep van handelaar in energieproducten uitoefent en over een gemiddelde voorraad beschikt;
of
- een opslagbedrijf inzake energieproducten van artikel 418, § 1, W. 1 uitbaat en over een opslagcapaciteit van meer dan 10.000 m³ beschikt.
§ 84. De gemiddelde voorraad, berekend op jaarbasis, moet groter zijn dan:
- voor benzine, kerosine en gasolie : 500.000 liter,
- voor zware stookolie : 1.000.000 kg,
- voor vloeibaar petroleumgas : 250.000 kg,
- voor andere energieproducten : 500.000 liter.
Een vrijstelling om te beschikken over een gemiddelde voorraad is voorzien:
- wanneer is voldaan aan de voorwaarde inzake gemiddelde voorraad voor een andere categorie van energieproduct;
- wanneer ten minste 80 % van de voorhanden zijnde producten worden verzonden naar een andere lidstaat of worden uitgevoerd onder de schorsingsregeling;
- voor zware stookolie en vloeibaar petroleumgas op voorwaarde dat de handelaar van deze producten jaarlijks een minimumhoeveelheid verkoopt (1.000.000 kg voor zware stookolie en 250.000 kg voor vloeibaar petroleumgas);
- voor traders.
§ 85. Het begrip “trader” inzake accijnzen doelt op de handelaar die energieproducten voorhanden heeft in een belastingentrepot, koopt en opnieuw verkoopt zonder tot de inverbruikstelling ervan over te gaan. Het werd gecreëerd om de verkoper toe te laten, in het kader van kettingverkopen, de identiteit van vorige tussenpersonen niet kenbaar te hoeven maken.
§ 86. De eigenaar van een tankschip dat wordt gebruikt voor de bevoorrading van andere schepen met verwarmings- en motorbrandstof moet erkend entrepothouder zijn.
§ 87. Personen, andere dan die bedoeld in § 80, die uitsluitend voor eigen gebruik, energieproducten ontvangen, voorhanden hebben en aanwenden kunnen niet worden erkend in de hoedanigheid van erkend entrepothouder.
§ 88. Tankstations kunnen niet worden erkend als belastingentrepot.
(art. 7, K.B. 1 en art. 2, M.B. 1)
§ 89. Het voorhanden hebben van energieproducten in een belastingentrepot moet geschieden in opslagtanks die onderworpen zijn aan de eerste ijk en herijk overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 november 1993 betreffende de landtanks. De tekst van dit besluit is opgenomen in Bijlage VI.
Er moeten afzonderlijke opslagtanks worden voorzien met betrekking tot de soort, de kwaliteit alsmede tot het eventueel denatureren of merken van de energieproducten.
§ 90. De geproduceerde hoeveelheden energieproducten moeten in vooraf aangewezen opslagtanks worden opgeslagen.
Door de erkend entrepothouder moet een lijst worden opgesteld van de opslagtanks waarin de producten zich onder de schorsingsregeling bevinden. Deze lijst wordt door de erkend entrepothouder ter beschikking gehouden van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen.
§ 91. Het voorhanden hebben van energieproducten kan eveneens gebeuren in elk transportmiddel dat zich op het terrein van het belastingentrepot bevindt, maar enkel in het geval van een vergunning “centraal beheer”.
§ 92. Met het oog op een rationeel gebruik van de opslagtanks kan de bevoegde dienst, onder de voorwaarden bepaald door deze dienst, toestaan dat energieproducten die zich onder een douaneregeling bevinden samen in eenzelfde opslagtank worden opgeslagen met energieproducten van dezelfde soort en kwaliteit die voorhanden zijn in een belastingentrepot.
In de praktijk is de betrokken douaneregeling die van het douane-entrepot andere dan van het publieke type II en III.
§ 93. Het is niet nodig dat de houders van de machtiging erkend entrepothouder en van de machtiging douane-entrepot dezelfde persoon zijn.
Het is daarentegen wel van belang dat wanneer het gaat om verschillende personen, dat de houder van de machtiging douane-entrepot expliciet het principe van de toewijzing van tekorten, zoals uiteengezet in § 96, aanvaardt.
§ 94. De gemeenschappelijke opslag kan slechts toegestaan worden voor energieproducten onder douaneverband en onderworpen aan invoerrecht. Het niet aan invoerrecht onderworpen energieproduct moet in het verbruik worden gesteld en eventueel in een belastingentrepot worden geplaatst; hieruit volgt dan dat er in een dergelijk geval geen behoefte meer bestaat aan gemeenschappelijke opslag.
Een energieproduct wordt eveneens beschouwd als onderworpen aan een invoerrecht wanneer het tarief van dit recht nul bedraagt.
§ 95. De aanvraag voor een machtiging tot gemeenschappelijke opslag wordt ingediend bij de bevoegde dienst.
Indien daaraan gunstig gevolg wordt gegeven zal de machtiging tot gemeenschappelijke opslag vermeld worden in vak 12 van de machtiging douane-entrepot en in de machtiging erkend entrepothouder.
§ 96/1. Bij de opneming van de energieproducten in gemeenschappelijke opslag worden de voorraadadministraties van het douane-entrepot en het belastingentrepot afgesloten en de te vertonen hoeveelheden samengevoegd.
De vastgestelde tekorten die niet inherent zijn aan de aard van de producten worden beschouwd:
- tot het beloop van de te vertonen hoeveelheid onder de douaneregeling, als een onregelmatige uitslag uit deze regeling;
- boven de te vertonen hoeveelheid onder de douaneregeling, als een onregelmatige uitslag uit de schorsingsregeling.
Daarenboven moet ieder teveel in de voorraadadministratie van het douane-entrepot worden aangeschreven.
§ 96/2. Indien verschillende tanks gebruikt worden voor de gemeenschappelijke opslag, dan moeten de tekorten, op basis van artikel 11, § 3 van K.B. 1, als volgt behandeld worden:
- de tanks zijn met elkaar verbonden: wanneer een opslagtank in verbinding staat met een andere opslagtank of een groep van opslagtanks, dan worden de vastgestelde verschillen niet per tank beschouwd maar voor de gehele aaneenschakeling van tanks die opgenomen zijn in de machtiging voor gemeenschappelijke opslag;
- de tanks zijn niet met elkaar verbonden: wanneer een tank is opgenomen in de machtiging gemeenschappelijke opslag, en deze niet in verbinding staat met andere opslagtanks, dan wordt het verschil per tank vastgesteld.
Overeenkomstig artikel 11, § 3, van K.B. 1 wordt bij gemeenschappelijke opslag een tekort beschouwd als betrekking hebbend op het energieproduct dat onder de douaneregeling is geplaatst. Het zou verkeerd zijn om hieruit te besluiten dat elk tekort altijd in zijn totaliteit moet aanzien worden als niet unie-goed. Op het moment van de voorraadopname moeten tekorten eerst aangeschreven worden op de hoeveelheid energieproducten die op het moment van de voorraadopname onder de douaneregeling zijn – of zouden moeten zijn – geplaatst. Concreet: indien er volgens de voorraadadministratie geen te vertonen niet-uniegoederen zijn maar enkel uniegoederen, worden in dat geval de tekorten beschouwd als zijnde ontstaan onder de schorsingsregeling.
Tevelen worden aangeschreven als zijnde niet-uniegoed.
(art. 8 en bijlage I, K.B. 1)
§ 97. De voorraadadministratie moet gehouden worden onder de vorm van het magazijnregister 592. Een afzonderlijk register wordt gehouden met betrekking tot de soort, de kwaliteit alsmede tot het eventueel denatureren of merken van de energieproducten, waarbij de inschrijving erin, naar gelang het soort product, wordt uitgedrukt in liter aan 15°C of in kilogram.
De gegevens van dit register zijn, inzonderheid voor wat betreft de uitslag van het product, aanpasbaar in functie van de aan het product gegeven bestemming.
§ 98. De bevoegde dienst mag, schriftelijk, toestaan dat de voorraadadministratie onder een andere vorm wordt gehouden, op voorwaarde dat alle informatie voorzien bij het magazijnregister 592 onverkort wordt behouden.
De bevoegde dienst kan toelating verlenen om het magazijnregister 592 te houden door middel van een geautomatiseerde rekening mits de indeling en de nummering van de kolommen behouden blijft zoals voorgeschreven in het magazijnregister 592.
§ 99. De voorraadadministratie neemt de vorm aan van een bijzonder magazijnregister 592 – KOOLZAAD, in het geval van het ontvangen of produceren van koolzaadolie in een belastingentrepot (zie Bijlage III).
(art. 10 t/m 12, K.B. 1)
§ 100. Ten minste eenmaal per jaar wordt een boekhoudkundige controle en een opneming gecombineerd uitgevoerd, onder de leiding van de bevoegde dienst.
Onverminderd de toepassing van artikel 19bis van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, resulteren de te vertonen hoeveelheden uit de balans tussen enerzijds de aangenomen hoeveelheden bij de laatste opneming, verhoogd met de sindsdien geproduceerde hoeveelheden met de sindsdien onder de schorsingsregeling ontvangen hoeveelheden en anderzijds de hoeveelheden die met een geoorloofde bestemming werden uitgeslagen.
De geproduceerde, verwerkte, ontvangen en uitgeslagen hoeveelheden worden vastgesteld door een boekhoudkundige controle. De voorraden maken het voorwerp uit van een fysieke verificatie.
In het geval van gemeenschappelijke opslag bedoeld in artikel 7, § 4, K.B.1 wordt ieder tekort of teveel dat in dergelijke tank wordt vastgesteld, beschouwd als betrekking hebbend op het energieproduct dat onder de douaneregeling is geplaatst. Indien meerdere tanks worden gebruikt voor gemeenschappelijke opslag wordt het verschil per tank beschouwd, voor zover de tanks niet met elkaar verbonden zijn.
Na iedere opneming stellen de ambtenaren een proces-verbaal van opneming op, dat door hen alsmede door de erkend entrepothouder of zijn afgevaardigde wordt ondertekend.
(art. 2, K.B. 2; art. 14, Bijlagen II en III, K.B. 1)
§ 101. Is gehouden zich te laten registreren en dus te beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit”:
a) iedere distributeur van aardgas of elektriciteit (zie §§ 102 en 108);
b) iedere netbeheerder van aardgas of elektriciteit (zie §§ 74 en 107);
c) iedere producent en handelaar in kolen, cokes of bruinkool of zijn fiscaal vertegenwoordiger (zie §§ 77, 78 en 110);
d) iedere handelaar in energieproducten (met uitzondering van aardgas, kolen, cokes en bruinkool) die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder bezit en dit, onafhankelijk van het feit dat hij eventueel de hoedanigheid van geregistreerde geadresseerde of tijdelijk geregistreerde geadresseerde bezit (zie § 120);
e) iedere houder van een tankstation (zie §§ 376 en 377);
f) iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die van een vrijstelling inzake accijnzen wenst te genieten (zie §§ 197 t/m 375);
g) iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die van het verlaagd tarief inzake accijnzen toegekend ten voordele van ondernemingen met een “energiebeleidsovereenkomst”, een “accord de branche” of een gelijkaardige overeenkomst (zie §§ 50 t/m 63).
§ 102. De vergunning “energieproducten en elektriciteit” wordt ingedeeld in verschillende types, gedefinieerd als volgt:
a) “distributeur van aardgas” of “distributeur van elektriciteit”;
b) “aardgasnetbeheerder” of “elektriciteitsnetbeheerder”;
c) “producent en handelaar in kolen, cokes en bruinkool of zijn fiscaal vertegenwoordiger”;
d) “handelaar”;
e) “pomphouder”;
f) “eindgebruiker”;
g) “andere”.
§ 103. De aanvraag tot het bekomen van de vergunning wordt ingediend bij:
a) de bevoegde dienst van het gebied waarin de aanvrager is gevestigd voor zover zijn gebruiksplaatsen, vestigingsplaatsen, verdeelpunten, deplaatsen van de productie en de plaats van de maatschappelijke zetel binnen hetzelfde gebied zijn gelegen;
b) de bevoegde dienst in de andere situaties dan deze bedoeld in a).
In afwijking van a) moet de buitenlandse aanvrager die, in het kader van de regeling “professionele diesel” (zie §§ 319 t/m 375), eveneens gehouden is zich te laten registreren, zijn aanvraag indienen bij de dienst professionele diesel.
§ 104. De vergunning moet worden aangevraagd minstens 10 werkdagen vóór de aanvang van enige activiteit, door middel van het formulier opgenomen in bijlage II, K.B. 1. Het aanvraagformulier en de verklarende nota zijn beide beschikbaar op het internet (zie § 106).
§ 105. Registratie is vereist voor elk van de hoedanigheden van operator vermeld in § 101 en geeft aanleiding tot het afleveren van afzonderlijke vergunningen. Bijvoorbeeld:
- een vergunning “energieproducten en elektriciteit” kan niet de hoedanigheid “eindgebruiker” en “pomphouder” verenigen;
- de persoon die tegelijk “eindgebruiker” en “handelaar” is, moet over twee vergunningen beschikken.
Anders is het wanneer een operator een aanvraag tot registratie indient in de hoedanigheid van eindgebruiker waarbij hij verschillende verlaagde tarieven wil bekomen (bv. professionele diesel – productcode 22 en aardgas - productcode 99), dan kan hij dat op eenzelfde registratieaanvraag doen op voorwaarde dat in het vak “Adressen van de gebruiksplaatsen, vestigingsplaatsen, verdeelpunten of van de productie” per adres, de gevraagde productcodes en de geschatte hoeveelheden vermeld worden.
Voorbeeld:
De rubriek “Geschatte verbruik” is louter indicatief. Indien het werkelijke verbruik zou afwijken van het verbruik dat werd vermeld op de vergunning energieproducten en elektriciteit, dan kan dit geen aanleiding geven tot een weigering tot terugbetaling ten aanzien van de leverancier.
In voorkomend geval is de titularis van de vergunning energieproducten en elektriciteit ertoe gehouden om een aanvraag tot wijziging van deze vergunning in te dienen, teneinde het geschatte verbruik in overeenstemming te brengen met het werkelijke verbruik.
§ 106. Het aanvraagformulier wordt op het internet ter beschikking gesteld op volgende website: https://eservices.minfin.fgov.be/mym-portal/public/pro/welcome klikken op : “Interactieve diensten”, “Formulieren” zoeken onder het thema “Accijnzen”, onder de titel “ENERELEC/Energieproducten en elektriciteit”.
§ 107. De aanvraag moet ingediend worden bij de bevoegde dienst over het gebied van de aanvrager voor zover de gebruiksplaatsen binnen hetzelfde gebied gelegen zijn. In de andere gevallen, moet de aanvraag bij de bevoegde dienst ingediend worden (bv. in het buitenland gevestigde netbeheerder).
Er dient geen zekerheid gesteld te worden.
Een in het buitenland gevestigde netbeheerder moet in België een fiscaal vertegenwoordiger aanduiden. De fiscaal vertegenwoordiger moet opgenomen worden in het vak “bijzondere voorwaarden” en moet bij zijn aanvraag het mandaat toevoegen.
§107/1. De beheerder van een gesloten distributienet wordt niet aanzien als netbeheerder en moet bijgevolg niet over deze vergunning beschikken.
§ 108. De aanvraag moet ingediend worden bij de bevoegde dienst over het gebied van de aanvrager voor zover de gebruiksplaatsen binnen hetzelfde gebied gelegen zijn. In de andere gevallen, moet de aanvraag bij de bevoegde dienst ingediend worden (bv. in het buitenland gevestigde distributeur).
Bij de aanvraag moet een kopie van de akte van zekerheidstelling gevoegd worden.
Hieruit volgt dat indien geen kopie van de akte van zekerheidstelling voorgelegd kan worden, er geen vergunning “energieproducten en elektriciteit” afgeleverd mag worden (zie § 76).
Een onderneming gevestigd in een andere Lidstaat of in een derde land kan titularis zijn van een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “distributeur van elektriciteit” en/of van het type “distributeur van aardgas”.
Hiervoor moet deze onderneming evenwel een fiscaal vertegenwoordiger aanstellen. Deze fiscaal vertegenwoordiger moet een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn die gevestigd is in België, en die zich ertoe verbindt om alle door de Belgische wetgeving voorgeschreven verplichtingen en formaliteiten te vervullen, in naam en voor rekening van de betrokken onderneming.
Dergelijke aanstelling (door de distributeur) en aanvaarding (door de vertegenwoordiger) evenals de bijzonderheden van de vertegenwoordiging moeten vastgelegd zijn in een geschreven wederzijds akkoord. Een door beide partijen getekend exemplaar moet vervolgens, samen met de aanvraag tot het bekomen van de vergunning, worden overgemaakt aan de vergunningverlenende autoriteit.
Deze fiscaal vertegenwoordiger moet opgenomen worden in het vak “bijzondere voorwaarden” van de vergunning “Energieproducten en elektriciteit”.
§ 109. In dit geval moet de netbeheerder tevens het statuut van distributeur aanvragen en derhalve aan de onder § 108 vermelde verplichtingen voldoen.
Gelet op het feit dat deze netbeheerders meestal enkel leveringen doen van elektriciteit en aardgas genietende van een vrijstelling op basis van artikel 429, § 2, o) en p) W. 1 moeten zij hiervoor geen zekerheid stellen. Indien zij tevens andere niet-vrijgestelde leveringen verrichten moeten zij uiteraard een zekerheid stellen ten belope van de accijnzen van 2 representatieve maanden.
§ 110. In het vakje “Adressen van de gebruiksplaatsen, vestigingsplaatsen, verdeelpunten of van de productie” moeten de verschillende plaatsen waar de producten opgeslagen worden, worden vermeld.
§ 111. Met uitzondering van de netbeheerder voor aardgas en elektriciteit en van de kleinhandelaar in kolen, cokes of bruinkool, moet de titularis van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” een boekhouding houden van de voorraden en de bewegingen van de producten waarvoor de vergunning werd afgeleverd.
§ 112. De §§ 113 t/m 118 hierna strekken ertoe de procedure voor het gebruik van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” te verduidelijken.
§ 113. Wanneer een verlaagd tarief of een accijnsvrijstelling verbonden is aan het afleveren van voornoemde vergunning aan een eindgebruiker, moet deze vóór elke levering voorgelegd worden aan de leverancier van het energieproduct of van elektriciteit.
§ 114. In vak 44 van het invoerdocument moet het nummer van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” worden vermeld, aangevuld met de productcode en, indien het product niet bestemd is voor alle gebruiksplaatsen van de onderneming, het aan de betrokken gebruiksplaats toegekende nummer.
§ 115. Wanneer aan de erkend entrepothouder of de distributeur een vergunning “energieproducten en elektriciteit” wordt voorgelegd, neemt hij in zijn voorraadadministratie, de geleverde hoeveelheden aan een verlaagd tarief of met accijnsvrijstelling op, met verwijzing naar de factuurnummers en de voorlegde vergunning.
§ 116. In vak 44 van de aangifte ten verbruik AC4, moet het nummer van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” worden vermeld, aangevuld met de productcode en, indien het product niet bestemd is voor alle gebruiksplaatsen van de onderneming, het aan de betrokken gebruiksplaats toegekende nummer. Deze gegevens mogen in bepaalde situaties gegroepeerd worden in een bij de aangifte gevoegde lijst.
§ 117. Wanneer de geregistreerde geadresseerde of tijdelijk geregistreerde geadresseerde de producten, die hij onder de schorsingsregeling heeft ontvangen, aanwendt voor eigen gebruik en het bedrijf tevens titularis is van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”, dan mag het verlaagde tarief of de accijnsvrijstelling onmiddellijk worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
- de geadresseerde moet de hoeveelheden die aan het verlaagd tarief van de accijnzen of met accijnsvrijstelling werden ontvangen in de voorraadadministratie inschrijven onder een afzonderlijke rubriek, met verwijzing naar het nummer van de vergunning;
- in vak 44 van de aangifte ten verbruik AC4 moet het nummer van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” worden vermeld, samen met de productcode en, indien het product niet bestemd is voor alle gebruiksplaatsen van de geadresseerde, het aan de betrokken gebruiksplaats toegekende nummer.
§ 118. Wanneer de geregistreerde geadresseerde of de tijdelijk geregistreerde geadresseerde de producten die hij onder de schorsingsregeling heeft ontvangen, verkoopt, handelt hij als handelaar; dat bedrijf moet bijgevolg over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “handelaar” beschikken en de voorwaarden bepaald in de §§ 120 t/m 123 naleven.
§ 119. Er wordt verwezen naar de §§ 120 t/m 123.
(art. 15 en 16, K.B. 1)
§ 120. Het begrip “handelaar” doelt op de operator die geen erkend entrepothouder is en die energieproducten (met uitzondering van aardgas, kolen, cokes en bruinkool) die reeds in het verbruik werden gesteld, verwerft, met het oog op hun wederverkoop.
Hij moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “handelaar” (zie § 101) en de erkend entrepothouder kan hem slechts de energieproducten leveren vermeld in § 121 op overlegging van de aan de handelaar verleende vergunning.
Ook een onderneming gevestigd in een andere Lidstaat of in een derde land kan titularis zijn van een dergelijke vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “handelaar”. Hiervoor moet deze onderneming evenwel een fiscaal vertegenwoordiger aanstellen. Deze fiscaal vertegenwoordiger moet een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn die gevestigd is in België, en die zich ertoe verbindt om alle door de Belgische wetgeving voorgeschreven verplichtingen en formaliteiten te vervullen, in naam en voor rekening van de betrokken onderneming (bv. de accijnsverschuldigdheden voldoen).
§ 121. Rekening houdend met het aantal tarieven inzake accijnzen waaraan eenzelfde energieproduct onderworpen kan zijn, was het noodzakelijk om de verwerving van een energieproduct door de handelaar te beperken tot een enkel accijnstarief, waarbij dit tarief, om concurrentievervalsing met een erkend entrepothouder te vermijden, positief dient te zijn.
Het gekozen tarief is:
- het hoogste van toepassing op het energieproduct;
of
- het tarief dat overeenstemt met het meest voorkomende gebruik van het energieproduct.
Concreet kan de handelaar slechts de volgende producten betrekken:
- benzine;
- kerosine gebruikt als motorbrandstof;
- gasolie gebruikt als motorbrandstof;
- kerosine (gemerkt) gebruikt als verwarmingsbrandstof, aan het tarief van niet-zakelijk gebruik;
- gasolie (gemerkt) gebruikt als verwarmingsbrandstof, aan het tarief van niet-zakelijk gebruik;
- zware stookolie aan het tarief van niet-zakelijk gebruik;
- vloeibaar petroleumgas gebruikt als verwarmingsbrandstof, aan het tarief van niet-zakelijk gebruik;
- energieproducten (met uitzondering van aardgas) opgenomen in artikel 415, W.1, waarvoor geen tarief is vastgelegd in artikel 419 van deze wet.
§ 122. De handelaar die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder heeft mag slechts producten leveren aan hetzelfde tarief waaraan hij ze heeft betrokken (zie § 121).
In afwijking van dit principe, wordt het hem evenwel toegestaan om de volgende producten te leveren aan personen die beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”: kerosine (gemerkt), gasolie (gemerkt), zware stookolie en vloeibaar petroleumgas uitsluitend gebruikt voor landbouw-, tuinbouw-, visteelt en bosbouwwerkzaamheden.
§ 123. Het gebruik van een energieproduct dat onderworpen is aan een tarief inzake accijnzen dat lager is dan hetgeen waaraan de handelaar het heeft betrokken heeft tot gevolg dat het bij de inverbruikstelling geïnde bedrag gecorrigeerd moet worden, en dit niet alleen omwille van redenen die verband houden met fiscale rechtvaardigheid, maar eveneens om het de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie - die gebruik maakt van de gegevens van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen – mogelijk te maken om het bedrag aan te passen van de bijdragen, waarvan de inning aan die FOD is toevertrouwd in het kader van het beheer van verschillende Fondsen (b.v. Sociaal Stookoliefonds).
(art. 16, § 3, Bijlagen IV en V, K.B. 1)
§ 124. De handelaar die energieproducten levert aan een tarief inzake accijnzen dat verschilt van hetgeen waaraan hij ze heeft betrokken (enkel in de situatie voorzien in § 122) kan het verschil in accijnzen dat voortvloeit uit die levering terugbekomen.
De datum van de inverbruikstelling van de energieproducten bepaalt het tarief inzake accijnzen dat in aanmerking moet genomen worden. Dat is de reden waarom de erkend entrepothouder op de factuur die hij aan de handelaar richt voor de levering van de energieproducten, het toegepaste tarief inzake accijnzen en de datum van de inverbruikstelling moet vermelden.
Op dezelfde manier vermeldt de handelaar het toegepaste tarief inzake accijnzen op de facturen die hij naderhand opstelt.
§ 125/1. De handelaar dient een aanvraag tot terugbetaling in, per type van energieproduct (per GN-code) bij de bevoegde dienst over het gebied waar zijn algemene boekhouding wordt gehouden. Deze aanvraag wordt opgesteld op een formulier waarvan het model is opgenomen als Bijlage IV bij K.B. 1 en dat inzonderheid de volgende elementen moet bevatten:
- de aan de eindgebruiker geleverde hoeveelheid;
- het tarief inzake accijnzen dat werd toegepast op het door de handelaar aangekocht product en zoals het werd vermeld op de aankoopfactuur (zie § 124, 2de alinea) evenals het totale bedrag aan accijnzen dat daarmee verband houdt;
- het tarief inzake accijnzen dat overeenstemt met het werkelijke gebruik van het product, zoals het werd vermeld op de verkoopfactuur (zie § 124, 3de alinea) en het totale bedrag aan accijnzen dat daarmee verband houdt;
- het nummer van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” afgeleverd aan de eindgebruiker;
- de “productcode” zoals vermeld op de vergunning “energieproducten en elektriciteit” afgeleverd aan de eindgebruiker;
- het verschil tussen de bedragen van het 2de en 3de streepje.
§ 125/2. Overeenkomstig artikel 16, § 3, K.B. 1, dient de handelaar om de twee maanden een aanvraag tot terugbetaling in. Deze periode van twee maanden wordt teruggebracht tot één maand in toepassing van de nota met referte D.A. 241.827 van 11 februari 2009. Bijlage IV, K.B. 1, biedt in haar toelichting eveneens de mogelijkheid om het aanvraagformulier voor de terugbetaling maandelijks, tweemaandelijks, trimestrieel, semestrieel,…in te vullen.
§ 125/3. Overeenkomstig artikel 18, § 4 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen moet de aanvraag tot terugbetaling ingediend worden vóór het verstrijken van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van geldigmaking van de aangifte ten verbruik. In toepassing van de nota met referte D.A. 241.827 van 11 februari 2009 is het toegestaan dat de aanvraag tot terugbetaling wordt ingediend binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de levering van de producten met vrijstelling van accijnzen aan de eindgebruiker.
§ 126. Het formulier van de aanvraag tot terugbetaling is beschikbaar op het internet, op het volgende adres : https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/NUTTIGE LINKS, klikken op : ”Formulieren” zoeken onder het thema “Accijnzen” onder de titel “Aanvraag terugbetaling handelaar”.
§ 127. Wanneer een aanvraag tot terugbetaling is aanvaard, bezorgt de bevoegde dienst aan de handelaar exemplaar 1 van het attest waarvan het model is gevoegd als Bijlage V bij K.B. 1 die het dan moet bezorgen aan de erkend entrepothouder die, op zijn beurt de handelaar een creditnota bezorgt. Deze erkend entrepothouder moet niet noodzakelijk de leverancier van de handelaar zijn. Het is absoluut noodzakelijk dat de erkend entrepothouder een type energieproduct in verbruik stelt identiek aan hetgeen waarop de aanvraag tot terugbetaling betrekking heeft en dit voor een voldoende hoeveelheid.
§ 128. De erkend entrepothouder kan de accijns terugbekomen:
- ofwel door, bij het inreiken van een aangifte ten verbruik AC4, het bedrag vermeld op het attest in mindering te brengen van de verschuldigde accijnzen. Indien het in mindering te brengen bedrag hoger is dan het bedrag vermeld op de voorgelegde aangifte tot verbruik AC4, kan het saldo aangerekend worden op de eerstvolgende aangifte die wordt ingediend door de erkend entrepothouder;
- ofwel door het aanpassen van zijn voorraadadministratie, voor de hoeveelheden die vermeld zijn op het attest, daarbij rekening gehouden met de werkelijk aan het energieproduct gegeven bestemming. Deze aanpassing wordt vervolledigd met een verwijzing naar het volgnummer van het gebruikte attest. Ze wordt geconcretiseerd bij het inreiken van de aangifte ten verbruik AC4.
In deze twee situaties, worden de exemplaren 1 van de attesten bij de aangifte ten verbruik AC4 gevoegd.
(art. 426, § 2, c), W. 1)
§ 129. Iedere handeling die bestaat in het mengen van energieproducten met andere energieproducten of met andere stoffen moet, in toepassing van artikel 18 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, geschieden in een belastingentrepot of aan boord van een aangemeerd schip in een belastingentrepot.
Deze regel is niet van toepassing wanneer:
- de accijnzen op de bestanddelen van het mengsel, andere dan butaan of propaan, tevoren werden betaald, en wanneer
- het betaalde bedrag niet lager is dan het bedrag aan accijnzen dat op het mengsel verschuldigd zou zijn.
In dit geval mag het mengen geschieden buiten een belastingentrepot.
Hierbij moet de persoon die de menging uitvoert documenten bijhouden die de correcte betaling van de accijnzen aantonen en die betrekking hebben op de aard, de kwaliteit en de hoeveelheid van de gemengde producten of stoffen.
§ 130. De praktische bepalingen m.b.t. het mengen van energieproducten komen voor in de handleiding ‘mengen van energieproducten’ met referte PM 2020.000.947 gepubliceerd door het Departement Processen en Methodes (ter vervanging van de WMT ‘Mengen van energieproducten’ met referte C.D. 770 – KLAMA WMT 0007).
§§. 131 tot 134. Opgeheven
(art. 428, § 1, W. 1; art. 19, K.B. 1)
§ 135. Mogen aan een herbewerking worden onderworpen:
- ieder energieproduct dat accidenteel is vermengd met andere energieproducten of met andere stoffen;
- ieder energieproduct dat is vermengd met modder, water of andere residuen voortvloeiend uit de opslag ervan in de opslagtanks van een belastingentrepot of in de opslagtanks van een tankstation.
De denaturering van een energieproduct of de toevoeging van een merkstof aan een energieproduct kan niet als accidenteel vermengd worden beschouwd.
Het energieproduct dat herbewerkt moet worden kan hetzij zich onder schorsingsregeling bevinden, hetzij reeds in het verbruik gesteld zijn.
§ 136. De herbewerking van energieproducten die nog niet tot verbruik werden uitgeslagen is onderworpen aan het opstellen van een verpompingsorder met vermelding van de soort, de kwaliteit en de hoeveelheid van de te herbewerken producten. Dit verpompingsorder is onderworpen aan een voorafgaandelijk akkoord van de bevoegde dienst.
§ 137. De herbewerking van energieproducten die reeds tot verbruik werden uitgeslagen gebeurt steeds in een belastingentrepot.
Zij is onderworpen aan een voorafgaandelijk akkoord van de bevoegde dienst en wordt enkel toegestaan voor zover :
- het bedrag van de geïnde accijnzen op de in herbewerking te stellen energieproducten kan worden vastgesteld en gecontroleerd;
- de oorspronkelijk voorziene bestemming voor de betrokken energieproducten onmogelijk is geworden omwille van hun staat.
§ 138. Deze situatie beoogt de mengsels waarvan de bestanddelen enkel kunnen gescheiden worden door raffinage.
§ 139. De betrokkene brengt de bevoegde dienst bevoegd over de plaats waar de gemengde energieproducten zich bevinden op de hoogte van zijn voornemen om deze te herbewerken. Daarenboven deelt hij de volgende elementen mee:
- de omstandigheden van de menging en de plaats waar het mengsel zich bevindt;
- het bewijs van de betaling van de accijnzen op de betrokken energieproducten en het geïnde bedrag per bestanddeel van het mengsel;
- de verhoudingen van de bestanddelen van het mengsel en hun aard;
- de aanduiding van de raffinaderij waar het mengsel herbewerkt zal worden.
§ 140. Bij het afsluiten van haar onderzoek stelt de bevoegde dienst een proces-verbaal van vaststelling 150 op.
Wanneer de herbewerking wordt toegestaan, wordt het mengsel verzonden naar de raffinaderij onder geleide van een kopie van het proces-verbaal van vaststelling waarop de vermelding “Herbewerking energieproducten” wordt aangebracht. In het geval dat geen proces-verbaal kon worden opgesteld (bij het ontbreken van enige gegevens die erop vermeld moeten worden, bijvoorbeeld het niet beschikken over laboratoriumanalyses), geschiedt de verzending onder geleide van een handels-document, waarop dezelfde vermelding werd aangebracht en geviseerd door de bevoegde controledienst.
§ 141. Vanaf de aankomst van het mengsel in de raffinaderij, na het bekomen van een akkoord van de bevoegde dienst waarvan ze afhangt, wordt de volgende procedure gevolgd:
- de erkend entrepothouder brengt, per bestanddeel, de hoeveelheden energieproducten in mindering van zijn magazijnregisters 592 – kolom 3a (productie);
- op basis van een beslissing van de bevoegde controledienst kunnen de bestanddelen gelijktijdig opnieuw in verbruik worden gesteld met vrijstelling van accijnzen door middel van een aangifte ten verbruik AC4, zonder aantekening in het magazijnregister. Deze aangifte ten verbruik AC4 moet de vermelding “Herbewerking energieproducten” dragen.
§ 142. Deze situatie beoogt de mengsels die enkel een eenvoudige bewerking moeten ondergaan om opnieuw op de markt te kunnen worden gebracht. Dit is het geval voor bijvoorbeeld:
- een mengsel van gemerkte gasolie met niet-gemerkte gasolie waarvan enkel de concentratie van zowel het rood kleursel als Solvent Yellow 124 moet gecorrigeerd worden;
- het storten van een mengsel (bv. gasolie/benzine) in een opslagtank met reeds afgewerkt product (ofwel gasolie ofwel benzine) teneinde dit mengsel zodanig te verdunnen zodat het afgewerkt product ofwel gasolie ofwel benzine is.
§ 142/1. Kunnen niet als een herbewerking beschouwd worden:
- het storten van een mengsel (bv. gasolie/benzine) in een vaartuig met reeds afgewerkt product (ofwel gasolie ofwel benzine);
- het vernietigen van een mengsel.
§ 143. De bepalingen van §§ 139 en 140 zijn van toepassing.
Bovendien moet, zodra het mengsel in de opslagplaats is aangekomen, na het bekomen van een akkoord van de bevoegde dienst waarvan het afhangt, de volgende procedure gevolgd worden:
- de erkend entrepothouder neemt de hoeveelheid van het mengsel in last in het magazijnregister 592 – kolom 3b (ontvangst onder de schorsingsregeling);
- na de herbewerking en de uitslag van het energieproduct voortkomende uit het mengsel, brengt hij op basis van een beslissing van de bevoegde dienst de hoeveelheid die er betrekking op heeft in mindering in de passende kolom 4 van het magazijnregister 592 en maakt een verbeterde aangifte ten verbruik AC4 op. Deze aangifte moet de vermelding “Herbewerking energieproducten” dragen.
§ 144. De terugbetaling van de accijnzen met betrekking tot de hoeveelheden die overeenstemmen met de opnieuw ingeslagen energieproducten in het belasting-entrepot, geschiedt door een overeenstemmende vermindering, van het bedrag aan accijnzen verschuldigd op de volgende vervaldag van de kredietrekening van de aanvrager of bij de volgende betaling.
Deze bedragen worden dan, afhankelijk van het geval, in mindering gebracht van of toegevoegd aan de verschuldigde accijnzen.
Indien een bedrag in mindering moet gebracht worden, en dit bedrag is hoger dan de sommen die op de aangifte ten verbruik moeten worden vereffend, kan het resterende bedrag aangerekend worden op de eerstvolgende aangifte ten verbruik die wordt ingediend of kan in toepassing van artikel 9 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen en van artikel 18 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen de terugbetaling van de accijns gevraagd worden.
§ 145. Deze situatie beoogt de mengsels van energieproducten van dezelfde soort maar van verschillende kwaliteit en waarvan de regularisatie kan geschieden mits bijbetaling van het verschil inzake accijnzen maar zonder dat tot een effectieve herbewerking moet worden overgegaan.
Bijvoorbeeld, het mengsel van gasolie, gebruikt als motorbrandstof, met een zwavelgehalte van meer dan 10 mg/kg met gasolie, gebruikt als motorbrandstof, met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg.
§ 146. De betrokkene brengt de bevoegde dienst bevoegd over de plaats waar de gemengde energieproducten zich bevinden op de hoogte van zijn voornemen om de situatie te regulariseren. Daarenboven deelt hij de volgende elementen mee:
- de omstandigheden van de menging en de plaats waar het mengsel zich bevindt;
- het bewijs van de betaling van de accijnzen op de betrokken energieproducten en het geïnde bedrag per bestanddeel van het mengsel;
- de verhoudingen van de bestanddelen van het mengsel en hun aard.
§ 147. Bij het afsluiten van zijn onderzoek stelt de bevoegde dienst een proces-verbaal van vaststelling 150 op, waarvan een exemplaar wordt toegezonden aan het Departement Financiën dat overgaat tot de inning van de bijkomende accijnzen.
(art. 428, § 2, W. 1; art. 20 t/m 23, K.B. 1)
§ 148. Het koninklijk besluit van 11 juli 2001 tot omzetting van artikel 5 van de Richtlijn 94/63/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (B.S. van 31 oktober 2001), voorziet er in het bijzonder in dat voertuigen die benzine vervoeren zodanig moeten ontworpen zijn en geëxploiteerd worden dat de restdampen na het lossen van de benzine in de tank blijven.
Bepaalde opslagplaatsen van benzine recupereren ten andere eveneens de restdampen of ze gaan over tot het tijdelijk opslaan ervan.
§ 149. Van zodra de restdampen achtergebleven in het vervoermiddel gerecupereerd kunnen worden in opslagplaatsen die het statuut van belastingentrepot hebben en aangenomen dat deze dampen voortkomen van benzines die in het verbruik werden gesteld, heeft de wetgever het nodig geacht om bepalingen vast te stellen waarbij de voorwaarden worden bepaald om een dubbele belasting te vermijden (§ 150).
§ 150. Terugbetaling van accijnzen wordt toegestaan voor benzinedampen waarvan cumulatief wordt aangetoond:
- dat ze afkomstig zijn van benzines die tot verbruik werden uitgeslagen uit een hier te lande gevestigd belastingentrepot;
- dat ze werden verzonden naar hier te lande gevestigde benzinestations uitgerust met een dampterugwinningssysteem;
- dat ze wederingeslagen worden in een hier te lande gevestigd belastingentrepot.
Zowel het belastingentrepot van vertrek als dat van wederinslag evenals de voertuigen gebruikt voor het vervoer moeten allemaal uitgerust zijn met een dampterugwinningssysteem.
§ 151. De terugbetaling wordt toegestaan, op maandelijkse basis, aan de persoon die de benzines die de dampen hebben voortgebracht tot verbruik heeft uitgeslagen.
De terugbetaling wordt berekend op een forfaitaire basis van 1,7 liter benzine voor 1 000 liter geleverd aan tankstations, aan het tarief van de toepasselijke benzine van toepassing op de dag van de uitslag ten verbruik (art. 428, in fine, W. 1).
§ 152. De aanvraag tot terugbetaling moet ingediend worden door de persoon die de benzines, die de dampen hebben voortgebracht waarvoor de terugbetaling van de accijnzen wordt gevraagd, tot verbruik heeft uitgeslagen.
Deze aanvraag moet maandelijks ingediend worden en dit binnen een termijn van 3 maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de maand waarin de benzines in het verbruik werden gesteld.
Zij moet gericht worden aan de bevoegde dienst van het gebied waarin het belastingentrepot is gevestigd en dient de volgende elementen te bevatten:
- de naam en het adres van de aanvrager;
- de referte van de aangifte die aanleiding heeft gegeven tot de inning van de accijnzen waarvan de terugbetaling wordt gevraagd, alsmede de benaming en het adres van het hulpkantoor waar de aangifte ten verbruik werd ingediend;
- per tankstation uitgerust met een dampterugwinningseenheid, de soort en de hoeveelheid van de geleverde benzines;
- het tarief inzake accijnzen, per soort en hoeveelheid benzine, alsmede de week van de uitslag ten verbruik;
- het bedrag van de betaalde accijnzen voor de leveringen aan benzinestations uitgerust met een dampterugwinningseenheid;
- de benaming, het adres en het nummer van de machtiging van het of de belastingentrepot(s) van waaruit de tot verbruik uitgeslagen benzines werden geleverd aan tankstations uitgerust met een dampterugwinningseenheid;
- de benaming, het adres en het nummer van de machtiging van het belastingentrepot waarin de benzinedampen werden binnengebracht;
- de lijst van de tankstations uitgerust met een damterugwinningseenheid die bevoorraad werden door elk van de belastingsentrepots van waaruit de tot verbruik uitgeslagen benzines werden geleverd aan tankstations uitgerust met een dampterugwinningseenheid.
§ 153. De terugbetaling van de accijnzen die betrekking hebben op de hoeveelheid benzine die overeenstemt met de gerecupereerde damp die wederingeslagen werd in het belastingentrepot, gebeurt door een overeenstemmende vermindering, van het bedrag aan accijnzen dat verschuldigd is op de volgende vervaldag van de kredietrekening van de aanvrager of bij de volgende betaling.
Indien de benzinedampen gebruikt worden voor de aandrijving van turbines die alternatoren in werking stellen voor de productie van elektriciteit, dan moeten de lokalen waar deze dampen worden opgeslagen als belastingentrepot erkend worden. In dat geval wordt het gebruik van de teruggewonnen dampen belast tegen het tarief dat vastgesteld is voor de brandstof.
(art. 24 en 26, K.B. 1)
§ 154. Benzine die bestemd is om te worden gebruikt voor andere doeleinden dan als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof (zie § 199) moet worden gedenatureerd door toevoeging, per 1.000 liter bij 15°C, van één van de volgende stoffen in de vermelde hoeveelheid:
- 2 liter dichloorethaan;
- 1,5 liter trichloorethyleen of tetrachloorethaan;
- 1,3 liter perchloorethyleen;
- 1,2 liter koolstoftetrachloride;
- 4 liter dichloorether;
- 1 kg dammargom, vioolhars of erythriethars.
§ 155. Buiten de situaties, bedoeld in de §§ 157 en 158 moet het denatureren geschieden in een belastingentrepot (zie § 129), uiterlijk bij de uitslag van de energieproducten uit dat entrepot en het moet gaan om een minimumhoeveelheid van 10.000 liter benzine.
De toevoegingen van de denaturanten moeten manueel geschieden in een binnen het belastingentrepot gevestigde vaste tank die voorafgaandelijk werd geïdentificeerd en beantwoord aan de bepalingen van artikel 7, § 1, K.B. 1.
In uitzonderlijke gevallen en voor zover de noodwendigheden van de dienst het toelaten, kan de bevoegde dienst, toestaan dat de toevoeging onder ambtelijk toezicht, manueel geschiedt in het vervoermiddel.
§ 156. Opgeheven.
§ 157. Indien de benzine, bedoeld in § 154, wordt binnengebracht, hetzij onder de schorsingsregeling ter bestemming van een (tijdelijk) geregistreerde geadresseerde, hetzij buiten de schorsingsregeling, moet het denatureren ervan, onder ambtelijk toezicht geschieden voorafgaand aan het inreiken van de aangifte van de uitslag ten verbruik AC4. Dit is niet nodig indien de toevoeging reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland. Er moet steeds gecontroleerd worden of de denaturering uitgevoerd in het buitenland effectief voldoet aan de wettelijke bepalingen (zie § 154).
§ 158. Wanneer de benzine, bedoeld in § 194, wordt ingevoerd, kan het denatureren ervan onder ambtelijk toezicht gebeuren op het kantoor van invoer, tenzij de toevoeging reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland. Er moet steeds gecontroleerd worden of de denaturering uitgevoerd in het buitenland effectief voldoet aan de wettelijke bepalingen (zie § 154).
§ 159. De praktische bepalingen m.b.t. het denatureren van benzine komen voor in het gelijknamig document uitgebracht door de voormalige Administratie Klantenbeheer en Marketing, hernomen onder referte C.D. 770 – KLAMA WMT 0002
§. 160. Opgeheven.
§ 161. Door middel van het respecteren van de controlebepalingen vastgelegd door de Administrateur-generaal van de Douane en Accijnzen, kan ontheffing van de verplichting tot toevoeging van denaturanten verleend worden.
(art. 25 en 26, K.B. 1)
§ 162. Aan kerosine en aan gasolie bestemd om te worden gebruikt:
- als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden (zie §§ 44 t/m 49);
- als verwarmingsbrandstof;
- in de gevallen van vrijstelling vermeld in artikel 429, §§ 1 en 2, W. 1 (zie §§ 200 t/m 294);
- als motorbrandstof voor de vaart op niet-communautaire wateren,
moet minimum 6 gram en maximum 9 gram van de merkstof “Solvent Yellow 124” zoals die omschreven is in de “Colour Index International” per 1.000 liter energieproduct bij 15°C en, wat gasolie betreft, een hoeveelheid rode merkstof die voldoende moet zijn om aan het product een goed merkbare en blijvende rode kleur te geven, worden toegevoegd.
Onder “Colour Index International” moet worden verstaan, de index gepubliceerd door de “Society of Dyers and Colourists” te Bradford – West Yorkshire in Groot-Brittannië.
§ 163. In afwijking van het bepaalde in § 162, moet er aan kerosine die, overeenkomstig artikel 429, § 1, f), W. 1, met vrijstelling van de accijnzen wordt gebruikt als reactiemotorbrandstof voor de luchtvaart (zie § 232), geen Solvent Yellow 124 worden toegevoegd, voor zover de kerosine voldoet aan de volgende specificaties:
- een zwavelgehalte van ten hoogste 0,3 %;
- een soortelijke massa bij 16 °C van ten minste 0,775 en ten hoogste 0,845;
- een vlampunt van ten minste 38 °C;
- een stollingspunt van ten hoogste – 47 °C.
§ 164. Aan zware stookolie bestemd om te worden gebruikt in scheepsmotoren, die een volgens de methode ASTM D 976 berekende cetaanindex heeft van ten minste 35 en een viscositeit, uitgedrukt in 10-6 m2 s-1, berekend volgens de methode ASTM D 445 van ten hoogste 14 bij 40 °C, moet minimum 6 gram en maximum 9 gram merkstof Solvent Yellow 124, bedoeld in § 162 worden toegevoegd per 1.000 kg en, indien het energieproduct een volgens de methode ASTM D 1500 bepaalde natuurlijke kleur vertoont van 5,0 of minder, een voldoende hoeveelheid rode merkstof om aan het product een goed merkbare en blijvende rode kleur te geven.
§ 165. Het is verboden om aan kerosine, gasolie of zware stookolie, bedoeld in §§ 162 en 164 enig product toe te voegen dat bestemd is om de merkstoffen minder opspoorbaar of onopspoorbaar te maken. Het is verboden om op het even welke wijze merkstoffen uit de betrokken energieproducten te verwijderen.
§ 166. De bepalingen van §§ 162 t/m 164 zijn, in geval van hetzelfde gebruik, eveneens van toepassing op de energieproducten en andere gelijkwaardige koolwaterstoffen.
§ 167. Behalve voor de situaties bedoeld in §§ 170 t/m 172, moet het toevoegen van merkstoffen gebeuren in een belastingentrepot (zie § 129) uiterlijk bij de uitslag van de energieproducten uit dat entrepot.
De toevoegingen van de denaturanten moeten manueel geschieden in een binnen het belastingentrepot gevestigde tank die voorafgaandelijk werd geïdentificeerd en beantwoord aan de bepalingen van artikel 7, § 1, K.B. 1.
In uitzonderlijke gevallen en voor zover de noodwendigheden van de dienst het toelaten, kan de bevoegde dienst, toestaan dat de toevoeging onder ambtelijk toezicht, manueel geschiedt in het vervoermiddel.
§ 168. Voor de toevoeging van merkstoffen aan de energieproducten, bedoeld in §§ 162 en 164, mag evenwel een automatisch injectiesysteem worden gebruikt (zie 176 t/m 196).
§ 169. De gebruikte wijze voor het merken moet worden verduidelijkt in de vergunning van de erkend entrepothouder.
§ 170. Indien de energieproducten, bedoeld in §§ 162 en 164, worden binnengebracht, hetzij onder de schorsingsregeling ter bestemming van een (tijdelijk) geregistreerde geadresseerde, hetzij buiten de schorsingsregeling, moet het toevoegen van de merkstoffen, onder ambtelijk toezicht, geschieden voorafgaand aan het inreiken van de aangifte van de uitslag ten verbruik AC4. Dit is niet nodig indien de toevoeging reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland. Er moet steeds gecontroleerd worden of de toevoeging van de merkstoffen – uitgevoerd in het buitenland – effectief voldoet aan de wettelijke bepalingen (zie § 162 en 164).
§ 171. Wanneer de energieproducten, bedoeld in §§ 162 en 164, worden ingevoerd, kan het toevoegen van de merkstoffen gebeuren, onder ambtelijk toezicht, op het kantoor van invoer, tenzij de toevoeging reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland. Er moet steeds gecontroleerd worden of de toevoeging van de merkstoffen – uitgevoerd in het buitenland – effectief voldoet aan de wettelijke bepalingen (zie § 162 en 164).
§ 172. Het toevoegen van merkstoffen kan worden verricht in het buitenland op de wijze zoals is voorzien in de §§ 162 en 164 en op voorwaarde dat de gemerkte energieproducten ofwel onder de schorsingsregeling of buiten de schorsingsregeling worden binnengebracht.
§ 173. De praktische bepalingen m.b.t. het toevoegen van merkstoffen aan energieproducten komen voor in het gelijknamig document uitgebracht door de voormalige Administratie Klantenbeheer en Marketing, hernomen onder referte C.D. 770 – KLAMA WMT 0002.
§ 174. Opgeheven.
§ 175. De energieproducten die vallen onder de GN-code van gasolie, kerosine of zware stookolie die omwille van hun natuurlijke aard, hun hoge kostprijs… niet bestemd zijn om te worden gebruikt als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof, kunnen genieten van een vrijstelling van accijnzen (art. 429, § 1, a), W. 1) zonder dat er merkstoffen worden aan toegevoegd. Ze zijn beter bekend onder de term “speciale oliën”.
Iedere persoon die deze “speciale oliën” zonder merkstoffen in het verbruik wil stellen, is gehouden over een machtiging van de Administrateur-generaal van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen te beschikken.
Het afleveren van een dergelijke machtiging doet geen afbreuk aan het feit dat als de levering van deze “speciale oliën” gebeurt ter bestemming van een persoon die een economische activiteit uitoefent, deze laatste over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” moet beschikken (zie § 200).
(art. 26 t.e.m. 30, K.B. 1)
§ 176/1. Een „automatisch injectiesysteem“ wordt als volgt omschreven in artikel 26, § 2 van K.B. 1: ieder injectiesysteem dat, als het in werking is, het onmogelijk maakt dat, door de leiding waarop het is gemonteerd, energieproducten lopen indien er geen merkstoffen worden geïnjecteerd of indien er onvoldoende wordt geïnjecteerd.
Met de woorden “als het in werking is” sluit deze definitie echter het “dubbele gebruik” van een laadarm en/of leiding voor zowel gemerkte als niet gemerkte energieproducten niet geheel uit.
Mits de nodige technische garanties (o.a. contaminatie van de niet gemerkte energieproducten met merkstoffen is niet toegestaan) en binnen de eventuele voorwaarden inzake controle, moet het voor een economische operator bijgevolg mogelijk zijn dat de leiding en/of laadarm, waarop het automatisch injectiesysteem werd gemonteerd, afwisselend gebruikt wordt voor de belading van gemerkte en niet gemerkte energieproducten.
§ 176/2. Een automatisch injectiesysteem mag enkel worden geïnstalleerd in een raffinaderij of in een opslagplaats erkend als belastingentrepot.
§ 177. Voorafgaand aan de installatie van een automatisch injectiesysteem in een raffinaderij, stelt de erkend entrepothouder een gedetailleerde beschrijving op van de gehele werking van dat systeem en bezorgt die, samen met een plan en een kopie van het besturingssysteem ervan, aan de bevoegde dienst.
Het op een andere wijze dan via het automatisch injectiesysteem toevoegen van merkers aan energieproducten moet eveneens in de beschrijving van het systeem worden opgenomen.
§ 178. De erkend entrepothouder ontwikkelt een intern controlesysteem dat elke manipulatie van het automatische injectiesysteem (besturingssysteem en technisch gedeelte) uitsluit. Wijzigingen aan het intern controlesysteem moeten gedurende drie jaar in het systeem zelf worden bijgehouden.
De bevoegde dienst heeft toegang tot het intern controlesysteem.
Dit intern controlesysteem:
1° beperkt de toegang tot de raffinaderij en registreert alle personen die toegang hebben tot haar bedrijfssite;
2° beperkt het aantal personen met toegang tot het systeem dat het automatisch injectiesysteem stuurt en identificeert die personen duidelijk;
3° identificeert de personen duidelijk die wijzigingen mogen aanbrengen aan het automatisch injectiesysteem (bevattende speciale controlemaatregelen in geval van alarm, gekoppeld aan het automatisch stilvallen van de vloeistofstroom in geval van het uitvallen van de injectiepomp) en die analyserapporten over de werking van het systeem opstellen en die rapporten gedurende ten minste drie jaar archiveren;
4° voorziet in het houden van een balans tussen de hoeveelheid gemerkte energieproducten en de hoeveelheid gebruikte merker;
5° voorziet, in het kader van een door de bevoegde dienst goedgekeurd controleplan, in het op regelmatige tijdstippen nemen van monsters van de gemerkte energieproducten en van de merkstoffen, het analyseren van die monsters en het archiveren van de analyseresultaten ervan gedurende drie jaar.
De erkende entrepothouder bezorgt de bevoegde dienst een handleiding die duidelijk de precieze werking van het automatische injectiesysteem beschrijft en die tevens aanduidt welke parameters er mogen worden gewijzigd zonder dat die aanpassing de correcte werking van het systeem verhindert. De handleiding beschrijft hoe die parameters kunnen worden opgevraagd in het besturingssysteem.
§ 179. De bevoegde dienst verifieert het systeem. Hij stelt de voorwaarden vast voor het gebruik van dat systeem door de erkend entrepothouder.
§ 180. Alle wijzigingen aan het automatisch injectiesysteem en/of aan de wijze van toevoegen van merkers moeten vooraf schriftelijk worden medegedeeld aan de bevoegde dienst, die de voorwaarden voor het gebruik van het systeem kan wijzigen.
§ 181. Een automatisch injectiesysteem mag enkel geïnstalleerd worden in een opslagplaats, erkend als belastingentrepot, van:
1° niet gemerkte-energieproducten;
2° gemerkte en niet-gemerkte energieproducten. De toepassing van dit systeem is enkel toegestaan voor het merken van niet-gemerkte energieproducten.
§ 182. Voorafgaand aan de installatie van een automatisch injectiesysteem in een opslagplaats bezorgt de erkend entrepothouder aan de bevoegde dienst een gedetailleerde beschrijving van de gehele werking van het systeem, samen met een plan en een kopie van het besturingssysteem ervan.
Het op een andere wijze dan via het automatische injectiesysteem toevoegen van merkers aan energieproducten moet in de beschrijving van het systeem zijn opgenomen.
§ 183. Het automatisch injectiesysteem wordt gestuurd door een uitsluitend hiervoor bestemd Programmeerbaar Logisch Controlesysteem (Programmable Logic Controller – PLC), dat onafhankelijk werkt van de bestaande automatiseringsprogramma’s voor het laden van de transportmiddelen. Indien het automatisch injectiesysteem niet gestuurd wordt door middel van een uitsluitend hiervoor bestemde PLC, mag er op geen enkele manier enige interactie mogelijk zijn tussen het gedeelte van de PLC dat het automatisch injectiesysteem stuurt en de andere functies die door de PLC worden uitgevoerd.
Het elektronisch besturingscircuit kan niet worden gemanipuleerd waardoor er geen injectie of een onvoldoende injectie van merkstoffen mogelijk is.
§ 184. De PLC registreert het aantal alarmen, de aard, het tijdstip en de precieze plaats van het alarm en de identiteit van de persoon die het heeft uitgezet of eraan heeft verholpen. Deze gegevens worden onmiddellijk opgeslagen en gedurende ten minste drie jaar bewaard.
§ 185. Het aantal keer dat het automatisch injectiesysteem na het uitvallen of na het verhelpen van een storing terug in werking mag worden gesteld zonder tussenkomst van de bevoegde dienst, wordt in overeenstemming met deze laatste vastgelegd.
Indien het systeem binnen een tijdspanne van 24 uur meer dan drie maal een storing ondervindt, wordt het automatisch buiten dienst gesteld en het kan pas terug worden opgestart na goedkeuring van de bevoegde dienst.
§ 186. De erkend entrepothouder van een opslagplaats bezorgt de bevoegde dienst een handleiding die duidelijk de precieze werking van het automatisch injectiesysteem beschrijft en die tevens aanduidt welke parameters er mogen worden gewijzigd zonder dat die aanpassing een correcte werking van het systeem verhindert. De handleiding beschrijft hoe die parameters kunnen worden opgevraagd in het besturingssysteem.
§ 187. De tanks voor de opslag van merkstoffen, de opslagtanks van de te merken producten, de pompcircuits en de injectieapparaten die deel uitmaken van het automatisch injectiesysteem voldoen ten minste aan de volgende voorwaarden:
1° Tanks voor de opslag van merkstoffen
a) zijn uitgerust met een verzegeling op de aanvulleiding;
b) zijn zodanig verzegeld dat zonder tussenkomst van de bevoegde dienst op geen enkele manier in de tanks enig product kan worden toegevoegd;
c) zijn uitgerust met een alarm voor het detecteren van een minimumniveau in de tank met merkstoffen;
d) zijn voldoende groot zodat het aantal bevoorradingen per jaar kan worden beperkt.
2° Tanks voor de opslag van energieproducten zijn verbonden met de boekhouding van de voorraden en de bewegingen.
3° Pompcircuits
a) het elektrisch en elektronisch circuit dat de injectiepompen en de pompen van de te merken energieproducten stuurt moet vergezeld zijn;
b) de pompen voor het verpompen van de te merken energieproducten en de injectiepompen zijn elk aangesloten op een eigen elektrisch circuit, dat moet uitvallen bij een storing van het injectiecircuit. Indien voornoemde pompen niet op een eigen elektrisch circuit zijn aangesloten, moet worden voorzien in een klep die onmiddellijk na het injectiepunt op de leiding van het te merken product is geplaatst en die automatisch sluit bij een storing van het injectiecircuit.
4° Injectieapparaten
Het injectieapparaat is:
a) voorzien van een totaalteller die niet kan worden teruggedraaid;
b) voorzien van verschillende alarmen die afgaan bij:
i) de injectie van een te hoge hoeveelheid merkstof;
ii) de injectie van een te lage hoeveelheid merkstof;
iii) het falen van het apparaat;
iv) abnormale veranderingen in het debiet van de stroom van het te merken energieproduct en van de toe te voegen merker of wanneer de druk in de injectieleiding lager is dan die in de leiding van het te merken energieproduct. Vóór de ingebruikname wordt getest of de alarmen afgaan bij het injecteren van helemaal geen, van een te lage of van een te hoge hoeveelheid merkstof.
§ 188. De aanvoerleidingen tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt moeten zichtbaar zijn. De bevoegde dienst kan uitzonderingsgewijs toestaan dat de leidingen niet zichtbaar zijn wanneer zij onder het wegdek of de spoorbedding lopen naar de laadkade.
189. Tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt mogen geen koppelingsstukken worden gebruikt, tenzij ze verzegeld worden. Alle koppelingstukken na het injectiepunt, de afsluitkraantjes en het ontluchtingssysteem moeten zichtbaar zijn en worden verzegeld tot de plaats waar de teller is geplaatst die de hoeveelheid geleverd eindproduct meet.
§ 190. De bevoegde dienst verifieert het systeem. Hij stelt de voorwaarden vast waaraan de erkend entrepothouder moet voldoen voor het gebruik ervan.
§ 191. Alle wijzigingen aan het automatisch injectiesysteem en/of aan de wijze van toevoegen van merkers moeten vooraf schriftelijk worden medegedeeld aan de bevoegde dienst, die de voorwaarden voor het gebruik van het systeem kan wijzigen.
§ 192. De bevoegde dienst stelt in twee exemplaren een proces-verbaal op van de door de ambtenaren aangebrachte verzegeling. Een exemplaar wordt door de bevoegde dienst bewaard en het andere wordt afgegeven aan de erkend entrepothouder om te worden bewaard bij de gebruiksvoorwaarden van het systeem.
§ 193. De leidingen tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt en tussen het injectiepunt en de tank voor het te merken product moeten steeds gevuld zijn. De bevoegde dienst kan uitzonderingsgewijs toestaan dat tijdens onderhoudswerken, het reinigen van de leidingen of bij een productiewijziging de leidingen niet gevuld zijn.
§ 194. De correcte werking van het automatisch injectiesysteem, inclusief de sturing van de alarmen moet bij het in gebruik nemen, en nadien jaarlijks door de installateur of een onafhankelijk expert, in het bijzijn van de bevoegde dienst, worden geattesteerd. Bij deze controle worden op ieder laadpunt waar merkstoffen worden geïnjecteerd door de erkend entrepothouder, in aanwezigheid van de installateur of een onafhankelijk expert, onder het toezicht van de bevoegde dienst stalen van de energieproducten genomen. Afhankelijk van de resultaten van de staalname zal het systeem waar nodig bijgesteld worden.
Na iedere aanpassing moeten nieuwe stalen worden genomen. Indien de erkend entrepothouder het automatisch injectiesysteem zelf heeft geïnstalleerd moet de correcte werking van het automatisch injectiesysteem door een onafhankelijk expert worden geattesteerd.
In het geval van herstelling van het automatisch injectiesysteem of indien er tussentijds aan het systeem wijzigingen werden aangebracht zijn de bepalingen van het eerste en het tweede lid van toepassing.
§ 195. Elke levering van gemerkte energieproducten moet minstens 1.000 liter omvatten.
Bij het laden in een raffinaderij of belastingentrepot dat uitgerust is met een automatisch injectiesysteem wordt op de laadbon de hoeveelheid merkstof vermeld. De gegevens van de laadbon worden in het systeem gedurende ten minste drie jaar bewaard.
§ 196/1. De toestemming tot het gebruik van een automatisch injectiesysteem wordt, onverminderd het opleggen van sancties, door de bevoegde dienst ingetrokken wanneer de voorwaarden voor het gebruik van het automatisch injectiesysteem niet worden nageleefd of wanneer bij het gebruik ervan onregelmatigheden of overtredingen worden vastgesteld.
§ 196/2. Voor het overige wordt er verwezen naar het document “toevoegen van merkstoffen aan energieproducten en denaturatie van benzine” uitgebracht door de voormalige Administratie Klantenbeheer en Marketing, hernomen onder referte C.D. 770 – KLAMA WMT 0002.
(art. 14, K.B. 1)
§ 197/1. Onverminderd de bijzondere bepalingen vermeld in de §§ 198 t/m 375 moet iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik wenst te genieten van één van de vrijstellingen inzake accijnzen, voorafgaand een aanvraag tot het bekomen van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” (zie §§ 103 t/m 110) indienen, met vermelding van het gebruik dat zal worden gemaakt van de energieproducten of van de elektriciteit.
Voor wat de definitie van het begrip “zakelijk gebruik” betreft, kan worden verwezen naar het bepaalde in artikel 420, § 5), W. 1.
§ 197/2. De accijnsvrijstelling zal, in het algemeen, rechtstreeks toegekend worden aan de eindgebruiker door zijn leverancier op voorlegging door de eindgebruiker van zijn vergunning “Energieproducten en elektriciteit”.
In het omgekeerde geval, en mits de voorwaarden voor de toekenning van de accijnsvrijstelling nageleefd zijn, kan een aanvraag tot terugbetaling ingediend worden op basis van artikel 9, § 1, d) van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen en artikel 18, §§ 1 en 4 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen.
In principe wordt enkel terugbetaling verleent aan de persoon die het energieproduct in verbruik heeft gesteld (= erkend entrepothouder), tenzij de eindgebruiker een volmacht heeft van deze erkend entrepothouder (oorspronkelijke betaler van de accijnzen), en dit per duidelijk geïdentificeerde levering.
Indien degene die de terugbetaling vraagt, de energieproducten betrokken heeft bij een tussenhandelaar die de accijnzen bij de inverbruikstelling niet zelf heeft betaald aan de Schatkist, mag de volmacht (voornamelijk om redenen van economische vertrouwelijkheid) worden opgesteld door deze tussenhandelaar ten behoeve van zijn klant. De tussenhandelaar moet dan echter wel in het bezit zijn van een gelijkaardige volmacht, opgesteld door zijn leverancier die de accijnzen bij de inverbruikstelling werkelijk heeft betaald aan de Schatkist.
§197/3. Wanneer via een afnamepunt voor elektriciteit/aardgas (EAN-nummer of node) voor zowel vrijgestelde als niet-vrijgestelde doeleinden elektriciteit/aardgas wordt afgenomen, dan is er voor de teller, die het verbruik registreert voor het afnamepunt, sprake van een ‘gemengd gebruik’. De belanghebbende moet in dergelijke situatie een overzicht ter beschikking houden voor de opdeling naar het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik. De desbetreffende accijnsvrijstelling is beperkt tot de afgenomen hoeveelheden elektriciteit/aardgas die aangewend worden binnen het toepassingsgebied van de accijnsvrijstelling. Dit overzicht moet opgemaakt zijn op basis van controleerbare en meetbare gegevens.
De opdeling naar vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik moet aangegeven worden per verbruikslocatie (en niet per exploitatiezetel of per EAN-nummer/node) (zie § 76/6 e.v.).
Verdere informatie en bepalingen zullen opgenomen worden in een document gepubliceerd door het Departement Processen en Methodes.
De term ‘gemengd gebruik’ mag hierbij niet verward worden met de regeling ‘gemengd gebruik’ die in het leven werd geroepen voor bepaalde landbouwtractoren (zie §288).
(art. 429, §1, a), W. 1; art. 32, K.B. 1)
§ 198. Onder de omschrijving “andere doeleinden dan voor motorbrandstof of verwarmingsbrandstof “ vallen alle producten die niet gebruikt worden als een brandstof, d.w.z. wanneer zij niet worden ontbrand of verbrand.
Worden daarentegen wél ontbrand of verbrand en bijgevolg gebruikt als een brandstof, bijvoorbeeld:
- producten gebruikt als brandstof voor het aanmaken van brandhaarden (brandweer);
- producten gebruikt als brandstof voor het verbranden/ontbranden van schadelijke restgassen (verbrandingsproces d.m.v. incinerator).
Deze vrijstelling is van toepassing op alle energieproducten.
§ 199. Gedenatureerde benzine (zie §§ 154 t/m 161) geniet automatisch van de vrijstelling bij uitslag uit belastingentrepot. Het denatureren heeft tot gevolg dat de benzine ongeschikt wordt voor gebruik als motor- of verwarmingsbrandstof. Daarmee verdwijnt dan ook het fiscaal risico van zodra het denatureren heeft plaatsgevonden en het product hoeft daarna ook niet verder te worden gevolgd.
§ 200. Iedere persoon die andere energieproducten dan gedenatureerde benzine wenst te gebruiken, voor andere doeleinden dan voor motorbrandstof of voor verwarmingsbrandstof, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
Een voorbeeld van dit gebruik is butaan of propaan, gebruikt als drijfgas in spuitbussen.
201. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine (niet gedenatureerd) : 7001 t/m 7004;
- kerosine : 7005;
- gasolie : 7006 en 7007;
- zware stookolie : 7008;
- vloeibaar petroleumgas : 7009;
- aardgas : 7010;
- kolen, cokes en bruinkool : 7011;
- koolzaadolie : 7013;
- FAME : 7014;
- bio-ethanol : 7015;
- andere : 7016.
Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het energieproduct, het gebruik dat ervan zal worden gemaakt, de aankoopprijs en anderzijds van elk ander element dat toelaat om te oordelen of de aanvrager zich bevindt in een situatie die de vrijstelling rechtvaardigt (art. 31, K.B. 1).
§ 202. De afgeleverde vergunning bevat in het vakje “Bijzondere bepalingen” een beschrijving van het gebruik dat van het energieproduct zal worden gemaakt en, als het gaat om “speciale oliën” (zie § 175), de commerciële benaming.
§ 203. Wanneer de energieproducten, andere dan gedenatureerde benzine, een bewerking moeten ondergaan, moet de persoon bedoeld in § 200 een erkend entrepothouder zijn.
(art. 429, §1, b) en c) W.1; art. 33, K.B. 1)
§ 204. Deze vrijstellingen slaan op:
- energieproducten met een duaal gebruik;
- elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés.
(art. 429, § 1, b) W. 1)
§ 205. Duaal gebruik vindt plaats wanneer een energieproduct zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt.
§ 206. Voor alle energieproducten.
§ 207. Uitsluitend de onderstaande processen worden in het kader van de accijnsvrijstelling aangemerkt als zijnde een “duaal gebruik”:
- metallurgische procédés;
- elektrolytische procédés;
- chemische reductie;
De vrijstelling is beperkt tot het verbruik van energieproducten die rechtstreeks in verband staan met de hierboven vermelde procedés. Ondersteunende activiteiten zoals het aanleveren van grondstoffen door middel van kranen en transportbanden, opslag, transport, verlichting, verwarming gebouwen, kantooruitrusting … zijn niet vrijgesteld.
De economische operatoren die genieten van deze vrijstelling zullen dus energieproducten aanwenden voor zowel vrijgestelde als niet-vrijgestelde doeleinden.
Hieronder worden deze processen toegelicht:
§ 208. Voor de omschrijving van metallurgische procédés wordt verwezen naar NACE-codes, Prodcom-codes en GN-codes. Deze codes zijn aan elkaar gelinkt.
De activiteiten die leiden tot de verkrijging van producten (GN-code) geklasseerd onder volgende NACE en/of Prodcom code zijn vrijgesteld van accijnzen:
23.10 Vervaardiging van cokesovenproducten;
27.10 Vervaardiging van ijzer en staal en van ferroregeringen;
27.41 Productie van edele metalen;
27.42 Productie van aluminium, tot en met de code 27.42.25.00;
27.43 Productie van lood, zink en tin, met uitzondering van de codes 27.43.23.00, 27.43.26.00 en 27.43.29.00;
27.44 Productie van koper, tot en met de code 27.44.25.00;
27.45 Productie van overige non-ferrometalen, met uitzondering van de codes 27.45.24.30, 27.45.24.50, 27.45.30.17 (GN-code 8102 99 00), 27.45.30.23 (GN-code 8103 90 90), 27.45.30.25 (GN-code 8104 90 00), 27.45.30.27 (GN-code 8105 90 00), 27.45.30.33 (GN-code 8106 00 90), 27.45.30.37, 27.45.30.43 (GN-code 8108 90 10, 8108 90 70, 8108 90 90), 27.45.30.45 (GN-code 8109 90 00), 27.45.30.47 (GNcode 8110 90 00), 27.45.30.53 (GN-code 8111 00 90), 27.45.30.55 (GN-codes 8112 19 00, 8112 29 00, 8112 30 90, 8112 40 90, 8112 59 00, 8112 99 10, 8112 99 30 en 8112 99 80) en 27.45.30.57 (GN-code 8113 00 90).
Uit bovenstaande omschrijving blijkt dat het begrip “metallurgische procédés” beperkt wordt tot de productie van primaire metaalvormen. De productie van afgewerkte producten wordt niet beoogd binnen deze omschrijving en valt bijgevolg buiten het toepassingsgebied van de vrijstelling.
§208/1.Ter info: wordt verstaan onder:
- NACE nomenclatuur, deze vermeldt in de Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (PB L 293 van 24 oktober 1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 29/2002 van de Commissie (PB L 6 van 10 januari 2002, blz. 3));
- Prodcom codes, diegene vermeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 210/ 2004 van de Commissie, van 23 december 2003, die voor 2003 de " Prodcom lijst " vaststelt voor industriële producten voorzien bij Verordening (EG) nr. 3924/91 van de Raad (PB L 45 van 14 februari 2004, bladzijden 1 tot en met 248).
§ 209. Enkele praktische voorbeelden:
* Productie van producten van de GN-code 7904 – Staven, profielen en draad van zink
● NACE –code: 27.43 Productie van lood, zink en tin74
● Procom code:27.43.23.00
● Vrijstelling? NEEN
* Productie van producten van de GN-code 7406 – Poeder en schilfers van koper
● NACE –code: 24.44 Productie van koper
● Procom code:27.44.21.00 Poeders en schilfers van koper
● Vrijstelling? JA
* Productie van producten van de GN-code 8108 90 70 Titaan en werken daarvan, resten en afval daaronder begrepen: - buizen en pijpen:
● NACE –code: 27.45 Productie van andere non-ferrometalen
● Procom code:27.45.30.43 Titaan en werken daarvan (excl. resten en afval)
● Vrijstelling? NEEN
* Productie van producten van de GN-code 8108 90 50 Titaan en werken daarvan, resten en afval daaronder begrepen: - platen, bladen en strippen:
● NACE –code: 27.45 Productie van andere non-ferrometalen
● Procom code:27.45.30.43 Titaan en werken daarvan (excl. resten en afval)
● Vrijstelling? JA
§ 210. Algemeen kan chemische reductie beschreven worden als elk proces waarbij een chemische stof elektronen ontvangt. De meest gekende processen waarbij sprake is van chemische reductie is bij de winning van metalen en elektrolyse.
Net zoals voor voorgaande procédés is de vrijstelling beperkt voor de productie van materialen in een primaire vorm en wordt niet de productie van afgewerkte producten beoogd.
Bij twijfel of een vrijstelling kan toegekend worden in het kader van chemische reductie, moet het dossier onderworpen worden aan het laboratorium van de Douane en Accijnzen en dit door het dossier voor te leggen aan de dienst OEO – Accijnswetgeving.
Bij dergelijke onderwerping moet een uitgebreide en gedocumenteerde beschrijving aangeleverd worden van het betrokken proces, alsmede informatie over de gebruikte technieken, producten en het geproduceerde eindproduct.
De dienst OEO – Accijnswetgeving zal eerlang een databank ter beschikking stellen waarin de reeds onderworpen processen opgenomen worden, met vermelding of deze al dan niet in aanmerking komen voor een vrijstelling.
§ 211. Elektrolyse is het verschijnsel waarbij onder invloed van een elektrische stroom een doelgerichte elektronenoverdracht plaatsvindt in een elektrolyt, zodat chemische veranderingen worden geïnduceerd.
Voorbeelden van elektrolyse zijn o.m. galvaniseren, anodiseren, verchromen, vernikkelen, plateren en verzinken van metalen.
Net zoals voor voorgaande procédés is de vrijstelling beperkt voor de productie van materialen in een primaire vorm en wordt niet de productie van afgewerkte producten beoogd.
Bij twijfel of een vrijstelling kan toegekend worden in het kader van elektrolytisch procédé, moet het dossier onderworpen worden aan het laboratorium van de Douane en Accijnzen en dit door het dossier voor te leggen aan de dienst OEO – Accijnswetgeving.
Bij dergelijke onderwerping moet een uitgebreide en gedocumenteerde beschrijving aangeleverd worden van het betrokken proces, alsmede informatie over de gebruikte technieken, producten en het geproduceerde eindproduct.
De dienst OEO – Accijnswetgeving zal eerlang een databank ter beschikking stellen waarin de reeds onderworpen processen opgenomen worden, met vermelding of deze al dan niet in aanmerking komen voor een vrijstelling.
(art. 429, § 1, c) W. 1)
§ 212. Elektriciteit.
§ 213. Dezelfde omschrijvingen zoals hierboven zijn van toepassing voor de begrippen “chemische reductie” en “elektrolytische en metallurgische procédés”.
§ 214. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik energieproducten of elektriciteit wil gebruiken voor chemische reductie, elektrolytische procédés of metallurgische procédés moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” en dit met de voorziene productcode(s).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende :
- benzine (niet gedenatureerd): 7101 t/m 7104;
- kerosine: 7105
- gasolie: 7106 en 7107;
- zware stookolie: 7108;
- vloeibaar petroleumgas: 7109;
- aardgas: 7110;
- kolen, cokes en bruinkool: 7111;
- elektriciteit: 7212;
- koolzaadolie: 7113;
- FAME: 7114;
- Bio-ethanol: 7115;
- andere: 7116.
§ 215. De vergunningsaanvraag moet vergezeld gaan van:
- een uitgebreide omschrijving van de uitgevoerde activiteiten door het bedrijf (voor metallurgische procédés vermelding van de NACE-code(s) en/of Prodcom code van de activiteit(en));
- een beschrijving van de geproduceerde goederen, met vermelding van de GN-code(s);
- elk ander element dat toelaat om de vrijstelling te beoordelen.
De beschreven activiteiten moeten binnen de reikwijdte (zie supra) van de vrijstelling inzake ‘chemische reductie’, ‘elektrolytische procédés’ of ‘metallurgische procédés’ vallen.
§ 216. Belangrijk is om na te gaan of de betrokken economische operator daadwerkelijk de vrijgestelde activiteiten uitvoert.
Voor metallurgische procédés kan aanvullend de Kruispuntbank van Ondernemingen geraadpleegd worden. Echter, een loutere vermelding van een NACEcode in de Kruispuntbank van Ondernemingen volstaat niet om de vrijstelling toe te kennen. Anderzijds kan de vrijstelling niet geweigerd worden op basis van het ontbreken van een NACEcode in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
§ 217. Bij het afleveren van de vergunning moet in het vak ‘Bijzondere voorwaarden’ een summiere samenvatting gegeven worden van de vrijgestelde activiteit.
§ 218. De belanghebbende moet een overzicht ter beschikking houden met betrekking tot de opdeling naar het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik van energieproducten en elektriciteit. Dit overzicht moet opgemaakt zijn op basis van controleerbare en meetbare gegevens.
In de specifieke situatie van aardgas en elektriciteit kan enkel een algehele vrijstelling toegekend worden wanneer de belanghebbende aparte aansluitingen (EAN-teller of node) heeft voor het vrijgestelde elektriciteits- en/of aardgasverbruik.
Wanneer de belanghebbende slechts beschikt over één aansluiting voor zowel vrijgesteld als niet-vrijgesteld verbruik kan geen algehele vrijstelling toegekend worden en moet verzocht worden om een gedeeltelijke vrijstelling bij zijn leverancier. Het is aan de belanghebbende om met zijn leverancier een praktische werkwijze overeen te komen die toelaat om met zekerheid het onderscheid te maken tussen het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik.
De opdeling tussen vrijgesteld en niet-vrijgesteld verbruik moet ook hier gebaseerd zijn op meetbare en controleerbare gegevens, en bij voorkeur worden deze gegevens gebaseerd op afzonderlijke tellers en subtellers.
§ 219. Meer informatie met betrekking tot de NACE-nomenclatuur:
https://statbel.fgov.be/nl/over-statbel/methodologie/classificaties/nace-bel-2008
Toelichting bij de NACE-codes (pdf document):
https://statbel.fgov.be/sites/default/files/Over_Statbel_FR/Nomenclaturen/NACE-BEL%202008_NL.pdf
(art. 429, §1, d), W. 1; art. 34, K.B. 1)
§ 220. Deze vrijstelling slaat op:
- alle energieproducten en
- elektriciteit.
§ 221. Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten.
§ 222. De activiteiten opgenomen in de NACE-nomenclatuur onder de afdeling D.I. 26 “Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten” worden aanzien als ‘mineralogische procédés’
Deze afdeling van de NACE-nomenclatuur omvat verschillende gebieden die steeds betrekking hebben op één stof van minerale oorsprong: glas en glaswerk (bv. vlakglas, holglas, glasvezels, technisch glaswerk enz.), keramische producten, tegels en producten van gebakken klei en cement en gips, van grondstof tot eindproduct. Bewerkte en afgewerkte natuursteen en andere niet-metaalhoudende minerale producten zijn eveneens opgenomen in deze afdeling.
De volgende activiteiten maken deel uit van het vrijgestelde procédé:
- alle werkzaamheden vanaf het lossen van de grondstoffen, daaronder begrepen het lossen in de grondstoffenverbrijzelaar;
- de interne grondstoftransporten binnen de productieafdeling;
- de behandeling van de ledige verpakkingen;
- de behandeling van toevoegstoffen bestemd voor de fabricage;
- het verkrijgen van de afgewerkte producten;
- het vervoer van afgewerkte producten naar een opslagplaats gelegen binnen de productieafdeling en het daar uitvoeren van behandelingen met betrekking tot de opslag;
- de uitslag uit de stockageplaats.
Verlichting, verwarming van de bedrijfslokalen en kantoorruimtes, verbruik voor bureelmateriaal en dergelijke vallen buiten het toepassingsgebied van de vrijstelling.
§ 223. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik energieproducten of elektriciteit wil gebruiken voor mineralogische procédés moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” en dit met de voorziene productcode(s).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine (niet gedenatureerd): 7301 t/m 7304;
- kerosine: 7305
- gasolie: 7306 en 7307;
- zware stookolie: 7308;
- vloeibaar petroleumgas: 7309;
- aardgas: 7310;
- kolen, cokes en bruinkool: 7311;
- elektriciteit: 7312;
- koolzaadolie: 7313;
- FAME: 7314;
- bio-ethanol: 7315;
- andere: 7316.
§ 224. De vergunningsaanvraag moet vergezeld gaan van:
- een uitgebreide omschrijving van de uitgevoerde activiteiten door het bedrijf, met vermelding van de NACE-code(s) van de activiteit(en);
- een beschrijving van de geproduceerde goederen, met vermelding van de GN-code(s);
- elk ander element dat toelaat om de vrijstelling te beoordelen.
De beschreven activiteiten moeten binnen de reikwijdte (zie supra) van de vrijstelling inzake “mineralogische procédés” vallen.
§ 225. Belangrijk is om na te gaan of de betrokken economische operator daadwerkelijk de vrijgestelde activiteiten uitvoert. Aanvullend kan tevens de Kruispuntbank van Ondernemingen geraadpleegd worden. Echter, een loutere vermelding van een NACE‑code in de Kruispuntbank van Ondernemingen volstaat niet om de vrijstelling toe te kennen. Anderzijds kan de vrijstelling niet geweigerd worden op basis van het ontbreken van een NACE‑code in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
§ 226. Bij het afleveren van de vergunning moet in het vak ‘Bijzondere voorwaarden’ een summiere samenvatting gegeven worden van het mineralogische procédé.
§ 227. De belanghebbende moet een overzicht ter beschikking houden met betrekking tot de opdeling naar het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik van energieproducten en elektriciteit. Dit overzicht moet opgemaakt zijn op basis van controleerbare en meetbare gegevens.
In de specifieke situatie van aardgas en elektriciteit kan enkel een algehele vrijstelling toegekend worden wanneer de belanghebbende aparte aansluitingen (EANteller of node) heeft voor het vrijgestelde elektriciteits- en/of aardgasverbruik.
Wanneer de belanghebbende slechts beschikt over één aansluiting voor zowel vrijgesteld als niet-vrijgesteld verbruik kan geen algehele vrijstelling toegekend worden en moet verzocht worden om een gedeeltelijke vrijstelling bij zijn leverancier. Het is aan de belanghebbende om met zijn leverancier een praktische werkwijze overeen te komen die toelaat om met zekerheid het onderscheid te maken tussen het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik.
De opdeling tussen vrijgesteld en niet-vrijgesteld verbruik moet ook hier gebaseerd zijn op meetbare en controleerbare gegevens, en bij voorkeur worden deze gegevens gebaseerd op afzonderlijke tellers en subtellers.
Eventueel kan toegestaan worden dat op basis van wel onderbouwde berekeningen een opsplitsing gemaakt wordt tussen het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik.
§ 228. Meer informatie met betrekking tot de NACE-nomenclatuur:
https://statbel.fgov.be/nl/over-statbel/methodologie/classificaties/nace-bel-2008
Toelichting bij de NACE-codes (pdf document):
https://statbel.fgov.be/sites/default/files/Over_Statbel_FR/Nomenclaturen/NACE-BEL%202008_NL.pdf
(art. 429, §1, e), W. 1; art. 35, K.B. 1)
§ 229. Deze vrijstelling slaat op:
- alle energieproducten, met uitzondering van zware stookolie, kolen, cokes en bruinkool;
- elektriciteit.
§ 230. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik:
- energieproducten (zie § 229) of elektriciteit wil gebruiken voor de productie van elektriciteit;
- elektriciteit wil gebruiken tot instandhouding van het vermogen elektriciteit te produceren,
moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 231. De aanvraag om een dergelijke vergunning te bekomen bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine: 7401 t/m 7404;
- kerosine: 7405;
- gasolie: 7406 en 7407;
- vloeibaar petroleumgas: 7409;
- aardgas: 7410;
- elektriciteit: 7412;
- koolzaadolie: 7413;
- FAME: 7414;
- bio-ethanol: 7415;
- andere: 7416.
Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van het energieproduct of de elektriciteit zal worden gemaakt en anderzijds van elk ander element dat toelaat om te oordelen of de aanvrager zich bevindt in een situatie die de vrijstelling rechtvaardigt.
(art. 429, §1, f), W. 1; art. 36, K.B. 1)
§ 232/1. Deze vrijstelling slaat op reactiemotorbrandstof die is geklasseerd onder de GN-code van kerosine.
§ 232/2. AVGAS, zijnde brandstof voor vliegtuigen met zuigermotoren, is uitgesloten van deze vrijstelling. Dat betekent dus ook dat de handelaar die AVGAS levert moet beschikken over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “handelaar” of een vergunning “Erkend entrepothouder”.
§ 233/1. De vrijstelling is van toepassing op de luchtvaart, met uitzondering van de particuliere plezierluchtvaart.
§ 233/2. De particuliere plezierluchtvaart is het gebruik van een luchtvaartuig door de eigenaar of door de natuurlijke of rechtspersonen die het gebruik daarvan genieten door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.
§ 233/3. Bij de toekenning van de accijnsvrijstelling moet dus rekening gehouden worden met het daadwerkelijke gebruik dat aan het luchtvaartuig wordt gegeven. In het kader van leasing (chartering, verhuur) waarbij de leasingnemer vluchten uitvoert, zal de toepassing van de vrijstelling afhangen van de vraag of de leasingnemer het luchtvaartuig voor commerciële doeleinden of voor particuliere plezierluchtvaart gebruikt. Er wordt benadrukt dat het leasen (charteren, huren) van een luchtvaartuig bij wijze van commerciële activiteit als zodanig ontoereikend is om aanspraak te kunnen maken op de accijnsvrijstelling voor brandstof.
§ 233/4. Hieruit volgt dat de vrijstelling niet van toepassing is op brandstof gebruikt door een luchtvaartuig dat door een leasingnemer (met of zonder bemanning) voor particuliere recreatieve (dat wil zeggen niet commerciële) doeleinden wordt gebruikt. De vrijstelling is alleen van toepassing als de gebruiker zelf rechtstreeks diensten onder bezwarende titel verricht. Verhuur, leasing en soortgelijke activiteiten vallen niet binnen de werkingssfeer van de vrijstelling.
§ 233/5. Deze vrijstelling is bijgevolg specifiek bedoeld voor de commerciële luchtvaart zoals deze die wordt verzorgd door de grote luchtvaartmaatschappijen (Brussels Airlines, FedEX,…), de dienstverlenende bedrijven (taxivliegtuigen, strooivliegtuigen,…) of de Luchtmacht.
§ 233/6. Een AOC-certificaat (Air Operator Certificate) geeft op zich géén recht op de vrijstelling. Het kan enkel een indicatie zijn dat het om commerciële luchtvaart gaat.
§ 233/7. Voorbeelden:
-Een firma voor de ontwikkeling en verkoop van elektronische onderdelen chartert een vliegtuig met piloot en brandstof. Wanneer dit vliegtuig gebruikt wordt voor het vervoer van het eigen personeel naar klanten en beurzen, kan deze vlucht niet aanzien worden als commerciële luchtvaart. Het luchtvaartuig wordt namelijk aangewend voor een activiteit die niet rechtstreeks dient tot de verrichting van een luchtvaartdienst onder bezwarende titel.
-De ‘Position flights’, d.w.z. lege vluchten om in een andere luchthaven passagiers of een lading op te halen, komen in aanmerking voor de accijnsvrijstelling wanneer ze specifiek worden uitgevoerd om een daarop volgende luchtvaartdienst ten bezwarende titel uit te voeren.
- Een bedrijf huurt (of least, chartert …) een helikopter in voor een bedrijfsevenement waarbij klanten van een gratis vlucht kunnen genieten. In deze situatie gebruikt het bedrijf dat de helikopter huurt de helikopter niet rechtstreeks voor een dienst ten bezwarende titel en bijgevolg is de accijnsvrijstelling niet van toepassing.
- Een bedrijf laat bestickering op een helikopter aanbrengen om reclamevluchten uit te voeren op een specifiek evenement waar de helikopter overvliegt. Wanneer de helikoptermaatschappij enkel de helikopter ter beschikking stelt (d.m.v. leasing, chartering, verhuur …) dan moet nagegaan worden of de gebruiker van de helikopter deze gebruikt voor de rechtstreekse uitoefening van een dienst ten bezwarende titel. Reclame maken voor het eigen bedrijf kan echter niet aanzien worden als een dienst ten bezwarende titel en bijgevolg zou in deze situatie de accijnsvrijstelling niet van toepassing zijn.
- Een bedrijf laat door een helikoptermaatschappij een promotiecampagne ontwikkelen (ontwerp bestickering, de uitvoering van de bestickering, organisatie event …). De helikoptermaatschappij staat bijgevolg in voor het gehele reclameproject. Dan kan gesteld worden dat de helikoptermaatschappij een dienst ten bezwarende titel uitvoert die de loutere terbeschikkingstelling van het vaartuig overstijgt. Met andere woorden, de accijnsvrijstelling zou kunnen toegepast worden.
- Een helikopter wordt ingehuurd om tijdens een reclame-event gebruikt te worden voor de verplaatsing van bezoekers van het event. Hiervoor is de accijnsvrijstelling niet van toepassing. Dezelfde redenering als onder het derde streepje is van toepassing.§ 234/1. De reactiemotorbrandstof geniet automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit het belastingentrepot, voor zover de erkend entrepothouder onmiddellijk overgaat tot de bevoorrading van het luchtvaartuig.
§ 234/2. De erkend entrepothouder moet een lijst bijhouden van de geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd luchtvaartuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de luchtvaartmaatschappij, door de boordcommandant of door de eigenaar van het luchtvaartuig. Deze informatie wordt bijgehouden in het magazijnregister 592 van het belastingentrepot.
Het is dan ook aan de betrokken erkend entrepothouders om te voorzien dat elke levering met toepassing van de accijnsvrijstelling en de daaraan verbonden uitslag ten verbruik gedekt is door dergelijke bevestiging. Hierop kunnen geen afwijkingen worden toegestaan. Het is aan de erkend entrepothouder om een werkwijze uit te werken opdat hij over de nodige bevestigingen beschikt voor iedere levering zodat hij een correcte aangifte inzake accijnzen (AC4) kan indienen. Een algemene verklaring (voor bijvoorbeeld alle leveringen die zullen plaatsvinden) volstaat hiervoor niet. Zonder deze bevestiging, voor iedere levering, kan de erkend entrepothouder geen kerosine met vrijstelling uitslaan ten verbruik.
§ 235. Voor de minder grote luchthavens kan de verplichting voor een onmiddellijke bevoorrading een probleem zijn omwille van:
- de tijdspanne die kan verlopen tussen de bestelling en de levering van het product;
- de te lage voorraadrotatie waardoor de kwaliteitsgaranties van de reactiemotorbrandstof niet kunnen worden gegarandeerd;
- de onmogelijkheid om de minimumdrempel van de gemiddelde voorraad vereist voor een belastingentrepot te bereiken.
§ 236. De bevoegde dienst kan toelating verlenen om, voor deze luchthavens, af te wijken van het principe van de onmiddellijke levering vanuit een belastingentrepot. Hiertoe wordt een vergunning afgeleverd rekening houdende met volgende voorwaarden:
- de directe levering vanuit een belastingentrepot is onmogelijk (zie § 235);
- de beheerder van de luchthaven:
i. erkent aansprakelijk te zijn voor de hoeveelheden reactiemotorbrandstof die hij ontvangt, voor hun bestemming en voor de eventuele tekorten;
ii. hij kan het product slechts ontvangen voor zover maximaal 10% van de maandelijkse bevoorradingen bestemd is voor de particuliere plezierluchtvaart;
iii. hij stelt een borg van 10 % van de accijnzen, berekend op de gemiddelde maandelijkse voorraad;
iv. hij houdt een lijst bij van de hoeveelheden geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd vliegtuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de luchtvaartmaatschappij, door de boordcommandant of door de eigenaar van het luchtvaartuig. Deze lijst vermeldt of het commerciële luchtvaart of particuliere plezierluchtvaart betreft.
§ 237. De aanvraag om een vergunning moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van het energieproduct zal worden gemaakt; van een aansprakelijkheidsverbintenis en anderzijds van elk ander element dat toelaat om het element “onmogelijkheid van het gebruik van een belastingentrepot” te beoordelen en de gegrondheid van de gevraagde vrijstelling na te gaan.
§ 238. De erkend entrepothouder verzendt de reactiemotorbrandstof naar de luchthaven onder dekking van een commercieel document dat de volgende vermelding bevat:
“Het gebruik van reactiemotorbrandstof voor de particuliere plezierluchtvaart is onderworpen aan accijnzen.”
§ 239. De beheerder van de luchthaven dient een aangifte ten verbruik AC4 in, ten laatste de 10de van de maand volgend op de maand waarin de bevoorrading voor vliegtuigen van de particuliere plezierluchtvaart heeft plaatsgevonden. De accijnzen worden geïnd samen met het inreiken van het document.
§ 240/1. De kleine luchthavens die niet voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning, kunnen enkel reactiemotorbrandstof ontvangen waarop de accijnzen reeds werden betaald. Voor de hoeveelheden die buiten de particuliere plezierluchtvaart werden geleverd, kan om terugbetaling van de accijnzen worden verzocht (zie Boekwerk Accijns Bewegingen, Adm. Com., §§ 167 t/m 177 – D.I. 720).
§ 240/2. Wanneer het zou gaan om AVGAS, waarvoor geen accijnsvrijstelling bestaat, dat reeds ten verbruik werd uitgeslagen, dan zijn de kleine luchthavens ertoe gehouden om over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” type “handelaar” te beschikken die hen toelaat om bepaalde energieproducten te kopen of te verkopen die reeds ten verbruik zijn uitgeslagen tegen de accijnstarieven zoals bepaald in de artikelen 15 en 16 van K.B. 1
Het is niet nodig om een aanvraag voor een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “pomphouder” in te dienen.
(art. 429, § 1, g), W. 1; art. 37, K.B. 1)
§ 241. Deze vrijstelling slaat op alle energieproducten en elektriciteit.
§ 242/1. Deze vrijstelling is van toepassing op energieproducten geleverd voor gebruik als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof voor de vaart op communautaire wateren (met inbegrip van de visserij) en voor de aan boord van de vaartuigen opgewekte elektriciteit, met uitzondering van de particuliere pleziervaartuigen.
§ 242/2. Een particulier pleziervaartuig is ieder vaartuig dat wordt gebruikt door de eigenaar of door de natuurlijk of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.
§ 242/3. De bepalingen van § 233/3 en 233/4 zijn eveneens van toepassing op de vrijstelling voor de vaart op communautaire wateren.
§ 242/4. Deze vrijstelling is bijgevolg specifiek bedoeld voor de commerciële vaart (pakketboten, containerschepen, vrachtschepen,…), de dienstverlenende bedrijven, de Zeemacht, de Scheepvaartpolitie,…
§ 242/5. Het soort vlaggenbrief waarover de eigenaar van het vaartuig beschikt is bovendien geen criterium om uit te maken of een vaartuig als particulier pleziervaartuig bestempeld mag worden.
§ 242/6. Het huren van een vaartuig met kapitein voor het vervoeren van personen en/of goederen ten bezwarende titel mag dus niet automatisch beschouwd worden als “commerciële vaart”. Er moet steeds bekeken worden of de huurder het vaartuig gebruikt voor commerciële doeleinden of voor recreatieve privé-doeleinden.
§ 242/7. Voorbeelden:
- Een onderneming heeft als activiteit het verzorgen van uitvaartdiensten op zee, ten bezwarende titel. De vaartuigen die door deze onderneming worden gebruikt, worden dus duidelijk aangewend om een dienst te verlenen ten bezwarende titel. Omwille van haar commercieel karakter valt deze scheepvaartactiviteit dus niet onder de uitzondering voor particuliere pleziervaart, maar is de accijnsvrijstelling van toepassing.
- Wanneer een reis wordt aangeboden, in het kader van de normale commerciële activiteit van de eigenaar (aanbieden van reizen / cruises), als een totaalpakket, inclusief maaltijden en dranken, begeleide bezoeken ter plaatse, etc kan er gesproken worden van een commerciële activiteit waardoor de accijnsvrijstelling toegepast kan worden. Anders gezegd, in de betrokken situatie wordt geen vaartuig verhuurd, maar een reis aangeboden, waarbij de gebruiker van het vaartuig geen zeggenschap heeft over de bestemming van het vaartuig. De kwalificering als 'commerciële activiteit' is gebonden aan de feitelijke elementen die zich voordoen in een specifieke situatie.
- Een kapitein van een sportvissersvaartuig biedt daguitstappen aan aan vissers, die mee kunnen varen om een dag te sportvissen op zee. In deze situatie moet nagegaan worden op welke wijze de opvarenden gebruik kunnen maken van het schip. Heeft de gebruiker de beslissingsmacht over bestemming, vertrekuur, vaarroute, etc dan kan verondersteld worden dat het vaartuig aan deze opvarende ter beschikking gesteld wordt (door middel van verhuur, leasing, chartering of een andere vorm van terbeschikkingstelling). In dit geval moet nagegaan worden of de opvarende/gebruiker een activiteit ten bezwarende titel uitvoert met het aan hem ter beschikking gestelde vaartuig om gebruik te maken van de accijnsvrijstelling. Indien de opvarende het schip gebruikt om te gaan sport/hobby vissen dan wordt dit aanzien als particuliere pleziervaart. Het louter kwalificeren als het aanbieden van een daguitstap, zonder meer, volstaat niet om aanspraak te maken op de accijnsvrijstelling.
- Een boottrip, georganiseerd door een onderneming die als doel heeft begeleide boottochten naar windmolenparken met gids aan te bieden en hiervoor een vaste vaarroute hanteert, met een vaste dienstregeling, vaste aanleghavens, en vooraf ingestelde en voor iedereen kenbare prijzen, worden aanzien als commerciële vaart waarvoor de accijnsvrijstelling van toepassing is.
- Het gebruik van een gehuurde waterscooter, bestuurd door de huurder, en niet gebruikt voor het uitvoeren van diensten ten bezwarende titel door deze huurder, wordt aanzien als particuliere pleziervaart.
- In geval van vaartochten waarbij de huurder volledige vrijheid beschikt over het vaartuig (bv. uur van vertrek, bestemming, route, tussenstops,...) is het van belang om na te gaan of de huurder het vaartuig gebruikt om rechtstreeks een dienst ten bezwarende titel uit te voeren. In geval van snelvaart tochten, zal het doelpubliek (particulieren), in principe niet van de accijnsvrijstelling kunnen genieten.
Indien deze snelvaart tochten echter plaatsvinden met vaste vertrekuren en vaste vaarschema's, en de huurder dus geen beslissingsrecht heeft over de uurregeling of vaarroute, tussenstops, bestemming, medepassagiers, en de prijs op voorhand gekend is en voor iedereen kenbaar, kan de vrijstelling inzake communautaire vaart wel toegepast worden. In deze situatie wordt namelijk een dienst ten bezwarende titel uitgevoerd door de aanbieder, die verder reikt dan de loutere terbeschikkingstelling van een vaartuig met kapitein.
- Het ter beschikking stellen van een vaartuig voor vrijgezellenfeesten wordt aanzien als particuliere pleziervaart, zelfs als er een geheel arrangement (kapitein, maaltijd, dranken, ...) wordt aangeboden.
- Een sleepboot, gebruikt om schepen naar een bepaalde plaats te manoeuvreren, wordt rechtstreeks gebruikt om een dienst ten bezwarende titel uit te voeren en kan genieten van de accijnsvrijstelling.
- Een loodsboot, gebruikt om de loods naar een schip te brengen, kan genieten van de accijnsvrijstelling als aan volgende redenering is voldaan: het vervoer van de loods naar het schip moet rechtstreeks en inherent verbonden zijn aan de uitgevoerde dienst ten bezwarende titel (bv. schip in de haven navigeren).
- Een onderneming biedt bootcharters aan voor individuele dagtrips. Op haar website worden 3 types van programma’s aangeboden: ‘halve dag op zee’, ‘ganse dag op zee’ en ‘ganse dag teambuilding op zee’. Elk van deze activiteiten maken vermelding van de ‘interactieve deelname’. Uit de ‘Algemene voorwaarden’ blijkt dat wanneer andere havens bezocht worden, op verzoek van de klant, alle kosten en taksen door de klant vergoed worden. Uit deze algemene voorwaarden blijkt eveneens dat de klant de bestemming van het schip zelf kan kiezen, wat deze de nodige zeggenschap geeft over de bestemming van de boot. Bovendien profileert de betrokken firma zich niet als gever van opleiding voor jachten, maar als aanbieder van bootcharters. Uit de beschikbare info blijkt daarenboven dat de ‘interactieve’ deelname slechts optioneel is. Ook wordt niet omschreven wat deze ‘interactieve’ deelname inhoudt, wat deze teambuildingactiviteit inhoudt en waartoe de aanbieder ervan zich toe verbindt.
Op basis van de beschikbare informatie kan besloten worden dat het hier gaat om particuliere pleziervaart en niet over commerciële vaart waarop de accijnsvrijstelling van toepassing is. Concreet wordt een jacht, met kapitein, ter beschikking gesteld van een privé persoon of firma. Echter zijn er geen verdere elementen dat het schip daadwerkelijk ingezet wordt voor een dienstverrichting ten bezwarende titel, die verder reikt dan de verhuur, leasing, chartering, van het schip.
- Een website biedt volgend vaarprogramma aan: ‘Interactief zeilen en coaching op maat’. Dezelfde redenering van in het vorige voorbeeld is hier van toepassing. Wanneer werkelijk een lespakket wordt aangeboden, met concrete doelstellingen en certificering, kan deze activiteit in aanmerking komen voor de accijnsvrijstelling voor de vaart op communautaire wateren.
- Een website biedt volgend vaarprogramma aan: uit de beschikbare informatie blijkt dat een activiteit wordt aangeboden waarbij de deelnemers kunnen deelnemen aan een zeilwedstrijd. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de hele dag opgebouwd wordt rond deze activiteit met veiligheidsbriefing, wedstrijdreglement, korte ceremonie voor de winnaars,…Uit het geheel van informatie, in realiteit gestaafd met de contracten en eventuele bestelorders, kan het gebruik van een schip voor dergelijke activiteit aanzien worden als een dienstverrichting ten bezwarende titel, die verder reikt dan de verhuur, leasing, chartering,… van het schip. Hiervoor zou de accijnsvrijstelling voor de vaart op communautaire wateren bijgevolg wel toegepast kunnen worden.
§ 243. Onder “vaart op communautaire wateren” moet worden verstaan: iedere verplaatsing van een vaartuig tussen twee punten van het douanegebied van de Gemeenschap, zonder aan te leggen in een derde land.
§ 244/1. De energieproducten, geleverd om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof voor de vaart op communautaire wateren genieten automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit het belastingentrepot, waarbij de bevoorrader derhalve verplichtend de hoedanigheid van erkend entrepothouder moet bezitten. Dit houdt in dat de levering uitsluitend kan gebeuren vanuit een Belgisch belastingentrepot.
§ 244/2. Deze erkenning strekt zich uit over de hele bevoorradingsketen vanaf het belastingentrepot tot het leveringspunt, eventueel via tankschepen en tankwagens.
§ 244/3. De erkend entrepothouder houdt een lijst bij van de hoeveelheden geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd vaartuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de kapitein van het vaartuig. Deze informatie wordt opgenomen in het magazijnregister 592.
§ 244/4. De vrijstelling voor de aan boord van vaartuigen opgewekte elektriciteit is aan geen enkele formaliteit onderworpen.
§ 245/1. De energieproducten geleverd om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof voor de particuliere pleziervaart zijn niet vrijgesteld van accijnzen.
§ 245/2. Bovendien mogen de vloeibare motorbrandstoffen die in België voorhanden zijn, verkocht of gebruikt worden voor de aandrijving van explosie- of verbrandingsmotoren van particuliere pleziervaartuigen voor de vaart op binnenwateren of communautaire wateren, géén denaturanten, noch merkstoffen bevatten.
§ 245/3. De bevoorrader is bijgevolg verplicht om een tweevoudig circuit te organiseren voor de energieproducten, het ene voor de niet-gemerkte producten en het andere voor de gemerkte producten.
(art. 429, § 2, a), W. 1; art. 38, K.B. 1)
§ 246. Deze vrijstelling slaat op:
- alle energieproducten;
- elk product dat kan worden belast bij toepassing van art. 417, W. 1 (zie §§ 64 en 65) en
- elektriciteit.
§ 247. Ze is van toepassing op de belastbare producten gebruikt in het kader van proefprojecten die gericht zijn op de technologische ontwikkeling :
- van milieuvriendelijker producten;
- met betrekking tot brandstoffen uit hernieuwbare bronnen.
Deze accijnsvrijstelling is evenwel enkel van toepassing op het gebruik van energieproducten die nodig zijn voor de ontwikkeling van de technologie om producten te vervaardigen en dus niet op de ontwikkelde producten zelf.
Bv. bij de ontwikkeling van een technologie voor de productie van milieuvriendelijke brandstoffen zijn enkel de energieproducten en elektriciteit die nodig zijn voor de ontwikkeling van de technologie vrijgesteld, en is de brandstof die het resultaat is van de toepassing van de technologie, niet vrijgesteld in het kader van deze vrijstelling.
§ 248. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik belastbare producten wil gebruiken bij proefprojecten, moet over een specifieke vergunning beschikken, afgeleverd door de Administrateur-generaal, die hem kan opleggen om erkend te worden in de hoedanigheid van erkend entrepothouder.
§ 249. De aanvraag om een vergunning te bekomen moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van de aard van het belastbare product, een nauwkeurige omschrijving van het gebruik dat van het product zal worden gemaakt en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen. Meer in het bijzonder is het van belang dat duidelijk wordt aangetoond dat de aanvraag een project betreft waarin een nog niet-bestaande technologie zal worden ontwikkeld of waarin een bepaalde technologie zal worden verfijnd. De vrijstelling is steeds beperkt in tijd en in volume.
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine: 8401 t/m 8404;
- kerosine: 8405;
- gasolie: 8406 en 8407;
- zware stookolie: 8408;
- vloeibaar petroleumgas: 8409;
- aardgas: 8410;
- steenkool, cokes of bruinkool: 8411;
- elektriciteit: 8412;
- koolzaadolie: 8413;
- FAME : 8414;
- bio-ethanol: 8415;
- andere: 8416.
§ 250. Deze vrijstelling slaat enkel op elektriciteit.
(art. 429, § 2, b), W. 1; art. 39, K.B. 1)
§ 251. De vrijstelling is van toepassing op elektriciteit die niet van het transmissie- of distributienet wordt afgenomen:
- afkomstig van zon, wind, golven, getijden of aardwarmte;
- afkomstig van waterkracht, welke wordt opgewekt in waterkrachtcentrales;
- afkomstig van biomassa of van uit biomassa afkomstige producten;
- opgewekt uit brandstofcellen.
Particulieren genieten automatisch van deze vrijstelling.
Het bewijs van deze elektriciteit wordt geleverd door elk document van een officiële instantie (bv. netbeheerders, VREG, VEKA, Waalse energie-administratie,…) waarmee aangetoond wordt dat het gaat over productie van groen geproduceerde elektriciteit (bv. document m.b.t. zonnepaneleninstallatie, waterkrachtcentrale,…) of de elektriciteit moet worden opgewekt gebruikmakend van warmtekrachtkoppeling (zie § 263), of indien er geen document wordt geleverd door een officiële instantie voor de betrokken installatie, enig ander documentair bewijs om aan te tonen dat het gaat over productie van groen geproduceerde elektriciteit..
§ 251/1. Tot 31 december 2021 was deze vrijstelling beperkt tot de elektriciteit geproduceerd door een producent voor zijn eigen gebruik.
§ 251/2. Vanaf 1 januari 2022 werd de voorwaarde inzake ‘eigen gebruik’ vervangen door een nieuwe voorwaarde: de geproduceerde elektriciteit is vrijgesteld indien deze niet van het transmissie- of distributienet wordt afgenomen. Dit betekent dat de voorwaarde voor het zelf verbruiken van elektriciteit vervalt en de nieuwe voorwaarde is dat deze elektriciteit niet van het transmissie- of distributienet wordt afgenomen.
Een voorbeeld: bedrijf A produceert elektriciteit door middel van zonnepanelen. Deze geproduceerde elektriciteit wordt zowel door bedrijf A zelf verbruikt, alsook wordt een gedeelte rechtstreeks geleverd aan een bedrijf B. Deze elektriciteit wordt rechtstreeks geleverd aan bedrijf B, zonder dat deze geplaatst wordt op het elektriciteitsnet. In deze situatie is de accijnsvrijstelling ook van toepassing voor het volume aan elektriciteit geleverd aan bedrijf B. Indien de geproduceerde elektriciteit door bedrijf A op het elektriciteitsnet wordt geplaatst, en vervolgens geleverd wordt aan bedrijf B, is de accijnsvrijstelling niet van toepassing voor het volume elektriciteit geleverd aan bedrijf B.
§ 252. Onder “biomassa” wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en stedelijk afval.
§ 253. Een brandstofcel is een cel waarbij de productie van elektriciteit gebeurt door oxidatie op een elektrode van een reductor (bijvoorbeeld waterstof) gekoppeld aan de reductie op een andere elektrode van een oxidant, zoals zuurstof uit de lucht. De oxidatiereactie van waterstof wordt versneld door een katalysator waarvoor over het algemeen platina wordt gebruikt. Deze techniek kan worden gebruikt voor warmtekrachtkoppeling.
Brandstofcellen kunnen gebruikt worden voor de elektrische aandrijving van automotoren.
§ 254. Waterstof gebruikt als brandstof voor dit type van cel is niet belastbaar (zie § 69).
§ 255. Opgeheven
§ 256. Opgeheven
§ 257. Opgemerkt wordt dat er zowel in het Vlaams Gewest als in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een onderscheid wordt gemaakt tussen groene elektriciteit en hoogrendementswarmtekrachtkoppeling of kwaliteitswarmtekrachtkoppeling. In het Waals Gewest omvat het systeem van de groene elektriciteit mede de hoogrendementswarmtekrachtkoppeling.
Deze systemen zijn voorzien:
- op federaal niveau: bij het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen (B.S. van 23 augustus 2002);
- op het niveau van het Vlaams Gewest: bij het Decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid (B.S. 7 juli 2009);
- op het niveau van het Waals Gewest: bij het Decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt (B.S. van 1 mei 2001);
- op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij de Ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (B.S. van 17 november 2001).
§ 258. (Opgeheven)
§ 258/1. Met het oog op een geplande wetswijziging moeten producenten van elektriciteit (afkomstig van de voor deze accijnsvrijstelling beoogde bronnen) die de geproduceerde elektriciteit niet op het transmissie- of distributienet plaatsen maar zelf verbruiken of rechtstreeks leveren aan een andere verbruiker op dit ogenblik nog geen stappen ondernemen om de vergunning “energieproducten en elektriciteit” (type eindgebruiker) aan te vragen.
Verdere informatie volgt later.
§ 258/2. Bovendien wordt elke entiteit die, al dan niet voor eigen gebruik, elektriciteit produceert, beschouwd als “distributeur” (art. 424, § 2, W. 1).
Met het oog op een geplande wetswijziging moeten deze gebruikers op dit ogenblik nog geen stappen ondernemen om de vergunning “energieproducten en elektriciteit” (type distributeur) aan te vragen.
Verdere informatie volgt later.§ 258/3. De bedrijven die rechtstreeks beleverd worden door dergelijke producent (zie §251) moeten niet beschikken over een vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘eindgebruiker’ aangezien de elektriciteit reeds vrijgesteld wordt op het niveau van de producent.
(art. 424, § 2, 429, §2, d), 432, § 3, W. 1; art. 14 en 39, K.B. 1)
§ 259. Deze vrijstelling is van toepassing op elektriciteit opgewekt uit warmtekrachtkoppeling, op voorwaarde dat de installaties voor warmtekrachtkoppeling milieuvriendelijk zijn én op voorwaarde dat de geproduceerde elektriciteit niet van het transmissie- of distributienet wordt afgenomen.
Worden beschouwd als milieuvriendelijk, de installaties voor warmtekracht-koppeling met een hoog rendement die een besparing aan primaire energie verzekeren van minstens 10% in vergelijking met de referentiegegevens van de afzonderlijke productie van warmte en elektriciteit. Dit karakter wordt beschouwd als verworven, wanneer de gebruiker over een goedkeuring van de reguleringsinstantie beschikt.
§ 259/1. Doch, het voorleggen van de goedkeuring door een reguleringsinstantie is niet de enige manier om aan te tonen dat een WKK-installatie milieuvriendelijk is. De eigenaar kan eveneens op basis van constructeurgegevens, referentierendementen, etc. aantonen dat zijn WKKinstallatie voldoet aan de voorwaarde inzake “milieuvriendelijk”.
Installaties waar de input niet bestaat uit primaire energie (bv. stoomturbines voor recuperatie van een overschot aan warmte) kunnen als milieuvriendelijk aanzien worden aangezien hier steeds een besparing van minstens 10% wordt gerealiseerd.
Particulieren genieten automatisch van deze vrijstelling.
§ 259/2. Tot 31 december 2021 was deze vrijstelling beperkt tot de elektriciteit geproduceerd door een producent voor zijn eigen gebruik.
§ 259/3. Vanaf 1 januari 2022 werd de voorwaarde inzake ‘eigen gebruik’ vervangen door een nieuwe voorwaarde: de geproduceerde elektriciteit is vrijgesteld indien deze niet van het transmissie- of distributienet wordt afgenomen. Dit betekent dat de voorwaarde voor het zelf verbruiken van elektriciteit vervalt en de nieuwe voorwaarde is dat deze ‘groen’ geproduceerde elektriciteit niet op het elektriciteitsnet mag gezet worden om van de vrijstelling te genieten.
Een voorbeeld: bedrijf A produceert elektriciteit door middel van een WKK. Deze geproduceerde elektriciteit wordt zowel door bedrijf A zelf verbruikt, alsook wordt een gedeelte rechtstreeks geleverd aan een bedrijf B. Deze elektriciteit wordt rechtstreeks geleverd aan bedrijf B, zonder dat deze geplaatst wordt op het elektriciteitsnet. In deze situatie is de accijnsvrijstelling ook van toepassing voor het volume aan elektriciteit geleverd aan bedrijf B. Indien de geproduceerde elektriciteit door bedrijf A op het elektriciteitsnet wordt geplaatst, en vervolgens geleverd wordt aan bedrijf B, is de accijnsvrijstelling niet van toepassing voor het volume elektriciteit geleverd aan bedrijf B.
§ 260. Met het oog op een geplande wetswijziging moeten producenten van elektriciteit door middel van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie, én die wensen te genieten van deze accijnsvrijstelling op dit ogenblik geen verdere stappen ondernemen om de specifieke vergunning afgeleverd door de Administrateur-generaal die de vorm aanneemt van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” aan te vragen.
Verdere informatie volgt later.
§ 261. Opgeheven.§ 261/1. Bovendien wordt elke entiteit die, al dan niet voor eigen gebruik, elektriciteit produceert, beschouwd als “distributeur” (art. 424, § 2, W. 1).
Met het oog op een geplande wetswijziging moeten deze gebruikers op dit ogenblik nog geen stappen ondernemen om de specifieke vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type ”distributeur van elektriciteit”, afgeleverd door de Administrateur-generaal (art. 14, K.B. 1) aan te vragen.
Verdere informatie volgt later.
§ 261/2. De bedrijven die beleverd worden met elektriciteit geproduceerd door een WKK (op voorwaarde dat de geproduceerde elektriciteit niet van het transmissie- of distributienet wordt afgenomen) genieten ook van deze accijnsvrijstelling maar moeten niet beschikken over een vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘eindgebruiker’ aangezien de elektriciteit reeds vrijgesteld wordt op het niveau van de producent.
(art. 424, § 2, 429, §2, c), 432, § 3, W. 1; art. 14 en 40, K.B. 1)
§ 262. Deze vrijstelling slaat op:
- alle energieproducten en
- elektriciteit.
De vrijstellingssituaties vermeld in §§ 250 t/m 261 die van toepassing zijn op elektriciteit die als resultaat/output van een proces van warmtekrachtkoppeling wordt opgewekt verschillen van de vrijstelling die in dit gedeelte wordt behandeld en die betrekking heeft op de inputs van de warmtekrachtkoppeling.
§ 263. Warmtekrachtkoppeling bestaat erin om op basis van een primaire energiebrandstof, twee bruikbare secundaire energieën te ontwikkelen:
- een mechanische en een thermische energie;
- een elektrische en een thermische energie.
De primaire energie is de energie vervat in een brandstof die gebruikt kan worden in motoren en turbines: benzine, gasolie, vloeibaar petroleumgas,… In toepassings-onderzoek, kan de productie van elektriciteit eveneens voortkomen uit brandstofcellen.
De elektrische energie wordt verkregen door het omzetten van mechanische energie, geproduceerd door een gasturbine of een -motor, of een stoomturbine, in elektrische energie. Deze omzetting wordt verkregen door aan een turbine een dynamo (gelijkstroom) of een alternator (wisselstroom) te koppelen.
Een motor levert een elektrisch rendement op van 40 tot 45 %, een turbine, een elektrisch rendement van ongeveer 35 tot 40 %. Bijna de volledige resterende hoeveelheid verbruikte energie wordt omgezet in warmte (thermische energie).
Warmtekrachtkoppeling bestaat erin om deze energie zo goed mogelijk te recupereren, zodat een totaal rendement van ongeveer 80 tot 90 % kan worden gerealiseerd. De voornaamste toepassingen van deze energie zijn de productie van warme lucht, van warm water en van stoom.
In tegenstelling tot de vrijstelling voor de “output” wordt de voorwaarde inzake “milieuvriendelijk” van de installaties hier niet gesteld.
§ 264. Iedere persoon die energieproducten of elektriciteit wil gebruiken voor het tegelijk produceren van warmte en elektriciteit, moet beschikken over een specifieke vergunning afgeleverd door de Administrateur-generaal die de vorm aanneemt van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”;
Bovendien wordt elke entiteit die voor eigen gebruik elektriciteit produceert, beschouwd als “distributeur” (art. 424, § 2, W. 1).
Bijgevolg moet deze gebruiker tevens beschikken over een specifieke vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type ”distributeur van elektriciteit”, afgeleverd door de Administrateur-generaal (art. 14, K.B. 1).
§ 265/1. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine: 7501 t/m 7504;
- kerosine: 7505;
- gasolie: 7506 en 7507;
- zware stookolie: 7508;
- vloeibaar petroleumgas: 7509;
- aardgas: 7510;
- kolen, cokes en bruinkool: 7511;
- elektriciteit: 7512;
- koolzaadolie: 7513;
- FAME: 7514;
- bio-ethanol: 7515;
- andere: 7516.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een beschrijving bevat van de aard van het gebruikte product, een omschrijving van het productieproces met een verduidelijking met betrekking tot de soorten energie die worden verkregen en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
§ 265/2. De accijnsvrijstelling wordt dus enkel toegekend voor de energieproducten van elektriciteit gebruikt in een installatie voor warmtekrachtkoppeling en gelijktijdig warmte en energie produceert en voor zover de betrokkene over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” beschikt die de productcode 75xx vermeldt.
Indien de installatie voor warmtekrachtkoppeling over de mogelijkheid beschikt om hetzij enkel warmte, hetzij enkel elektriciteit te produceren, dan moet de titularis van voormelde vergunning – op meetbare en controleerbare wijze – een onderscheid maken tussen energieproducten en elektriciteit gebruikt voor:
- de gelijktijdige productie van warmte en elektriciteit (accijnsvrijstelling);
- de productie van enkel warmte (geen accijnsvrijstelling);
- de productie van enkel elektriciteit (accijnsvrijstelling mogelijk indien de vrijstelling gevraagd wordt op basis van artikel 429, § 1, e) van W1 (zie §§ 229 tot 231) en indien er een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” voorhanden is die de productcode 74xx vermeldt; in de andere gevallen kan geen enkele accijnsvrijstelling toegekend worden.
§ 265/3. Deze accijnsvrijstelling is niet van toepassing voor energieproducten en elektriciteit gebruikt in een ketel om damp of bijkomende hete gassen (opnieuw) op te warmen. Tijdens deze fase wordt immers enkel thermische energie geproduceerd en geen combinatie van thermische energie en mechanische energie of elektriciteit. De processen die volgen op de warmtekrachtkoppeling zelf, vallen niet binnen het toepassingsgebied van deze accijnsvrijstelling.
§ 265/4. Een andere praktische situatie is de volgende: in een warmtekrachtkoppelingsinstallatie wordt zowel stoom (thermische energie) als elektriciteit opgewekt. De stoom wordt in een later stadium nogmaals extra verhit in een recuperatieketel door de verbranding van aardgas. Na deze bijkomende verhitting in de recuperatieketel wordt deze stoom aangewend voor de productie van elektriciteit via een tegendrukstoomturbine en in het productieproces van het bedrijf. Aangezien in dit voorbeeld zowel een thermische energie (stoom) als een elektrische energie wordt ontwikkeld, kan voor het aardgasverbruik in deze recuperatieketel de accijnsvrijstelling voor warmtekrachtkoppeling toegepast worden.
(art. 429, § 2, e), W. 1; art. 41, K.B. 1)
§ 266. Deze vrijstelling slaat op alle motorbrandstoffen.
§ 267. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik motorbrandstoffen wil gebruiken bij de vervaardiging, de ontwikkeling, het testen en het onderhoud van luchtvaartuigen of van schepen, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 268. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine: 7601 t/m 7604;
- kerosine: 7605;
- gasolie: 7606 en 7607;
- zware stookolie: 7608;
- vloeibaar petroleumgas: 7609;
- aardgas: 7610;
- koolzaadolie: 7613;
- FAME: 7614;
- bio-ethanol: 7615;
- andere : 7616.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van de motorbrandstof zal worden gemaakt en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
§ 269. De afgeleverde vergunning bevat in het vakje “Bijzondere bepalingen” een vermelding van het gebruik dat van de brandstof zal worden gemaakt.
(art. 429, § 2, f), W. 1; art. 42, K.B. 1)
§ 270. Deze vrijstelling slaat op:
- gasolie en kerosine;
- en elektriciteit.
§ 271. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik gasolie, kerosine of elektriciteit wil gebruiken voor het vervoer van personen of goederen per spoor, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 272. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- kerosine: 7705;
- gasolie: 7706 en 7707;
- elektriciteit: 7712.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van de brandstof of de elektriciteit zal worden gemaakt en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
(art. 429, § 2, g), W. 1; art. 43, K.B. 1)
§ 273. Deze vrijstelling slaat op:
- gasolie, kerosine en zware stookolie;
- en elektriciteit.
§ 274. De vrijstelling is van toepassing op gasolie, kerosine en zware stookolie die worden geleverd voor gebruik als motorbrandstof of verwarmingsbrandstof voor de vaart op binnenwateren (met inbegrip van visserij), en aan boord van de vaartuigen opgewekte elektriciteit, met uitzondering van de vaart met particuliere pleziervaartuigen.
Een definitie van de particuliere pleziervaartuigen en bij uitbreiding van de particuliere pleziervaart is terug te vinden in § 242, 2de alinea.
De vrijstelling heeft dus inzonderheid betrekking op de commerciële vaart, dienstverlenende bedrijven, de Zeemacht, de Scheepvaartpolitie,….
§ 275/1. Gasolie, kerosine en zware stookolie, geleverd om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof voor de vaart op binnenwateren, genieten automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit het belastingentrepot, waarbij de bevoorrader derhalve verplichtend de hoedanigheid van erkend entrepothouder moet bezitten.
Deze erkenning is geldig voor de hele bevoorradingsketen vanaf het belastingentrepot tot het leveringspunt, eventueel door gebruikmaking van tankschepen en tankwagens.
De erkend entrepothouder houdt een lijst bij van de hoeveelheid geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd vaartuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de kapitein van het vaartuig. Deze informatie wordt opgenomen in het magazijnregister 592.
De vrijstelling voor de aan boord van vaartuigen opgewekte elektriciteit is aan geen enkele formaliteit onderworpen.
§ 275/2. Wanneer de handelaar, op het ogenblik dat hij zijn bestelling plaatst bij de erkend entrepothouder, kan aantonen dat het gaat over een bestelling die bij hem reeds geplaatst was door zijn klant – eindgebruiker die recht heeft op deze accijnsvrijstelling en aan de erkend entrepothouder de gegevens overmaakt aangaande deze eindgebruiker waarvan hij aangeeft dat deze laatste recht heeft op de genoemde accijnsvrijstelling, dan mag de erkend entrepotouder de energieproducten (bij het verlaten van het belastingentrepot) ten verbruik uitslaan tegen het tarief waarop deze eindgebruiker recht heeft.
In deze situatie valt de handelaar niet binnen het toepassingsgebied van de bepalingen van artikel 15, § 1 van KB1. In zijn hoedanigheid van vervoerder kan hij de genoemde energieproducten aan zijn klant/eindgebruiker dus leveren en facturen met vrijstelling van accijnzen.
§ 276. De energieproducten geleverd om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof voor de particuliere pleziervaart zijn niet van de accijnzen vrijgesteld.
Bovendien mogen de vloeibare motorbrandstoffen die in België voorhanden zijn, verkocht of gebruikt worden voor de aanschrijving van explosie- of verbrandingsmotoren van particuliere pleziervaartuigen voor de vaart op binnenwateren of communautaire wateren, géén denaturanten, noch merkstoffen bevatten (art. 54, § 2, K.B. 1)
De bevoorrader is bijgevolg verplicht om een dubbel bevoorradingscircuit te organiseren voor de energieproducten, het ene voor de niet-gemerkte producten en het andere voor de gemerkte producten.
(art. 429, § 2, h), W. 1; art. 44, K.B. 1)
§ 277. Deze vrijstelling slaat op gasolie, kerosine en zware stookolie.
§ 278. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik gasolie, kerosine of zware stookolie wenst te gebruiken voor baggerwerken in bevaarbare waterlopen en in havens, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 279. Baggerwerken bestaan uit het uitgraven van de bodem of van het slib onder het wateroppervlak. Die kunnen worden uitgevoerd van op de berm, gebruikmakend van klassieke werfvoertuigen, of van op het water, gebruikmakend van een gewoon schip of van een gespecialiseerd baggerschip.
§ 280. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- kerosine: 7805;
- gasolie: 7806 en 7807;
- zware stookolie: 7808;
- koolzaadolie: 7813;
- FAME: 7814;
- andere: 7816.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van het energieproduct zal worden gemaakt met vermelding van de gebruikte middelen en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
(art. 429, § 2, i) en § 3, W. 1; art. 45 en 53, K.B., 1; art. 3 en 4, M.B. 1)
§ 281. Deze vrijstelling slaat op:
- gasolie, kerosine, zware stookolie en LPG;
- aardgas en elektriciteit;
- kolen, cokes en bruinkool.
De vrijstelling voor aardgas en elektriciteit is beperkt tot de bijdrage op de energie.
§ 282. De vrijstelling is in principe beperkt tot de bedrijfsterreinen en enkel voor de specifieke landbouw-, tuinbouw-, visteelt- en bosbouwwerkzaamheden.
§ 283. De vrijstelling voor verwarmingsdoeleinden is van toepassing op de brandstof gebruikt in het kader van strikte landbouwactiviteiten (bv. serres), in de ruimtes voorbehouden voor de veeteelt evenals voor droog- en bewaringsinrichtingen voor landbouwproducten behorende tot de landbouwexploitatie. De particuliere woonruimtes en de kantoren zijn uitgesloten van de vrijstelling, evenals droog- en bewaringsinrichtingen die niet behoren tot een landbouwexploitatie (bv. opslagbedrijf voor granen, opslagruimten voor diepgevroren producten van een groenteverwerkend bedrijf, …).
Deze vrijstelling is eveneens van toepassing op de verwarmingsbrandstof gebruikt voor de geforceerde teelt van tuinbouwproducten en voor de exploitatie van kweek- en productietechnieken voor vissen.
§ 284/1. De vrijstelling als motorbrandstof slaat op de voeding van de motoren, geïnstalleerd op:
- landbouw-, bosbouw- en tuinbouwtractoren;
- machines, gereedschappen, werk- en voertuigen met een speciaal voortstuwingsmechanisme, die ongeschikt zijn voor tractie en personen-, goederen- en dierenvervoer en die speciaal ontworpen zijn om uitsluitend te worden gebruikt in de land-, tuin- en bosbouw en in de visteelt.
Voorbeelden: maaidorsers, hakselaars, spuitmachines, …
§ 284/2. Uitzonderlijk wordt ook toegestaan dat de voertuigen en machines die niet speciaal ontworpen zijn om uitsluitend aangewend te worden voor werkzaamheden in de landbouw, tuinbouw, visteelt of bosbouw (bv. graafmachines, heftrucks, bobcats, …) onder het toepassingsgebied van deze accijnsvrijstelling kunnen vallen en bijgevolg aangedreven mogen worden met van accijnzen vrijgestelde gemerkte (rode) gasolie wanneer zij uitsluitend worden gebruikt voor werkzaamheden in de landbouw, tuinbouw, visteelt of bosbouw.
§ . 285/1. Hoewel de eigenlijke vrijstelling niet van toepassing is buiten de exploitatie, is er geen bezwaar tegen dat zware werktuigen en zelfrijdende bijzondere land-, tuin- of bosbouwvoertuigen, andere dan tractoren, in het kader van de exploitatie, uitzonderlijk of voor korte afstanden gebruik maken van de openbare weg.
Dezelfde redenering kan worden toegepast voor de vrijstelling op alle landbouw-, tuinbouw- of bosbouwtractoren die buiten de exploitatie rondrijden, op voorwaarde dat:
- ze zijn ingeschreven als landbouw/bosbouwtractor bij de DIV; en
- ze worden gebruikt:
voor het voorttrekken van machines, landbouwwerktuigen, al dan niet geladen aanhang- of transportwagens, die bij hun exploitatie worden gebruikt door een land-, tuin- en bosbouwer of in de visteelt of door personen die in hun dienst werken, voor zover er een direct verband bestaat tussen het gebruik van de openbare weg en het beheer van de exploitatie;
door andere dan voornoemde ondernemers of door hun personeel, voor werkzaamheden die betrekking hebben op de exploitatie door derden van de land-, tuin- en bosbouwbedrijven of de viskwekerijen voor zover het vervoer via de openbare weg van handelsgoederen, landbouwproducten of dieren slechts gebeurt tussen de boerderij en de bijhorende erven en omgekeerd.
§ 285/2. Overeenkomstig artikel 429, §2, i) en § 3, W. 1, kunnen landbouwtractoren enkel worden aangedreven met van accijnzen vrijgestelde gasolie indien ze als dusdanig zijn ingeschreven.
Zij mogen daarentegen wel aangedreven worden, ongeacht de uitgevoerde werkzaamheden, met
gemerkte en gekleurde gasolie tegen het verlaagd accijnstarief betreffende het gebruik als
motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden overeenkomstig artikel 420, § 4, W. 1, en artikel 13, 3°, a), K.B. 1, die “de voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt” beogen, met andere woorden de voertuigen die niet zijn ingeschreven bij de Dienst voor inschrijving van de Voertuigen (DIV) en niet voorzien zijn van een kentekenplaat. Om van dit verlaagd accijnstarief te kunnen genieten, is het niet vereist om in het bezit te zijn van een vergunning “energieproducten en elektriciteit”.
Indien men evenwel rekening houdt met de geest van de wet (accijnsvrijstelling voor land- en
tuinbouwwerkzaamheden, visteelt of bosbouw), dan aanvaardt het Departement Wetgeving-
Accijnzen dat deze accijnsvrijstelling eveneens wordt toegekend in de situatie waarin een
landbouwtractor, gebruikt om werkzaamheden uit te voeren in de landbouw, tuinbouw, bosbouw
en visteelt, niet is ingeschreven omdat deze zich niet op de openbare weg begeeft en de gronden
van de betrokken landbouwer niet verlaat.
§ 286. Nochtans is de vrijstelling niet van toepassing op de brandstoffen gebruikt voor de voeding van de motoren van vrachtwagens en andere speciaal ingerichte voertuigen die dienen of zouden kunnen dienen voor het vervoer van tractoren, machines en andere werktuigen, bedoeld in §§ 284 en 285.
§ 287. Deze vrijstelling moet bijgevolg in hoofdzaak beoordeeld worden in het licht van het gebruik dat er van wordt gemaakt in het kader van de activiteit die normaliter wordt uitgeoefend.
Zo ook kan het vervoer vanuit het bos met bosbouwtractoren van daar gezaagd hout gebeuren met vrijstelling behalve wanneer het transport wordt gedaan door een handelaar in brandhout.
§ 288. De land-, tuin- en bosbouwtractoren die worden gebruikt in de vrijstellingsgevallen bedoeld in §§ 282 tot en met 285 mogen ook worden gebruikt voor werkzaamheden waarvoor geen recht op vrijstelling bestaat en mogen worden aangedreven met gasolie die is vrijgesteld van accijnzen, mits:
A. Bijbetaling supplement tot tarief “industriële en commerciële doeleinden”
Indien het werkzaamheden betreft met tractoren die niet onderworpen zijn aan de periodieke technische keuring, moet de gebruiker de accijnzen die verband houden met het verschil tussen de vrijstellingsgevallen en het gebruik voor industriële en commerciële doeleinden voldoen. (zie § 44, 48 en 490).
B. Regeling “gemengd gebruik”
Indien het werkzaamheden betreft waarin de tractor in principe moet worden aangedreven met ongemerkte hoogbelaste motorgasolie (witte diesel), kan deze worden aangedreven met gemerkte en van accijnzen vrijgestelde gasolie, mits voldaan is aan volgende voorwaarden:
1. de titularis van de nummerplaat van de betrokken land-, tuin- of bosbouwtractor moet de accijnzen voldoen die verband houden met het verschil tussen vrijgestelde (rode) gasolie en hoogbelaste (witte) gasolie;
2. de gebruiker van de tractor moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” (zie § 292);
3. de tractor moet ‘overwegend’, dit is meer dan 50 % per kalenderjaar, gebruikt worden voor landbouw, tuinbouw, visteelt of bosbouwwerkzaamheden;
4. om de verschuldigde accijnzen, bij gebruik voor niet-vrijgestelde activiteiten, te bepalen, moet de gebruiker van de tractor een registratieformulier bijhouden.
De verklarende nota m.b.t. de procedure van deze regeling werd in bijlage IX toegevoegd en is eveneens raadpleegbaar via de website https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/NUTTIGE LINKS, klikken op: ”Formulieren”, zoeken onder het thema “Accijnzen” onder de titel TRACT: Gemengd gebruik.
§ 289. Onder land- en tuinbouwwerkzaamheden moet worden verstaan: de algemene landbouw, de groenteteelt, de fruitteelt, de bloementeelt, de sierplantenteelt, de teelt van zaai- en pootgoed, het kweken van bomen, graszoden kweken, veeteelt,…
§ 290. Onder visteelt moeten alle activiteiten worden verstaan die verband houden met het kweken van vis, ongeacht of dit gebeurt in zoet water of in open zee, daaronder begrepen deze gekweekt in kweekvijvers, reservoirs en in de aangrenzende installaties.
Voorbeeld: het kweken van siervissen (bv. Koi’s) met het oog op het verhandelen van deze vissen als commerciële activiteit.
§ 291. Onder bosbouwwerkzaamheden worden alle activiteiten verstaan die in een bos worden uitgevoerd en die nodig zijn om het bos in stand te houden of de specifieke doelstellingen te bereiken voor het bosbeheer.
Voorbeelden: het planten, snoeien of kappen van bomen in bossen, onderhoud van grachten, beken en paden in bossen.
Het vervoer van bomen, takken, steenpuin, … vanuit een bos naar een andere locatie valt eveneens onder de accijnsvrijstelling, TENZIJ het transport wordt uitgevoerd door een handelaar (bv. transportfirma, houthandelaar, …)
§ 292. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik gasolie, kerosine, zware stookolie, LPG, aardgas, elektriciteit, kolen, cokes of bruinkool uitsluitend, en met vrijstelling van accijnzen, wenst te gebruiken voor landbouw, tuinbouw, visteelt en bosbouwwerkzaamheden, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 293. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- kerosine: 7905;
- gasolie: 7906 en 7907;
- zware stookolie: 7908;
- LPG: 7909;
- aardgas: 7910;
- kolen, cokes en bruinkool: 7911;
- elektriciteit: 7912;
- koolzaadolie: 7913
- FAME: 7914;
- andere: 7916
Gasolie kan onder de volgende productcodes voorkomen:
- 7906: gasolie van de GN-codes 2710 19 45, 2710 19 49 en 2710 19 41 met een zwavelgehalte van meer dan 10 mg/kg;
- 7907: gasolie van de GN-codes 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg.
§ 294. Niettemin volstaat de vermelding van slechts één van deze twee codes op de vergunning “energieproducten en elektriciteit” afgeleverd aan een landbouwer – eindgebruiker om de twee productcodes betreffende gasolie te omvatten.
Hieruit volgt dat de ingediende aanvragen tot terugbetaling door handelaars die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder hebben en die energieproducten leveren aan klanten die in het bezit zijn van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” (zie § 125) niet mogen geweigerd worden op basis van het feit dat de handelaar aan zijn klant gasolie van de productcode 7906 heeft geleverd daar waar op de vergunning “energieproducten en elektriciteit” van deze klant alleen productcode 7907 vermeld staat.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een beschrijving bevat van de voornaamste economische activiteit van de aanvrager, een duidelijke omschrijving van het gebruik dat van het energieproduct zal worden gemaakt met vermelding van de gebruikte middelen en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
Ter staving van de vrijstellingsaanvraag kunnen de volgende inlichtingen en documenten in aanmerking worden genomen:
- de NACEBEL codes (Kruispuntbank van Ondernemingen);
- STIR BTW (listing klanten);
- Het exploitatienummer als actieve landbouwer (bv. afgeleverd door de Vlaamse landmaatschappij);
- De aankoopfacturen gasolie van het voorgaande jaar, ter rechtvaardiging van de geraamde hoeveelheid op het aanvraagformulier;
- De statuten van het bedrijf;
- Koopovereenkomsten, pachtovereenkomsten, huurovereenkomsten, …;
- Aannemingsovereenkomsten met landbouwers (bv. groenteverwerkingsbedrijf, voedingsbedrijf, chemisch bedrijf,..);
- Facturen voor geleverde diensten (bv. loonwerkers);
- Aankoopfacturen (pootgoed en plantmateriaal, meststoffen, materiaal, dieren, veevoer, …);
- Verkoopfacturen (land- en tuinbouwproducten, bomen, vis, …);
- Foto’s, reclamefolders, websites, e.d. (voertuigen, werktuigen, activiteiten, infrastructuur van het bedrijf, …);
- Een beschrijving van de hoofd- en/of nevenactiviteit van het bedrijf;
- Een beschrijving van het voorziene gebruik van de energieproducten waarop de accijnsvrijstelling betrekking heeft;
- De motivering van de gevraagde hoeveelheden energieproducten;
- Een oppervlakteaangifte;
- Bewijs van steun (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, regionale entiteit, …);
- Lidkaart van een beroepsfederatie die verband houdt met de accijnsvrijstelling;
- Bewijs van lidmaatschap van een coöperatie voor het gebruik van landbouwmaterieel;
- Het bezitten van een kwaliteitslabel ,beschermde oorsprongsbenaming, …;
- De nummerplaten van de gebruikte voertuigen;
- Plan ruimtelijke ordening (bv. bestemming als agrarisch gebied, bosgebied, …);
- Bosbeheerplan, e.d. (bv. provinciale domeinen);
- Bedrijfsplannen (bv. kweekprogramma’s, productieprocessen, …);
- Relevante vergunningen afgeleverd door de Overheid (bv. vellen van hoogstammige bomen, ontbossen, …);
- Het verslag van het plaatsbezoek;
- …
In het geval van gebruik van aardgas en/of elektriciteit, moet ook het inlichtingenformulier bedoeld in §§ 301 en 302 worden toegevoegd.
§ 295. De vrijstelling van de bijdrage op de energie kan enkel betrekking hebben op het zakelijk verbruik; deze situatie kan echter aanleiding geven tot problemen wanneer de levering van aardgas en elektriciteit voor het huishoudelijk verbruik gebeurt via een teller die tegelijk het zakelijk en het huishoudelijk verbruik registreert (hierna “gemengde teller” genoemd).
§ 296. De uitleg hierna maakt melding van het EAN-nummer, dat gelinkt is met de tellers voor aardgas en/of elektriciteit.
EAN staat voor “European Article Numbering”. Elke woning of bedrijf aangesloten op een elektriciteits- of aardgasnet heeft een uniek identificatienummer, een zogenaamde EAN-code. Deze codes worden in heel Europa toegepast.
De EAN-code bestaat uit 18 cijfers: de eerste 2 cijfers betreffen het land (België = 54), de vijf volgende de netbeheerder, de tien volgende cijfers het toegangspunt en het laatste cijfer is een controlecijfer.
De EAN-code is terug te vinden op de energiefactuur opgesteld door de leverancier.
§296/1. Het identificeren van de tellers voor aardgas en/of elektriciteit kan ook gebeuren aan de hand van “nodes”.
Ook hier is er sprake van een unieke codificatie (bvb. 21070-N01).
§ 297. De volgende gevallen kunnen zich voordoen.
Situatie 1
298. In zijn bedrijf maakt de persoon gebruik van aardgas en/of elektriciteit uitsluitend voor zakelijke doeleinden.
De leveranciers van aardgas en/of elektriciteit zullen de vrijstelling van accijnzen (de bijdrage op de energie) toekennen voor de hoeveelheden aangewend voor zakelijke doeleinden, op voorlegging van een “vergunning energieproducten en elektriciteit”, waarin de goederencodes van de twee hiervoor genoemde producten en waarin in het vak “Bijzondere voorwaarden”, per product, de vermelding : “Uitsluitend professioneel verbruik: EAN-nr/Node: …” zijn opgenomen.
Situatie 2a
§ 299. In zijn bedrijf maakt de persoon gebruik van aardgas en/of elektriciteit zowel voor zakelijke als voor huishoudelijke doeleinden. Afzonderlijke tellers (gelinkt aan afzonderlijke EAN-nummers of node(s)) registreren respectievelijk het huishoudelijk dan wel het zakelijk verbruik.
De leveranciers van aardgas en/of elektriciteit zullen de vrijstelling van accijnzen (de bijdrage op de energie) toekennen voor de hoeveelheden aangewend voor zakelijke doeleinden, op voorlegging van een vergunning “energieproducten en elektriciteit”, waarin de goederencodes van de twee hiervoor genoemde producten en waarin, per product, in het vak “Bijzondere voorwaarden” de vermelding : “zakelijk verbruik : EAN-nr./Node …” zijn opgenomen.
Voor de hoeveelheid verbruikt voor huishoudelijke doeleinden, die wordt geregistreerd met een afzonderlijke huishoudelijke teller (gelinkt aan een ander EAN-nummer of node) zal de leverancier het normale accijnstarief aanrekenen.
Situatie 2b
§ 300. In zijn bedrijf maakt de persoon gebruik van aardgas en/of elektriciteit zowel voor zakelijke als voor huishoudelijke doeleinden. Het huishoudelijk en zakelijk verbruik wordt geregistreerd aan de hand van een “gemengde teller” (gelinkt aan een EAN-nummer of node).
De belanghebbende moet, in samenspraak met de leverancier, een overzicht ter beschikking houden voor de opdeling naar het vrijgestelde en niet-vrijgestelde gebruik.
Dit overzicht moet opgemaakt zijn op basis van controleerbare en meetbare gegevens.
§300/1. Wanneer elektriciteit zowel voor zakelijke (vrijgesteld) als voor privé-doeleinden (niet vrijgesteld) gebruikt wordt, via één en dezelfde teller (gelinkt aan een EAN-nummer of node), dan wordt dit gebruik beschouwd als ‘gemengd gebruik’ (niet te verwarren met de onder § 288, B. besproken regeling ‘gemengd gebruik’ die in het leven werd geroepen voor bepaalde landbouwtractoren).
Verdere informatie en bepalingen met betrekking tot dit ‘gemengd gebruik’ zullen opgenomen worden in een document gepubliceerd door het Departement Processen en Methodes.
§ 301. (Opgeheven) § 302. (Opgeheven)
(art. 429, § 2, k), W. 1)
§ 303. Deze vrijstelling slaat op kolen, cokes en bruinkool en de vaste verwarmingsbrandstoffen, verbruikt door huishoudens.
Onder “verbruikt door huishoudens” moet worden verstaan, elk gebruik ander dan het professionele gebruik, zoals bedoeld in § 57.
§ 304. Geen enkele formaliteit wordt opgelegd aan de huishoudens. Het behoort de leverancier om te bepalen of de accijns is verschuldigd, in functie van de hoedanigheid van zijn klant.
(art. 429, § 2, l), W. 1; art. 47, K.B. 1)
§ 305/1. Deze vrijstelling slaat op aardgas (CNG, LNG) en LPG, gebruikt voor voortbeweging.
Wanneer aardgas en LPG worden geleverd als motorbrandstof, dan genieten ze automatisch van de vrijstelling indien ze worden geleverd aan een persoon die een economische activiteit uitoefent en die beschikt over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” of “pomphouder”.
§ 305/2. De distributeurs van aardgas hebben de mogelijkheid om, op grond van de vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “pomphouder” van hun klant, bij de levering rechtstreeks de accijnsvrijstelling toe te passen.
Om dit te doen kunnen de distributeurs in het systeem PLDA de codes R518 (aardgas van de GN code 2711 1100 gebruikt als motorbrandstof) en R519 (aardgas van de GN code 2711 2100 gebruikt als motorbrandstof) gebruiken.
Het nummer van de vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “pomphouder” van de klant moet ingevuld worden in vak 44, evenals de productcode 8610.
Vanaf het moment dat een klant een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “pomphouder” kan voorleggen, kan de productcode 8610 automatisch door de leverancier gebruikt worden, zelfs indien deze niet vermeld is op de vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “pomphouder”.
§ 306. Omwille van de distributievoorwaarden, heeft aardgas gebruikt als motorbrandstof vooral betrekking op wagenparken verbonden aan een site uitgerust met een compressor die gasvormig aardgas vloeibaar maakt.
Particulieren kunnen zich bevoorraden via een netwerk van pompstations of zij zouden gebruik kunnen maken van een huishoudelijke vulinstallatie die het gas onmiddellijk in de tank van het voertuig perst.
Opmerking: wanneer een (kleine) hoeveelheid gasolie in de motor wordt ingespoten om vervolgens bij wijze van zelfontbranding als ontstekingsmiddel voor het gas te dienen, dan wordt deze hoeveelheid gasolie gebruikt als ‘motorbrandstof’ (die onderworpen is aan het overeenstemmende accijnstarief), zodat zij bijgevolg buiten het toepassingsgebied van deze accijnsvrijstelling valt.
§§ 307 t.e.m. 318 (Opgeheven)
(art. 429, § 5, W. 1)
§ 319/1. De verklarende nota betreffende de regeling “professionele diesel“ is beschikbaar op de internetsite: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/NUTTIGE LINKS, door te klikken op: “Formulieren“, en te zoeken op het thema “Accijnzen“, onder de titel “DIESEL_EXPL: HANDLEIDING“.
Deze werd opgenomen in Bijlage XI.
De §§ die hierna volgen vullen voormelde nota aan, die integraal van toepassing is.
§ 319/2. Deze vrijstelling slaat op gasolie met een laag zwavelgehalte.
De vrijstelling slaat op een vastgelegd bedrag van de bijzondere accijns, in en kan enkel gebeuren aan de hand van een terugbetaling.
Ze is van toepassing op het gebruik, als motorbrandstof, van gasolie met een laag zwavelgehalte, in de situaties zoals voorzien in §§ 320 t/m 333.
§ 320. Enkel de nationale taxidiensten kunnen genieten van de vrijstelling. De taxidiensten moeten een vergunning bezitten die door de gemeentelijke of gewestelijke overheid over het gebied van de uitbater wordt uitgereikt.
§ 321. Wordt bedoeld, het bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken voor zover dit gebeurt met voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen.
Deze status wordt bevestigd middels het goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van een auto afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer.
§ 322. De situatie van voertuigen ingeschreven als ziekenauto EN waarvoor door de FOD Mobiliteit en Vervoer een goedkeuringsattest werd geviseerd met betrekking tot de montage van een volautomatische rolstoellift aan de schuifdeur, moet aangepakt worden rekening houdend met de volgende redenering:
a) Ziekenauto's zijn uitgesloten van de procedure van terugbetaling toegepast voor de “professionele diesel”.
b) Voertuigen met een “dubbel gebruik”, in casu ziekenauto én motorvoertuig aangepast voor het vervoer van gehandicapte personen, kunnen de procedure van terugbetaling voor de “professionele diesel” toepassen onder de volgende voorwaarden:
- de terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns kan gevraagd worden voor het gedeelte van de gasolie dat gebruikt werd voor het bezoldigd vervoer van personen met een motorvoertuig dat een dienst voor het verhuren met chauffeur uitmaakt voor zover dit gebeurt met voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen, maar niet voor het gedeelte van de gasolie dat gebruikt werd voor het gebruik als “ziekenauto”;
- de onderverdeling tussen het gebruik als “ziekenauto” en het gebruik voor “vervoer van gehandicapte personen” moet controleerbaar zijn voor de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen. Indien dit niet het geval is, moeten de voertuigen aangemerkt worden als zijnde bestemd voor het gebruik als “ziekenauto”.
Sedert de 6e Staatshervorming werd de materie aangaande het bezoldigd personenvervoer geregionaliseerd. Een nota met daarin een overzicht van de gewijzigde regels voor de verschillende gewesten werd toegevoegd als Bijlage XIII.
§ 323. De motorvoertuigen of het samenstel van voertuigen moeten uitsluitend zijn bestemd voor het goederenvervoer over de weg en de maximaal toegelaten massa moet gelijk zijn aan of meer zijn dan 7,5 tonOnder ‘motorvoertuigen’ zijn ook tractoren begrepen, op voorwaarde dat zij voldoen aan alle hierboven vermelde voorwaarden EN enkel wanneer zij worden aangedreven met hoogbelaste ongemerkte (witte) gasolie.
Wanneer het evenwel gaat over voertuigen die gebruikt worden voor het schoonmaken en het vegen van straten, en mits voldaan is aan alle voorgeschreven voorwaarden van artikel 429, § 5, c), W. 1, dan komen enkel diegene die voorzien zijn van een reservoir in aanmerking voor een terugbetaling in het kader van de regeling “professionele diesel”.
Voertuigen die aangewend worden voor het vervoer van goederen (bv. paarden), maar die bij de DIV zijn ingeschreven als ‘kampeerwagen’, worden niet beschouwd als voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor het goederenvervoer over de weg in de zin van artikel 429, § 5, c), W. 1.
§ 324. Zowel Belgische eindgebruikers als deze uit een andere Lidstaat kunnen gebruik maken van de vrijstelling.
§ 325. De motorvoertuigen van categorieën M2 en M3 worden als volgt omschreven in artikel 1, § 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen:
- “categorie M2: voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximale massa van ten hoogste 5 ton;
- categorie M3: voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximale massa van meer dan 5 ton”.
§ 326 en 327. Opgeheven.
§ 328. Opgeheven.
§ 329. Opgeheven.
§ 330. Opgeheven.
§ 331. Opgeheven.
§ 332. Wat meer in het bijzonder de voertuigen bestemd voor de afvalinzameling betreft, zijn enkel uitgesloten van het voordeel van de vermelde terugbetaling, de vrachtwagens voor het ophalen van huishoudelijk afval (zie foto hieronder), uitgerust met voorzieningen voor het laden, voor het samenpersen, voor het bevochtigen, enz.
Iedere nieuwe vergunning “energieproducten en elektriciteit” moet in het vak “Specifieke voorwaarden” daarom aangevuld worden met de volgende opmerking:
“De vrachtwagens gebruikt voor het ophalen van huishoudelijk afval die uitgerust zijn met voorzieningen voor het laden, voor het samenpersen, voor het bevochtigen, enz. zijn uitgesloten van de procedure van de terugbetaling in het kader van de “professionele diesel”.
§ 333. Bijzonder geval van proefrittenplaten “ZZ”.
Artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 tot regeling van de inschrijving van de commerciële kentekenplaten voor motorvoertuigen en aanhangwagens (Belgisch Staatsblad van 2 februari 1996) bevat een limitatieve lijst van toegestaan gebruik voor voertuigen voorzien van een proefrittenplaat “ZZ”. Deze lijst sluit het goederenvervoer uit.
Wanneer een vrachtwagen, voorzien van een proefrittenplaat “ZZ”, zelfs wanneer deze een maximaal toegelaten massa van meer dan 7,5 ton zou hebben, en eventueel rechtsgeldig beschouwd zou worden als uitsluitend bestemd voor het vervoer van goederen, dan zou dit voertuig toch niet daadwerkelijk gebruikt kunnen worden voor het vervoer van goederen en zou het dus niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vrijstelling “professionele diesel”.
Bijgevolg zal een voertuig, voorzien van een proefrittenplaat “ZZ”, nooit kunnen genieten van de vrijstelling in het kader van de regeling “professionele diesel”, voorzien bij artikel 429, § 5, c), W. 1.
§ 334. De gasolie is vrijgesteld van de bijzondere accijns ten belope van een bedrag van 226,9716 euro per 1.000 liter bij 15° C (bedrag van toepassing sinds 01/01/2022).
Het terugbetalingsbedrag werd reeds vastgelegd voor de volgende jaren en bedraagt :
- vanaf 1 januari 2023: 205,0665 euro per 1.000 liter bij 15°C
- vanaf 1 januari 2024: 204,0665 euro per 1.000 liter bij 15°C
- vanaf 1 januari 2025: 203.0665 euro per 1.000 liter bij 15°C
- vanaf 1 januari 2026: 202,0665 euro per 1.000 liter bij 15°C
De vrijstelling van de bijzondere accijns gebeurt aan de hand van een terugbetaling.
§ 335/1. De teruggaaf wordt toegestaan aan de persoon die effectief het beoogde vervoer uitvoert: in principe zal dit de eigenaar van het voertuig zijn. Desalniettemin kan, indien een voertuig feitelijk ter beschikking staat van een andere persoon dan degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven bij de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (bij huur of leasing), teruggaaf verleend worden aan degene die feitelijk de beschikking over het voertuig heeft gehad. In dat geval moet het huurcontract of het contract van leasing op het eerste verzoek ter beschikking gesteld worden van de bevoegde ambtenaren.
§ 335/2. Opgeheven.
§ 336. Iedere persoon die wenst te genieten van de vrijstelling moet beschikken over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit - Eindgebruiker”.
§§ 337 t.e.m. 340. Opgeheven
§ 341/1. Indien, op het ogenblik van de ontvangst van de aanvraag tot het bekomen van de vergunning, het dossier van de aanvrager volledig is, dan zal de datum van toekenning van de vergunning de datum zijn van de ontvangst van de aanvraag.
Indien, op het ogenblik van de ontvangst van de aanvraag tot het bekomen van de vergunning, het dossier van de aanvrager niet volledig is, dan zal de datum van toekenning van de vergunning de datum zijn waarop het dossier daadwerkelijk volledig is.
§ 341/2. Voor wat betreft de vergunningen “Energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”, met vermelding van de productcode 22 aangaande de professionele diesel, toegekend aan een transporteur gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, moeten voormelde vergunningen die zijn toegekend aan een transporteur van dit land ingetrokken worden, aangezien dit laatste een derde land is geworden op 01/01/2021 (Brexit). De transporteurs gevestigd in het Verenigd Koninkrijk kunnen dus slechts van de terugbetaling inzake professionele diesel genieten voor de tankbeurten tot en met 31/12/2020.
De transporteurs gevestigd in Noord-Ierland kunnen echter wel nog genieten van de terugbetaling inzake professionele diesel, ook voor de tankbeurten na 31/12/2020. Op basis van artikel 8 van het Protocol inzake Ierland/Noord Ierland wordt Noord-Ierland immers behandeld als een Lidstaat.
§ 342. De aanvraag tot terugbetaling kan op 2 manieren gebeuren: op papier of via de online applicatie PDIE.
§ 343. De online applicatie PDIE is beschikbaar via volgende link:
http://eservices.minfin.fgov.be/PDIEWeb/ext. Meer informatie hieromtrent kan u terugvinden via volgende link: http://fiscus.fgov.be/interfdanl/nl/accijnzen/downloads/2016-03-08-PDIE-handleiding-extern.pdf. Aan de hand van de verschillende schermen wordt de applicatie uitgelegd.
§ 343bis. De aangifte op papier voor het verkrijgen van de terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns wordt opgemaakt door middel van een webformulier dat beschikbaar is in het Nederlands, het Frans en het Duits. Nadat u het webformulier heeft ingevuld drukt u het af, ondertekent u het en zendt u het per post naar de dienst professionele diesel (zie paragraaf 346).
Het webformulier is beschikbaar op de webpagina https://eservices.minfin.fgov.be/webForm/public/pdie/pdie.jsf.
§ 344. Communautaire eindgebruikers kunnen uitsluitend gebruik maken van de terugbetalingsaanvraag op papier zoals beschreven in paragraaf 343bis; daarenboven dient het formulier tot aanvraag van terugbetaling te worden vervolledigd met het formulier kader A.
§ 345. Opgeheven
§ 346. De papieren aanvraag tot terugbetaling van de te recupereren bijzondere accijns moet ingereikt worden bij een centrale dienst gevestigd in de regio Brussel. Het adres van deze dienst is het volgende :
Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen
Dienst professionele diesel
Administratief Centrum Kruidtuin – Finance Tower (13e verdieping)
Kruidtuinlaan 50
1000 Brussel
e-mail : da.diesel.brussels@minfn.fed.be
§ 347. De terugbetalingsaanvraag kan bij de bevoegde dienst op elk ogenblik worden ingereikt. Zij moet ingediend worden binnen een termijn van 3 jaar te rekenen vanaf de datum van tanken.
Belangrijk
De terugbetaling wordt slechts toegestaan voor de leveringen van gasolie uitgevoerd na het verkrijgen van de vereiste vergunning “energieproducten en elektriciteit” – “eindgebruiker”.
§§. 348 t.e.m. 375. Opgeheven.
(art. 49 t/m 52, K.B. 1)
§ 376. Onder tankstation wordt verstaan, iedere privé of voor het publiek beschikbare installatie waar motorbrandstof vanuit vaste opslagtanks wordt overgeheveld in brandstofreservoirs van motorvoertuigen.
Van deze definitie zijn uitgesloten de installaties die dienen voor de exclusieve bevoorrading van de motorvoertuigen die uitsluitend worden gebruikt door de enige exploitant van deze installaties. Dit is bijvoorbeeld het geval voor firma’s voor wegtransport die over eigen opslagcapaciteit beschikken voor hun eigen voertuigenpark.
§ 377. Iedere houder van een tankstation moet beschikken over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “Pomphouder” (zie §§ 101 t/m 102).
Hij moet een administratie houden van de voorraden en de bewegingen van de producten (zie § 111) onder de vorm van een register waarvan het model is bijgevoegd als Bijlage XII.
Er kan toegestaan worden dat een register van afwijkend model wordt gehouden, voor zover dat de voorziene gegevens erin zijn opgenomen. Deze laatste kan tevens toestaan dat in het register ook andere gegevens worden bijgehouden, op voorwaarde evenwel dat deze de leesbaarheid van de voorziene gegevens niet schaden.
§ 378. Voor de verkoop van butaan en propaan in flessen werd het houden van een register niet opgelegd.
§ 379. Voorts moet de uitbater van een tankstation ter plaatse waar het tankstation is gevestigd een plan bewaren van zijn reservoirs en opslagtanks, met vermelding van hun opslagcapaciteit, de soort van het energieproduct waarvoor ze zijn bestemd, alsmede van de pompen, de tellers en andere meet- en laadinrichtingen.
§ 380. In het geval dat tankstations geautomatiseerd en eventueel zonder de aanwezigheid van personeel worden uitgebaat, kan worden toegestaan dat het plan en het register op een andere plaats worden bewaard, voor zover dat het niveau van de voorraden energieproducten die aanwezig zijn in de opslagtanks vanop afstand kan gemeten worden door een centraal beheerspunt. Hiervoor moet aan de Administrateur-generaal een machtiging “register pomphouder – centraal beheer” worden aangevraagd.
§ 381. Buiten de niet-gemerkte brandstoffen waarvan de verkoop door de tankstations aan geen enkele beperking is onderworpen, mogen deze ook volgende producten verkopen:
- gemerkte kerosine bestemd om te worden gebruikt als verwarmingsbrandstof;
- gemerkte gasolie bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden.
Ze betrekken deze twee gemerkte producten aan het hoogste tarief inzake accijnzen dat betrekking heeft op het respectievelijke gebruik.
Het is hen verboden om:
- gemerkte kerosine bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden;
- gemerkte gasolie bestemd om te worden gebruikt als verwarmingsbrandstof te betrekken.
§ 382/1. De verkoop van gemerkte producten brengt voor de betrokken tankstations verplichtingen met betrekking tot de infrastructuur en publiciteit met zich mee (zie art. 51, K.B. 1).
De voorwaarde vermeld in artikel 51, § 1, 1° van K.B. 1 moet als volgt geïnterpreteerd worden: de pomp gebruikt voor de verkoop van gemerkte brandstof moet duidelijk afgescheiden staan van de andere pompen. Hierbij is het niet noodzakelijk dat de desbetreffende pomp op een afzonderlijk “pomp-eiland” opgesteld staat. Idealiter zijn er aparte eilanden voorzien voor de installatie van de betrokken pompen, enerzijds voor de verkoop van niet gemerkte brandstof en anderzijds voor de verkoop van gemerkte brandstof. Wanneer dergelijke infrastructuur niet haalbaar is, dan kunnen andere alternatieven aanvaard worden, bijvoorbeeld:
- een tussenschot tussen de pompen;
- een grotere afstand tussen de pompen (zelfs indien deze zich op hetzelfde eiland bevinden).
Naast de exploitatiewijze waarvan sprake in artikel 51, § 1, K.B.1, wordt de volgende exploitatiewijze, waar de aanwezigheid van de uitbater van het tankstation niet vereist is op het ogenblik van de tankbeurt, toegestaan onder de volgende voorwaarden:
1) naast de voorwaarden opgenomen in artikel 51, § 1, 1° en 2°, K.B.1:
a) de gemerkte gasolie mag enkel beschikbaar worden gesteld voor gebruikers met een tankkaart, afgegeven door de eigenaar van het tankstation, door de petroleummaatschappij of door een internationale leverancier van tankkaarten en waarop de naam, het adres, de woonplaats of de zetel van de kaarthouder zijn vermeld;
b) de houders van deze tankkaarten moeten een verbintenis ondertekenen voor het correcte gebruik van de kaart en houdende erkenning van hun aansprakelijkheid bij misbruik van de tankkaart;
c) de houders van de tankkaarten garanderen de betaling van boeten in geval onwettige handelingen zouden worden gepleegd;
d) de uitbater van het tankstation verbindt zich ertoe aansprakelijkheid te dragen in geval gemerkte gasolie niet correct wordt aangeboden;
e) de tankbeurten worden door de uitbater van het tankstation opgevolgd via een verplicht cameratoezicht; bij vaststelling van misbruik moet de tankkaart worden geblokkeerd en moet de bevoegde dienst over het pompstation worden verwittigd, deze laatste kan de camerabeelden ook op eigen initiatief opvragen;
f) de camerabeelden moeten voor een periode van ten minste 1 maand worden bewaard, de gegevens betreffende de tankbeurten daarentegen moeten gedurende ten minste 5 jaar worden bewaard;
g) tegen de 15de van de maand volgend op een kwartaal moet bij de bevoegde dienst opgave worden gedaan van alle tijdens het afgelopen kwartaal verrichte tankbeurten.
2) in geval de uitbater van het tankstation vorenbedoelde voorwaarden niet naleeft, wordt, bij toepassing van de artikelen 23 en 24 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, zijn vergunning “Energieproducten en elektriciteit – Pomphouder” ingetrokken.
§ 382/2. Bijzonder geval : tankkaartondernemingen (tankkaarten).
Voor wat betreft ongemerkte benzine/gasolie: artikel 432, §3, 4de streepje, W. 1, en artikel 14, §1, 4°, K.B. 1, stelt dat iedere handelaar in energieproducten moet beschikken over een vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘handelaar’.
Een handelaar die brandstof aankoopt van een pomphouder en doorverkoopt beschikt in de praktijk niet over een eigen voorraad. Extreem gesteld is deze tussenpersoon ‘slechts een fractie van een seconde’ eigenaar van de benzine/diesel. Echter, aangezien dit vergunningstype is geïntroduceerd om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen op de handelsketen inzake energieproducten is de vergunning van het type ‘handelaar’ noodzakelijk.
Een uitgever van tankkaarten, die gasolie (motorbrandstof) verkoopt aan verbruikers, waarbij de levering plaatsvindt via pompstations uitgebaat door derden en de uitgever van tankkaart hierbij nooit zelf fysiek beschikt over het betrokken product, moet ook beschikken over een vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘handelaar’.
Voor wat betreft gemerkte gasolie: gelet op de verschillende hoedanigheid van de betrokken actoren (pomphouder vs handelaar) kan dit in de praktijk volgende conflicten teweegbrengen volgende uit de verplichtingen van deze actoren:
- overeenkomstig artikel 14, §1, 4°, §2 en §3, 4°, K.B. 1, moet iedere handelaar in energieproducten (behoudens de voorziene uitzonderingen) beschikken over een vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘handelaar’.
- een vergunninghouder ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘pompstation’ moet voor zijn activiteit als ‘houder van een tankstation’ echter niet beschikken over de dubbele registratie van ‘pompstation’ en ‘handelaar’. De vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘pompstation’ volstaat.
- daarnaast kan een vergunninghouder ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘handelaar’ de energieproducten slechts aan een beperkt aantal accijnstarieven ontvangen en leveren. Wat betreft gemerkte gasolie kan de ‘handelaar’ deze enkel aan het accijnstarief voor ‘verwarmingsbrandstof’ ontvangen en leveren. Indien de eindgebruiker gasolie ‘verwarming’ gebruikt voor ‘industriële en commerciële doeleinden’, moet hij (of de handelaar) overgaan tot betaling van de aanvullende accijnzen (zoals voorzien in art. 15 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen).
- dit in tegenstelling tot de titularis van de vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘pomphouder’ die gemerkte gasolie enkel aan het (hogere) accijnstarief ‘industriële en commerciële doeleinden’ kan betrekken en leveren.
- in de praktijk is het bijgevolg onmogelijk voor een vergunninghouder ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘handelaar’ om gemerkte gasolie aan het tarief ‘industriële en commerciële doeleinden’ te betrekken bij een vergunninghouder ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘pompstation’.
Voor wat betreft de levering van gemerkte gasolie kan echter de nodige administratieve soepelheid toegepast worden onder de volgende voorwaarden:
- de tankkaartonderneming treedt op als tussenpersoon voor de verkoop van het energieproduct en dit door middel van een tankkaart.
- de tankkaartonderneming beschikt op geen enkel moment fysiek over de energieproducten en de energieproducten worden steeds rechtstreeks vanuit de opslagtank van het tankstation geleverd aan de eindklant.
- de activiteit van de tankkaartonderneming maakt een onderdeel uit van de bevoorradingsketen van de geregistreerde ‘pomphouder’.
- het is de uitbater van het tankstation die verantwoordelijk is voor de conforme aanbieding van de gemerkte gasolie in het onbemande pompstation.
- de voorwaarde bepaald in § 382/1, g) beoogt eveneens de leveringen waarvan sprake in dit bijzonder geval.
(art. 430, W. 1)
§ 383. De in een andere Lidstaat tot verbruik uitgeslagen energieproducten zijn in België niet aan accijnzen onderworpen wanneer die zich bevinden in:
- de normale reservoirs van bedrijfsvoertuigen en bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof voor deze voertuigen;
- containers voor speciale doeleinden die bestemd zijn om te worden gebruikt voor de werking, tijdens het vervoer, van systemen waarmee deze containers zijn uitgerust.
§ 384. Art. 430, § 2, W. 1 bepaalt het begrip “normale reservoirs” en “containers voor speciale doeleinden”.
---
Krachtens artikel 2 bis, lid 3 van Richtlijn 92/81/EG van de Raad van 19 oktober 1992, betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, gewijzigd bij de Richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994 (1) tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG, Richtlijn 92/81/EEG evenals Richtlijn 92/82/EEG,
waardoor de lidstaten gemachtigd zijn bij bilaterale overeenkomst de in artikel 2 bis, lid 1 van Richtlijn 92/81/EG genoemde minerale oliën, voor zover zij niet onder artikel 2 van Richtlijn 92/82/EG van de Raad van 19 oktober 1992 (2) vallen, geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de controlemaatregelen ingesteld bij Richtlijn 92/12/EG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan (3),
wordt tussen
het Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, Directoraat‑Generaal der Belastingen, in Den Haag,
het Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, Administratie der Douane en Accijnzen, in Luxemburg,
het Koninkrijk België, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, Administratie der Douane en Accijnzen, in Brussel,
de Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door het Federale Ministerie van Financiën, Afdeling Douane en Accijnzen, in Bonn, de Republiek Oostenrijk, vertegenwoordigd door het Federale Ministerie van Financiën,
Sectie Integratie en Douane, in Wenen,
en het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door HM's Douane en Accijnzen,
Beleidsgroep Accijnzen, in Salford,
hierna te noemen Overeenkomstsluitende Partijen,
het volgende Administratief Akkoord gesloten:
Artikel 1
(1) De in het derde lid vermelde minerale oliën zijn bij verkeer tussen de grondgebieden van de Overeenkomstsluitende Partijen onderworpen aan vereenvoudigde controlemaatregelen, voor zover zij in tankschepen, tankwagons, tankauto's of in andere reservoirs als bedoeld in het tweede lid, worden vervoerd en de voor de vereenvoudigde controlemaatregelen overeengekomen procedurevoorschriften overeenkomstig artikel 4, in acht worden genomen.
(2) Indien de in het derde lid vermelde minerale oliën uitsluitend over de grondgebieden van de Overeenkomstsluitende Partijen in de gebruikelijke kleinhandelsverpakkingen worden vervoerd en bestemd zijn om rechtstreeks aan de verbruikers te worden geleverd, zien de Overeenkomstsluitende Partijen af van alle controlemaatregelen voorzien bij Titel III van Richtlijn 92/12/EG mits voor het vervoer vrachtdocumenten aanwezig zijn.
(3) De minerale oliën waarop het Akkoord betrekking heeft zijn vermeld onder de volgende GN‑codes zoals die op 1 oktober 1994 van toepassing zijn:
27071090, 27072090, 27073090, 27075091, 27075099, 27100021, 27100025, 27100059, 29011090, 29022090, 29023090, 29024100, 29024200, 29024300, 29024490.
(4) In geval van wijziging van de GN‑codes zoals die op 1 oktober 1994 van toepassing zijn worden de nieuwe GN‑codes vermeld op de documenten als bedoeld in artikel 4 lid 2 en in de opgave als bedoeld in artikel 4 lid 3.
De als bijlage bij dit Administratief Akkoord gevoegde correlatietabel wordt door de Overeenkomstsluitende Partijen bijgewerkt in geval van wijziging van de GN‑codes.
(5) De bepalingen van lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op het vervoer van minerale oliën die zouden onderworpen zijn aan de betaling van de accijnzen.
Artikel 2
De Overeenkomstsluitende Partijen beschouwen de overeenkomstig artikel 1 onder de vereenvoudigde controlemaatregelen te vervoeren minerale oliën als producten die tot verbruik zijn uitgeslagen, waarvoor wordt afgezien van de overeenkomstig artikel 7, lid 5, onderdeel a), van Richtlijn 92/12/EG vereiste waarborg voor het vervoer.
Artikel 3
(1) Degene die minerale oliën, als bedoeld in artikel 1, lid 3, vanuit het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij naar het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij wil verzenden, met gebruikmaking van vereenvoudigde controlemaatregelen, heeft een vergunning nodig. Die vergunning kan worden aangevraagd bij de bevoegde autoriteit over de plaats van vestiging van de aanvrager en geldt tot wederopzeggens.
(2) De bevoegde autoriteiten zijn:
‑ voor het Koninkrijk der Nederlanden: de Douanedistricten;
‑ voor het Groothertogdom Luxemburg: de Direction des Douanes et Accises;
‑ voor het Koninkrijk België: de Gewestelijke directies der douane en accijnzen;
‑ voor de Bondsrepubliek Duitsland: de Hauptzollämter;
‑ voor de Republiek Oostenrijk: de Hauptzollämter;
‑ voor het Verenigd Koninkrijk: de Dienst van HM's Douane en Accijnzen.
(3) De vergunningen worden door de bevoegde autoriteiten schriftelijk verstrekt, waarbij een nummer wordt afgegeven.
(4) De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen aan het verlenen van de vergunning, voor de op hun grondgebied gevestigde aanvragers, bijkomende voorwaarden verbinden.
(5) De Overeenkomstsluitende Partijen stellen elkaar onverwijld op de hoogte van de bedrijven waaraan een vergunning is verstrekt en van de bedrijven waarvan de vergunning is ingetrokken.
Artikel 4
(1) De vergunninghouder is gerechtigd de in artikel 1, lid 3, genoemde minerale oliën zonder de geleidedocumenten bedoeld in Richtlijn 92/12/EG naar het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partijen te verzenden indien het vervoer niet plaatsvindt over het grondgebied van een lidstaat die geen Overeenkomstsluitende Partij is.
(2) Het vrachtdocument of andere bij de zending gevoegde handelspapieren voor verzending (bv. afleveringsbonnen) moeten op een duidelijk zichtbare plaats de volgende vermelding bevatten:
Zij dienen bovendien de naam en het adres van de ontvanger, de plaats van aflevering, de soort minerale olie met vermelding van de GN‑code, de hoeveelheid en de datum van levering te vermelden.
(3) De vergunninghouder dient voor de leveringen van een maand een opgave op te stellen die voor iedere geadresseerde de volgende gegevens bevat: naam en adres van de geadresseerde alsmede het adres en de datum van de aflevering, soort en hoeveelheid van de minerale oliën, wijze van vervoer en nummer en datum van de factuur. Hij dient deze opgave uiterlijk voor het eind van de maand volgend op de maand van levering te zenden aan de in de vergunning vermelde bevoegde autoriteit.
(4) De centrale kantoren van de Overeenkomstsluitende Partijen zijn:
‑ voor het Koninkrijk der Nederlanden:
Belastingdienst/Douane Informatie Centrum
Postbus 70005
3000 KG Rotterdam
‑ voor het Groothertogdom Luxemburg:
Direction des Douanes et Accises
Division Accises
BP 1605
L‑1016 Luxembourg
‑ voor het Koninkrijk België:
Nationale Opsporingsdirectie der douane en accijnzen
North Galaxy, Toren A, 7de verdieping
Koning Albert II-laan 33, bus 385
B‑1030 Brussel
‑ voor de Bondsrepubliek Duitsland:
HZA Stuttgart
Verbrauchsteuer‑Auskunftsersuchen
Postfach 131061
D‑70068 Stuttgart
‑ voor de Bondsrepubliek Oostenrijk:
Zollamt Suben
Suben 25
A‑4975 Suben
‑ voor het Verenigd Koninkrijk:
Excise Policy Group Branch 6
Ralli Quays
3 Stanley Street
GB‑Salford M60 9LA
Artikel 5
Indien tijdens het vervoer of bij controle bij de vergunninghouder of de geadresseerde van de goederen overtredingen of onregelmatigheden worden vastgesteld, kunnen de Overeenkomstsluitende Partijen, in onderling overleg, de desbetreffende minerale olie tijdelijk of definitief uitsluiten van dit Administratief Akkoord. Ieder dergelijk akkoord vereist een wijziging van artikel 1, lid 3.
Artikel 6
Het in de Duitse, Engelse, Franse en Nederlandse taal opgestelde Administratief Akkoord wordt in zesvoud opgemaakt en treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de ondertekening. Het kan te allen tijde schriftelijk worden opgezegd.
Artikel 7
Onderhavig Administratief Akkoord vervangt alle andere in deze materie bestaande akkoorden tussen de Overeenkomstsluitende Partijen.
Gedaan te Helsinki, 15 mei 1998
Voor de Directeur-Generaal der
Douane en Accijnzen
De Auditeur Generaal van Financiën
M. VANDENBORRE
De Ministeriële Directeur bij het
Federaal Ministerie van Financiën
S. KUNAS
De Directeur der Douane en Accijnzen
M. SCHLOESSER
Voor de Directeur-Generaal
der Belastingen
De Directeur-Generaal voor Fiscale Zaken
D.E. WITTEVEEN
Het Hoofd van de Sectie bij het
Bondsministerie van Financiën
D. SCHWEISGUT
De Directeur van de Directie Douane
A. RAWSTHORNE
______________________________
(1) Publicatieblad van de EG nr. L 365 van 31 december 1994.
(2) Publicatieblad van de EG nr. L 316 van 31 oktober 1992.
(3) Publicatieblad van de EG nr. L 76 van 23 maart 1992.
Kombinierte Nomenklatur ‑ Korrelationstafel, Stand vom 1 Januar 1998
Nomenclature combinée ‑ Tableau de corélation, état au 1 janvier 1998
Gecombineerde nomenclatuur ‑ correlatietabel per 1-1-1998
Combined Nomenclature ‑ Correlation Table, state as from January, 1, 1998
Krachtens artikel 20, paragraaf 3 van de Richtlijn 03/06/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit waardoor de lidstaten gemachtigd zijn bij bilaterale overeenkomst voor de in artikel 20, paragraaf 1 van de Richtlijn 03/06/EG bedoelde producten, voor zover zij niet onder de artikelen 7 tot en met 9 van dezelfde Richtlijn vallen, geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de controlemaatregelen ingesteld bij Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop,
wordt tussen
het Koninkrijk België,
vertegenwoordigd door de Federale Overheidsdienst Financiën,
Administratie der Douane en Accijnzen,
in Brussel,
en
de Franse Republiek,
vertegenwoordigd door het Ministerie van Economie, Financiën en Industrie,
Algemene Directie der Douane en Indirecte Belastingen
in Parijs,
hierna te noemen “overeenkomstsluitende partijen”,
het volgende administratief akkoord gesloten:
Artikel 1
(1) De in paragraaf 2 vermelde energieproducten zijn bij verkeer onder de schorsingsregeling van accijnzen tussen het Koninkrijk België en de Franse Republiek onderworpen aan vereenvoudigde controlemaatregelen, voor zover zij in tankschepen, tankwagons en tankauto’s of in containers worden vervoerd en de voor de vereenvoudigde controlemaatregelen overeengekomen procedurevoorschriften overeenkomstig artikel 4, in acht worden genomen.
(2) De energieproducten waarop onderhavig akkoord betrekking heeft zijn vermeld onder de volgende GN-codes zoals die op 1 januari 2002 van toepassing zijn:
- 2707 10 90
- 2707 20 90
- 2707 30 90
- 2707 50 90
- 2710 11 21
- 2710 11 25
- 2710 19 29
- 2901 10 90
- 2902 20 00
- 2902 30 00
- 2902 41 00
- 2902 42 00
- 2902 43 00
- 2902 44 00
(3) In geval van wijziging van de GN-codes zoals die op 1 januari 2002 van toepassing zijn worden de nieuwe GN-codes vermeld op de documenten als bedoeld in artikel 4, paragraaf 2, en in de opgave als bedoeld in artikel 4, paragraaf 3.
(4) De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing op het vervoer van energieproducten die zouden onderworpen zijn aan de betaling van de accijnzen.
Artikel 2
De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat voor het vervoer van de energieproducten onder de vereenvoudigde controlemaatregelen bedoeld in artikel 1 wordt afgezien van de overeenkomstig artikel 13, a) van Richtlijn 92/12/EG vereiste zekerheid.
Artikel 3
(1) De vereenvoudigde procedure voor het verzenden van de energieproducten als bedoeld in artikel 1, paragraaf 2 vanuit het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij naar het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij, met gebruikmaking van de vereenvoudigde controlemaatregelen, is onderworpen aan een voorafgaande vergunning die schriftelijk moet worden aangevraagd bij de bevoegde autoriteit over de plaats van vestiging van de aanvrager. Deze vergunning is op ieder moment opzegbaar.
(2) De bevoegde autoriteiten voor het afleveren van de vergunning zijn:
-voor het Koninkrijk België : de gewestelijke directies der douane en accijnzen;
- voor de Franse Republiek : de algemene directie der douane en indirecte belastingen, kantoor F/2.
(3) De bevoegde autoriteiten verlenen de vergunningen schriftelijk, en kennen een erkenningsnummer toe aan de aanvragers die voorafgaandelijk het statuut van erkend entrepothouder hebben verworven.
(4) De overeenkomstsluitende partijen kunnen aan het verlenen van de vergunning, voor de op hun grondgebied gevestigde aanvragers, bijkomende voorwaarden verbinden die gerechtvaardigd worden door nationale vereisten op het vlak van controle.
(5) De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar onverwijld in kennis van het verlenen en intrekken van de vergunningen
Artikel 4
(1) De vergunninghouder is gerechtigd de in artikel 1, paragraaf 2 genoemde energieproducten zonder de geleidedocumenten bedoeld in Richtlijn 92/12/EG naar het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij te verzenden indien het vervoer niet plaatsvindt over het grondgebied van een lidstaat die geen overeenkomstsluitende partij is.
(2) Het vrachtdocument of elk ander commercieel document dat de zending vergezelt moet op een duidelijk zichtbare plaats één van de volgende vermeldingen bevatten:
Deze documenten dienen bovendien de naam, het accijnsnummer en het adres van de afzender, de naam, het accijnsnummer en het adres van de geadresseerde, het adres van de plaats van levering, de aard van vervoerde energieproducten met vermelding van de GN-code, de hoeveelheid met aanduiding van de temperatuur en/of het nettogewicht en de datum van levering te vermelden.
(3) De vergunninghouder dient voor de leveringen van een maand een opgave, in tweevoud, op te stellen die voor iedere geadresseerde afzonderlijk en per zending de volgende gegevens bevat : de naam van de afzender en van de geadresseerde, de adressen van de plaats van verzending en van levering, de datum van de beweging, de aard (nomenclatuur) en de hoeveelheid van de energieproducten, de wijze van vervoer, het nummer en de datum van de factuur alsmede het (of de) kanto(o)r(en) dat (die) bevoegd is (zijn) over iedere bestemmeling.
Hij dient deze opgave uiterlijk vóór het eind van de maand volgend op de maand tijdens dewelke de leveringen hebben plaatsgevonden, te zenden aan de in de vergunning vermelde bevoegde autoriteit van zijn lidstaat.
De bevoegde autoriteit van de lidstaat van verzending zendt een exemplaar van de opgave via een centralisatiekantoor naar het centralisatiekantoor van de lidstaat van bestemming.
De centralisatiekantoren van de overeenkomstsluitende partijen zijn:
- voor het Koninkrijk België:
Nationale Opsporingsdirectie der douane en accijnzen
North Galaxy, Toren A, 7de verdieping
Koning Albert II-laan, 33 – bus 385
B – 1030 Brussel
- voor de Franse Republiek:
Bureau de Mardyck raffinerie
ZI de Mardyck
F-59279 Loon plage
Artikel 5
Indien tijdens het vervoer of bij een controle bij de vergunninghouder of bij de geadresseerde van de goederen overtredingen of onregelmatigheden worden vastgesteld, kunnen de overeenkomstsluitende partijen, in onderling overleg, de desbetreffende energieproducten tijdelijk of definitief uitsluiten van de procedure van vereenvoudigde controle.
Ieder dergelijk akkoord vereist een wijziging van artikel 1, paragraaf 2.
Artikel 6
Onderhavig administratief akkoord wordt, in tweevoud in elke taal, opgesteld in het Nederlands en het Frans en treedt in werking op 1 september 2005.
Het kan ten allen tijde, zonder voorafgaande kennisgeving, schriftelijk worden opgezegd door één van de overeenkomstsluitende partijen.
Gedaan te Brussel, 1 augustus 2005
Voor het Koninkrijk België,
Noël Colpin
Administrateur douane en accijnzen
Gedaan te Parijs, 1 augustus 2005
Voor de Franse Republiek,
François Mongin
Directeur Général des Douanes et Droits Indirects.
Erkend entrepothouder: ……………………………………………………………………………………
Nummer van de machtiging:………………………………………….. Datum: ……..............
Belastingentrepot gelegen te: …………………………………………………………………………….
Ondergetekende verbindt zich dit register te houden overeenkomstig de betreffende instructie welke hij verklaart te kennen.
Hij erkent dat de inschrijving in verband met de uitslag tot verbruik de uitwerking hebben van een aangifte ten verbruik.
Dit register bevat………………………….. bladzijden, genummerd van 1 tot .............
Te …………………………………………………………………………………………………………………20 ....
De erkend entrepothouder:
Naam: ……………………………………………………………………………………………………………………..
Functie: …………………………………………………………………………………………………………………….
Handtekening: ………………………………………………………………………………………………………….
Gezien, elk blad van dit register werd door ondergetekende geparafeerd.
Te ……………………………………………………………………………………………………………… 20 ........
De eerstaanwezend inspecteur-controle:
Naam: ………………………………………………………………………………………………………………………
Handtekening: ………………………………………………………………………………………………………….
Kantoorstempel
Instructie op het houden van een magazijnregister 592 – “Koolzaad”
1. Een magazijnregister 592 “KOOLZAAD” dient te worden gehouden door de erkend entrepothouder inzake koolzaad.
2. Vooraf wordt het magazijnregister door de eerstaanwezend inspecteur-controle geviseerd, doch enkel voor zover de erkend entrepothouder op de eerste bladzijde van het register de verbintenis heeft ondertekend de voorschriften op het houden van het register na te leven.
3. De bevoegde instantie kan toelating verlenen om het magazijnregister 592 “KOOLZAAD” te houden door middel van een geautomatiseerde rekening mits de indeling en de nummering van de kolommen behouden blijft zoals voorgeschreven in het magazijnregister 592 “KOOLZAAD”.
4. Iedere in- en uitslag wordt in het magazijnregister 592 “KOOLZAAD” aangetekend, en uitgedrukt in liter voor koolzaadolie en in kg voor koolzaad. Wanneer het niet mogelijk is om op voldoende wijze deze volumes te meten, mogen deze producten gewogen worden en het vastgestelde gewicht omgezet worden in liter rekening houdend met een forfaitaire dichtheid van 0,915 kg/l.
5. De inschrijvingen in de verschillende kolommen van het register geschieden als volgt :
Voor alle bewegingen:
Kolom 1
“ Datum”: de datum van de bewegingen inschrijven, waarbij deze vermeld worden in chronologische volgorde;
Kolom 2
“Soort en nummer van de documenten“ : het nummer van het Administratief Geleidedocument vermelden voor de onder de schorsingsregeling ontvangen en verzonden koolzaadolie (zie de commentaar betreffende de kolom 5) of, in voorkomend geval, het nummer van het commercieel document gebruikt voor iedere andere in- of uitslag;
Productie en inslagen
Iedere productie stemt overeen met een lijn; geen enkele uitslag mag op dezelfde lijn vermeld worden. De inschrijving van de geproduceerde hoeveelheden geschiedt na de vaststelling van de opbrengst in de kolommen 1 en 3.
Kolommen
3a Indien het de eigen productie van een landbouwer betreft (alleen of in een samenwerkingsverband) : de hoeveelheden koolzaad afkomstig van zijn eigen productie aangewend voor de productie van koolzaadolie vermelden.
De overeenstemmende geproduceerde hoeveelheid olie op dezelfde lijn in kolom 3c vermelden.
3b De hoeveelheden koolzaad aangewend voor de productie van koolzaadolie die niet afkomstig zijn van de eigen productie van de landbouwer (alleen of in samenwerkingsverband) vermelden.
De overeenstemmende hoeveelheid olie op dezelfde lijn in kolom 3d vermelden.
3c De hoeveelheden geproduceerde koolzaadolie vermelden afkomstig van de in kolom 3a vermelde hoeveelheden koolzaad.
3d De hoeveelheden geproduceerde koolzaadolie vermelden afkomstig van de in kolom 3b vermelde hoeveelheden koolzaad.
3e De onder de schorsingsregeling van een andere producent of handelaar ontvangen hoeveelheden koolzaadolie vermelden.
Uitslagen
Kolommen
4a De in het verbruik gestelde hoeveelheden koolzaadolie met betaling van de accijnzen vermelden. Op dezelfde lijn, in kolom 6 het toegepaste accijnstarief vermelden (in EUR/1.000 l).
4b De met vrijstelling verkochte hoeveelheid koolzaadolie overeenkomstig artikel 429, § 2, m), van de voormelde programmawet vermelden.
4c De met vrijstelling verkochte hoeveelheid koolzaadolie overeenkomstig een andere dan de in 4b vermelde bepaling. In dit geval, in kolom 6, op dezelfde lijn, het nummer van de machtiging “Energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” vermelden die verplicht voorgelegd dient te worden aan de erkend entrepothouder.
4d De hoeveelheden koolzaadolie verkocht voor voedings-doeleinden en die bijgevolg niet onderworpen zijn aan accijnzen.
5 De onder de schorsingsregeling verzonden hoeveelheden koolzaadolie vermelden.
6. De inschrijvingen van de hoeveelheden in kolom 4 hebben de uitwerking van een uitslag tot verbruik.
7. Negatieve inschrijvingen worden in de manueel gehouden registers aangetekend met rode inkt onder verwijzing naar de toepasselijke regularisatie.
8. Het register is een doorlopende rekening die wordt afgesloten bij de ambtelijke inventaris.
Per kalendermaand wordt een tussentotaal opgesteld.
9. Bij elke opneming sluiten de ambtenaren het register af en vermelden de bevindingen.
De vertoonde hoeveelheden worden als eerste inschrijvingen aangetekend in de hernieuwde rekening, in de uitsplitsing van kolom 3 volgens de betreffende onderverdelingen.
10. De manuele inschrijvingen dienen goed leesbaar en met inkt te geschieden zonder onderbreking of tussenruimten.
Verkeerde inschrijvingen moet de erkend entrepothouder lichtjes doorhalen en paraferen. De verbeterde inschrijving dient te worden aangebracht juist boven de doorgehaalde tekst.
In de geautomatiseerd gehouden registers geschiedt de verbetering van verkeerde inschrijvingen door een negatieve inschrijving en de herneming van de verbeterde tekst.
11. Volgeschreven registers moet de entrepothouder gedurende drie jaar bewaren, te rekenen vanaf de laatste inschrijving.
Dit voorschrift is eveneens toepasselijk voor de afdruk van de geautomatiseerde rekeningen.
In gemeen overleg tussen de erkend entrepothouder en de eerstaanwezend inspecteur-controle, kunnen apart van de registers bijkomende geschriften worden gehouden waarin de verkeerde inschrijvingen of rectificaties worden te boek gesteld, onder verwijzing naar de oorspronkelijke inschrijvingen.
Straatnaam | Huisnr. | Postcode | Gemeente | Product-code | Geschatte verbruik (eindgebruiker) |
Astridlaan | 3 | 8310 | Brugge | 22 | 100.000 l |
Rue Mitoyenne | 4 | 7041 | Givry | 22 | 30.000 l |
Vereenvoudigd vervoer zonder geleidedocument |
KN Kode | Produit | KN Kode | KN Kode |
2707 10 90 | Benzole, zu anderer Verwendung | 2707 10 90 | 2707 10 90 |
2707 20 90 | Toluole, zu anderer Verwendung | 2707 20 90 | 2707 20 90 |
2707 30 90 | Xylole, zu anderer Verwendung | 2707 30 90 | 2707 30 90 |
2707 50 91 | Solventnaphta | 2707 50 90 | 2707 50 90 |
2707 50 99 | Andere Mischungen aromatischer Kohlenwasserstoffe, bei deren Distillation nach ASTM D 86 bis 250°C einschliesslich des Distillationsverluste mindestens 65 RHT übergehen, zu anderer Verwendung, andere | 2707 50 90 | 2707 50 90 |
2710 00 21 | Testbenzin (White spirit) | 2710 00 21 | 2710 11 21 |
2710 00 25 | Andere Spezialbenzine, zu anderer Verwendung | 2710 00 25 | 2710 11 25 |
2710 00 59 | Andere mittelschwere Öle, zu anderer Verwendung | 2710 00 59 | 2710 19 29 |
2901 10 90 | Gesättigte acyclische Kohlenwasserstoffe, zu andere Verwendung | 2901 10 90 | 2901 10 90 |
2902 20 90 | Cyclische Kohlenwasserstoffe ‑ Benzol ‑ zu anderer Verwendung | 2902 20 90 | 2902 20 00 |
2902 30 90 | Cyclische Kohlenwasserstoffe ‑ Toluol ‑ zu anderer Verwendung | 2902 30 90 | 2902 30 00 |
2902 41 00 | Cyclische Kohlenwasserstoffe ‑ o‑Xylol | 2902 41 00 | 2902 41 00 |
2902 42 00 | Cyclische Kohlenwasserstoffe ‑ m‑Xylol | 2902 42 00 | 2902 42 00 |
2902 43 00 | Cyclische Kohlenwasserstoffe ‑ p‑Xylol | 2902 43 00 | 2902 43 00 |
2902 44 90 | Cyclische Kohlenwasserstoffe ‑ Xylol‑Isomerengemische, zu anderer Verwendung | 2902 44 90 | 2902 44 00 |
Procédure simplifiée de circulation sans document d’accompagnement |
Vereenvoudigd vervoer zonder geleidedocument |
MAGAZIJNREGISTER 592 «KOOLZAAD»
Datum | Soort en | Productie en inslagen | Uitslagen | |||||||||
Bewerkte | Koolzaadolie | Koolzaadolie | ||||||||||
Eigen | Derden | Productie | Ontvangst | In verbruik gesteld | Verzending onder de schorsings-regeling | Opmerkingen | ||||||
Eigen | Derden | Met betaling van de accijzen | Met vrijstelling art. 429, | Met | «Voeding» | |||||||
1 | 2 | 3a | 3b | 3c | 3d | 3e | 4a | 4b | 4c | 4d | 5 | 6 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bijlage IV - Bio-Certificaat
Naam en adres van de Belgische marktdeelnemer:
Bijlage IV - Bio-Certificaat nr. (1)
Tussen ............................ en ...................... (2) hebben wij vanuit ons belastingentrepot gelegen te .......................................... en in België geïdentificeerd onder het accijnsnummer BE ...................................., voor totaal .............................. liter FAME/Bio-ethanol (3) aan 15 °C verzonden, ter bestemming van de Luxemburgse marktdeelnemer geïdentificeerd onder het nummer LUACC ...................
De hoeveelheid gasolie/benzine (3) verzonden gedurende deze periode is : ................................ liter aan 15 °C.
Opgesteld te
Op ..........................
Handtekening (4)
Administratief visum
Datum:
Handtekening, graad en identiteit van de ambtenaar:
Afdruk van de stempel van het kantoor:
______________________________________
(1) nummer dient voort te komen uit een ononderbroken reeks
(2) periode is altijd samengesteld uit een aantal volle weken betreffende een trimester
(3) schrappen wat niet past
(4) naam en hoedanigheid van de ondertekenaar
Bijlage V - Bio-balans
Bio-balans
Omschrijving transacties
1 Aankoop van 100 FAME bij erkend producent
2 Verbruik van 100 FAME in biodiesel aan verlaagd tarief
3 Aankoop van 200 FAME bij erkend producent
4 Verbruik van 40 FAME in biodiesel aan verlaagd tarief
5 Verzending van 160 FAME in biodiesel onder schorsing
6 Aankoop van 100 FAME bij erkend producent
7 Aankoop van 300 FAME bij erkend producent
8 Verzending van 100 FAME in biodiesel onder schorsing
9 Verbruik van 280 FAME in biodiesel aan verlaagd tarief
10 Aankoop van 300 FAME bij niet-erkend producent
11 Verzending van 300 FAME in biodiesel onder schorsing
12 Aankoop van 500 FAME bij niet-erkend producent
13 Verzending van 350 FAME in biodiesel onder schorsing
14 Uitvoer van 150 FAME in biodiesel
15 Aankoop van 400 FAME bij erkend producent
16 Verzending van 100 onvermengde FAME onder schorsing
17 Verbruik van 320 FAME in biodiesel aan verlaagd tarief
18 Aankoop van 1000 FAME bij niet-erkend producent
19 Verzending van 1000 FAME in biodiesel onder schorsing
20 Aankoop van 1000 FAME bij niet-erkend producent
21 Verbruik van 360 FAME in biodiesel aan verlaagd tarief
22 Aankoop van 600 FAME bij erkend producent
23 Aankoop van 1200 FAME bij erkend producent
24 Verzending van 700 FAME in biodiesel onder schorsing
Bio-balans
Week- en jaarafsluitingen
Afsluiting week 6
Afsluiting week 7
Afsluiting week 8
Afsluiting week 9
Afsluiting week 10
Afsluiting week 52
Afsluiting week 1
Afsluiting week 2
Principes
1 Inslag FAME van erkende producenten te staven met e-AD + facturen
2 Inslag FAME van niet-erkende producenten te staven met e-AD
3 Blending in depot derden te staven met e-AD
4 Uitslag te staven met magazijnregister 592/accijnsaangifte van diesel
5 Uitslag met verminderd tarief moet kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de inslag van erkende producenten
(Belgisch Staatsblad van 14 december 1993)
Zie tekst
A. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een erkende producent | 400 |
|
B. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een erkende producent | 300 |
|
C. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 0 |
|
D. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 0 |
|
H. | Uitslag onvermengde FAME onder schorsing | 0 |
|
I. | Uitvoer onvermengde FAME | 0 |
|
J. | Uitslag vermengde FAME met betaling | 0 |
|
K. | Uitslag vermengde FAME met vrijstelling | 0 |
|
L. | Uitslag vermengde FAME aan verminderd tarief | 140 | 3.263 biodiesel |
M. | Uitslag vermengde FAME onder schorsing | 260 |
|
N. | Uitslag vermengde FAME | 0 |
|
| Saldo FAME om aan verminderd tarief in verbruik te stellen |
|
|
| Inslag-uitslag (A+B+C+D-H-I-J-K-L-M-N) | 300 |
|
| Inslag erkende FAME – uitslag aan verminderd tarief (A+B-L) | 560 |
|
A. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een erkende producent | 800 |
|
B. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een erkende producent | 300 |
|
C. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 300 |
|
D. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 500 |
|
H. | Uitslag onvermengde FAME onder schorsing | 100 |
|
I. | Uitvoer onvermengde FAME | 0 |
|
J. | Uitslag vermengde FAME met betaling | 0 |
|
K. | Uitslag vermengde FAME met vrijstelling | 0 |
|
L. | Uitslag vermengde FAME aan verminderd tarief | 420 | 9.790 biodiesel |
M. | Uitslag vermengde FAME onder schorsing | 910 |
|
N. | Uitslag vermengde FAME | 150 |
|
| Saldo FAME om aan verminderd tarief in verbruik te stellen |
|
|
| Inslag-uitslag (A+B+C+D-H-I-J-K-L-M-N) | 320 |
|
| Inslag erkende FAME – uitslag aan verminderd tarief (A+B-L) | 680 |
|
A. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een erkende producent | 800 |
|
B. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een erkende producent | 300 |
|
C. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 1.300 |
|
D. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 500 |
|
H. | Uitslag onvermengde FAME onder schorsing | 100 |
|
I. | Uitvoer onvermengde FAME | 0 |
|
J. | Uitslag vermengde FAME met betaling | 0 |
|
K. | Uitslag vermengde FAME met vrijstelling | 0 |
|
L. | Uitslag vermengde FAME aan verminderd tarief | 740 | 17.249 biodiesel |
M. | Uitslag vermengde FAME onder schorsing | 1.910 |
|
N. | Uitslag vermengde FAME | 150 |
|
| Saldo FAME om aan verminderd tarief in verbruik te stellen |
|
|
| Inslag-uitslag (A+B+C+D-H-I-J-K-L-M-N) | 0 |
|
| Inslag erkende FAME – uitslag aan verminderd tarief (A+B-L) | 360 |
|
A. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een erkende producent | 800 |
|
B. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een erkende producent | 300 |
|
C. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 2.300 |
|
D. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 500 |
|
H. | Uitslag onvermengde FAME onder schorsing | 100 |
|
I. | Uitvoer onvermengde FAME | 0 |
|
J. | Uitslag vermengde FAME met betaling | 0 |
|
K. | Uitslag vermengde FAME met vrijstelling | 0 |
|
L. | Uitslag vermengde FAME aan verminderd tarief | 740 | 17.249 biodiesel |
M. | Uitslag vermengde FAME onder schorsing | 1.910 |
|
N. | Uitslag vermengde FAME | 150 |
|
| Saldo FAME om aan verminderd tarief in verbruik te stellen |
|
|
| Inslag-uitslag (A+B+C+D-H-I-J-K-L-M-N) | 1.000 |
|
| Inslag erkende FAME – uitslag aan verminderd tarief (A+B-L) | 360 |
|
A. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een erkende producent | 800 |
|
B. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een erkende producent | 300 |
|
C. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 2.300 |
|
D. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 500 |
|
H. | Uitslag onvermengde FAME onder schorsing | 100 |
|
I. | Uitvoer onvermengde FAME | 0 |
|
J. | Uitslag vermengde FAME met betaling | 0 |
|
K. | Uitslag vermengde FAME met vrijstelling | 0 |
|
L. | Uitslag vermengde FAME aan verminderd tarief | 1.100 | 25.641 biodiesel |
M. | Uitslag vermengde FAME onder schorsing | 1.910 |
|
N. | Uitslag vermengde FAME | 150 |
|
| Saldo FAME om aan verminderd tarief in verbruik te stellen |
|
|
| Inslag-uitslag (A+B+C+D-H-I-J-K-L-M-N) | 640 |
|
| Inslag erkende FAME – uitslag aan verminderd tarief (A+B-L) | 0 |
|
A. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een erkende producent | 1.400 |
|
B. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een erkende producent | 300 |
|
C. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 2.300 |
|
D. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 500 |
|
H. | Uitslag onvermengde FAME onder schorsing | 100 |
|
I. | Uitvoer onvermengde FAME | 0 |
|
J. | Uitslag vermengde FAME met betaling | 0 |
|
K. | Uitslag vermengde FAME met vrijstelling | 0 |
|
L. | Uitslag vermengde FAME aan verminderd tarief | 1.100 | 25.641 biodiesel |
M. | Uitslag vermengde FAME onder schorsing | 1.910 |
|
N. | Uitslag vermengde FAME | 150 |
|
| Saldo FAME om aan verminderd tarief in verbruik te stellen |
|
|
| Inslag-uitslag (A+B+C+D-H-I-J-K-L-M-N) | 1.240 |
|
| Inslag erkende FAME – uitslag aan verminderd tarief (A+B-L) | 600 |
|
A. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een erkende producent | 600 |
|
B. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een erkende producent | 640 |
|
C. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 0 |
|
D. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 0 |
|
H. | Uitslag onvermengde FAME onder schorsing | 0 |
|
I. | Uitvoer onvermengde FAME | 0 |
|
J. | Uitslag vermengde FAME met betaling | 0 |
|
K. | Uitslag vermengde FAME met vrijstelling | 0 |
|
L. | Uitslag vermengde FAME aan verminderd tarief | 0 | 0 biodiesel |
M. | Uitslag vermengde FAME onder schorsing | 0 |
|
N. | Uitslag vermengde FAME | 0 |
|
| Saldo FAME om aan verminderd tarief in verbruik te stellen |
|
|
| Inslag-uitslag (A+B+C+D-H-I-J-K-L-M-N) | 1.240 |
|
| Inslag erkende FAME – uitslag aan verminderd tarief (A+B-L) | 600 |
|
A. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een erkende producent | 1.800 |
|
B. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een erkende producent | 0 |
|
C. | Inslag in eigen depot van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 640 |
|
D. | Inslag in depot van een derde van bio afkomstig van een niet-erkende producent | 0 |
|
H. | Uitslag onvermengde FAME onder schorsing | 0 |
|
I. | Uitvoer onvermengde FAME | 0 |
|
J. | Uitslag vermengde FAME met betaling | 0 |
|
K. | Uitslag vermengde FAME met vrijstelling | 0 |
|
L. | Uitslag vermengde FAME aan verminderd tarief | 0 | 0 biodiesel |
M. | Uitslag vermengde FAME onder schorsing | 700 |
|
N. | Uitslag vermengde FAME | 0 |
|
| Saldo FAME om aan verminderd tarief in verbruik te stellen |
|
|
| Inslag-uitslag (A+B+C+D-H-I-J-K-L-M-N) | 1.740 |
|
| Inslag erkende FAME – uitslag aan verminderd tarief (A+B-L) | 1.800 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
(tot uitvoering van artikel 53, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit)
I. Inleiding
Het artikel 53, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit voorziet in een procedure die toelaat dat land-, tuin-, en bosbouwtractoren die afwisselend worden gebruikt in:
- enerzijds situaties waarbij de tractor kan worden aangedreven met gemerkte motorgasolie (rode diesel) die is vrijgesteld van accijnzen in toepassing van artikel 429, § 2, i) van de programmawet van 27 december 2004 en
- anderzijds in andere gevallen waarin de tractor moet worden aangedreven met ongemerkte hoogbelaste motorgasolie (witte diesel),
onder bepaalde voorwaarden in beide omstandigheden kunnen worden aangedreven met gemerkte en van accijnzen vrijgestelde gasolie.
Deze nota heeft tot doel de voorwaarden van de zogenaamde procedure “gemengd gebruik” toe te lichten en de praktische uitwerking ervan te regelen.
II. Wetgeving
Uittreksel uit het koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit:
“Art. 53. § 1. De land-, tuin- en bosbouwtractoren die worden gebruikt in de vrijstellingsgevallen bedoeld in artikel 429, § 2, i) van de wet mogen ook worden gebruikt voor werkzaamheden waarvoor geen recht op vrijstelling bestaat en mogen worden aangedreven met gasolie die is vrijgesteld van accijnzen onder de volgende voorwaarden:
1° ...
2° indien het werkzaamheden betreft waardoor de accijnzen bedoeld in artikel 419 van de wet voor gebruik als motorbrandstof verschuldigd zijn dient de titularis van de nummerplaat van de betrokken land-, tuin- of bosbouwtractor de accijnzen verband houdende met het verschil tussen de vrijstellingsgevallen en het gebruik als motorbrandstof te voldoen op de wijze zoals bepaald in artikel 11 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling voor accijnzen.
De aangifte ten verbruik moet worden opgesteld door de titularis van de nummerplaat van de betrokken land-, tuin- of bosbouwtractor en door hem worden ingediend uiterlijk de 10de van de maand volgend op het kwartaal van hun verbruik;
3° het gebruik van een land-, tuin- of bosbouwtractor in de situatie bedoeld in 2° is daarenboven onderworpen aan de volgende bijkomende voorwaarden:
a) de land-, tuin- of bosbouwtractor moet overwegend worden gebruikt voor activiteiten die vallen binnen het toepassingsgebied van artikel 429, § 2, i) van de wet;
b) de gebruiker van de land-, tuin- of bosbouwtractor moet zich laten registreren overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld in artikel 14;
c) het gebruik van de land-, tuin- of bosbouwtractor voor andere activiteiten dan diegene bedoeld bij artikel 429, § 2, i) van de wet moet voorafgaand geregistreerd worden door middel van een formulier waarvan de vorm en inhoud worden bepaald door de minister bevoegd voor Financiën. Dit formulier dient te allen tijde aanwezig te zijn in de land-, tuin- of bosbouwtractor bij gebruik voor andere activiteiten dan diegene bedoeld bij artikel 429, § 2, i) van de wet. Een kopie van het voornoemd formulier dient op het ogenblik van het indienen van de aangifte ten verbruik worden toegezonden door de aangever aan de controle der douane en/of accijnzen van zijn gebied;
d) het gebruik van de land-, tuin- of bosbouwtractor door andere personen dan de titularis van de nummerplaat of zijn personeel moet worden geregistreerd door middel van een formulier waarvan de vorm en inhoud worden bepaald door de minister bevoegd voor Financiën;
e) de land-, tuin- of bosbouwtractor moet voorzien zijn van een urenteller die de werkingsduur van het voertuig registreert.
§ 2. De administrateur-generaal stelt de verklarende nota op met betrekking tot de procedure bedoeld in § 1, 2°, van dit artikel”.
III. Verklarende woordenlijst
Voor de toepassing van de procedure tot uitvoering van artikel 53, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit dient in deze verklarende nota te worden verstaan onder:
-─ vergunning E&E van het type “eindgebruiker”: de vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type ‘Eindgebruiker’ afgeleverd door de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen op grond waarvan de titularis van de vergunning kan genieten van de vrijstelling inzake accijnzen voor gasolie gebruikt voor landbouw, tuinbouw, visteelt en bosbouwwerkzaamheden (code 7907);
-─ tractor: land-, tuin- of bosbouwtractor;
-─ vrijgestelde activiteiten: vrijgestelde activiteiten inzake landbouw, tuinbouw, visteelt en bosbouwwerkzaamheden overeenkomstig artikel 429, § 2, i) van de programmawet van 27 december 2004;
-─ gemengd gebruik: afwisselend gebruik van een tractor voor enerzijds:
- situaties waarbij de tractor kan worden aangedreven met gemerkte motorgasolie die is vrijgesteld van accijnzen in toepassing van artikel 429, § 2, i) van de programmawet van 27 december 2004 en
- anderzijds in situaties waarbij de tractor moet worden aangedreven met ongemerkte hoogbelaste gasolie (cfr supra I. Inleiding);
Van zodra een tractor één maal afwisselend gebruikt wordt voor vrijgestelde en niet-vrijgestelde activiteiten is er sprake van gemengd gebruik;
-─ gemerkte rode gasolie: gemerkte motorgasolie die is vrijgesteld van accijnzen in toepassing van artikel 429, §2, i) van de programmawet van 27 december 2004 voor gebruik in de landbouw, tuinbouw, visteelt en bosbouwwerkzaamheden;
-─ ongemerkte witte gasolie: gasolie die geen sporen van merkstoffen (rood kleursel en/of Solvent Yellow 124 bevat) en waarop de accijnzen die van toepassing zijn op hoogbelaste motorgasolie werden betaald;
-─ gebruiker: in principe wordt ervan uitgegaan dat de titularis van de nummerplaat de gebruiker is van de tractor. Wanneer de tractor gebruikt wordt door een personeelslid van deze titularis, blijft de titularis als gebruiker aangemerkt. Van zodra een tractor gebruikt wordt door een persoon, andere dan de titularis van de tractor of zijn personeel, zal deze persoon aangemerkt worden als de gebruiker.
IV. De procedure “gemengd gebruik”
De voorwaarden en modaliteiten van de procedure “gemengd gebruik” worden hierna verder toegelicht:
A Toepassingsvoorwaarden
Voorwaarde 1: ‘zich laten registreren’ - Art. 53, § 1, 3°, b)
De gebruiker van de tractor waarvoor de regeling “gemengd gebruik” wordt toegepast moet zich laten registreren overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Koning, zoals voorzien in artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.
Voorwaarde 2: ‘overwegend gebruik’ – Art. 53, § 1, 3°, a)
Een tractor komt enkel in aanmerking voor de regeling “gemengd gebruik” wanneer deze overwegend gebruikt wordt voor vrijgestelde activiteiten.
‘Overwegend gebruik’?
Een tractor wordt overwegend gebruikt voor activiteiten die vallen binnen het toepassingsgebied van de vrijstelling van artikel 429, § 2 , i) van de wet indien deze per kalenderjaar voor meer dan 50 % gebruikt wordt voor de vrijgestelde doeleinden.
Dit houdt in dat een tractor, met gemengd gebruik, die slechts voor 50% of minder gebruikt wordt voor vrijgestelde activiteiten niet in aanmerking komt voor de regeling “gemengd gebruik” en enkel mag aangedreven worden met gemerkte rode gasolie voor de vrijgestelde activiteiten. Tijdens de niet-vrijgestelde activiteiten mag het brandstof-reservoir geen gemerkte rode gasolie, of sporen daarvan, bevatten.
De titularis van de nummerplaat moet jaarlijks aantonen dat de tractor, die gebruik maakt van de regeling “gemengd gebruik”, voor meer dan 50 % werd ingezet voor vrijgestelde activiteiten. Hiervoor maakt hij gebruik van het registratieformulier, genoemd onder voorwaarde 3 (cfr. infra).
Bij een eerste ingebruikname en bij de aanvang van elk kalenderjaar moet de titularis van de nummerplaat van een tractor - die een gemengd gebruik heeft - bepalen of hij aan de voorwaarde van ‘overwegend gebruik’ zal voldoen. Deze keuze geldt per kalenderjaar.
Na verloop van elk kalenderjaar wordt het percentage niet-vrijgesteld gebruik vastgesteld aan de hand van de 4 registratieformulieren van het desbetreffende kalenderjaar (cfr. infra). Indien een tractor maar voor een gedeelte van een kalenderjaar eigendom was van een gebruiker, zal voor de betrokken periode worden nagegaan of de drempel van meer dan 50 % werd bereikt (bvb. In geval van een nieuwe tractor of verandering van eigenaar).
Indien na verloop van het kalenderjaar blijkt dat de betrokken tractor niet voldeed aan de drempel van meer dan 50 %, wordt het gehele verbruik van de landbouwtractor gedurende dat jaar belast aan het tarief van motorbrandstof.
Pro memorie: wanneer een tractor uitsluitend gebruikt wordt voor vrijgestelde activiteiten is er uiteraard geen sprake van gemengd gebruik.
Voorwaarde 3: het registratieformulier - Art. 53, § 1, 3°, c)
Wanneer gebruik gemaakt wordt van de regeling “gemengd gebruik” ontstaat er een verschuldigdheid inzake accijnzen wanneer de tractor gebruikt wordt voor de niet-vrijgestelde activiteiten. Om de verschuldigde accijnzen te bepalen moet de gebruiker van de tractor een registratieformulier bijhouden overeenkomstig het model opgenomen in bijlage I van deze nota. Dit registratieformulier moet bijgehouden worden overeenkomstig de bijhorende instructies. Er moet tevens rekening gehouden worden met volgende voorwaarden:
1. Het registratieformulier moet per kwartaal en per tractor bijgehouden worden;
2. Het registratieformulier moet altijd voorhanden zijn in de desbetreffende tractor bij de uitvoering van niet-vrijgestelde activiteiten. Bij een controle moet dit formulier steeds voorgelegd kunnen worden door de bestuurder;
3. Vóór de aanvang van elke niet-vrijgestelde activiteit moet het registratieformulier aangevuld worden;
4. Na elk kwartaal moet een kopie van het registratieformulier door de titularis van de nummerplaat aan de controle van de douane en/of accijnzen van zijn gebied toegezonden worden. Dit dient te gebeuren op het ogenblik van indiening van de aangifte ten verbruik (cfr. infra) en uiterlijk de 10de van de maand volgend op het kwartaal;
5. Het registratieformulier moet gedurende 5 jaar bewaard worden.
Voorwaarde 4: gebruikersoverzicht, terbeschikkingstelling van een tractor bestemd voor gemengd gebruik – Art. 53, § 1, 3°, d)
Wanneer een tractor, bestemd voor gemengd gebruik, gebruikt wordt door een persoon, andere dan de titularis van de nummerplaat van de tractor of zijn personeel, moet er een gebruikersoverzicht bijgehouden worden overeenkomstig het model in bijlage II van deze nota.
In de praktijk moet het gebruikersoverzicht opgemaakt worden bij elke terbeschikkingstelling van de tractor aan een persoon, andere dan de titularis van de nummerplaat van de tractor of zijn personeel. Deze terbeschikkingstelling kan gebeuren onder de vorm van een gratis gebruik, verhuur, etc.
De terbeschikkingstelling van een tractor in het kader van de regeling “gemengd gebruik” is beperkt tot de houders van een vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ van het type ‘eindgebruiker’ voor de productcode ‘7907’. Uitsluitend wanneer de gebruiker beschikt over dergelijke vergunning kan de tractor aangedreven worden met gemerkte rode gasolie.
Het registratieformulier moet aanwezig zijn in de tractor bij gebruik voor niet-vrijgestelde activiteiten. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om het registratieformulier correct in te vullen indien nodig.
De titularis van de nummerplaat moet in deze situatie een gebruikersoverzicht opmaken.
Het gebruikersoverzicht?
Het gebruikersoverzicht is een chronologische lijst met alle gebruikers waaraan één bepaalde tractor ter beschikking werd gesteld en wordt per kwartaal bijgehouden. Op dit overzicht wordt elke terbeschikkingstelling ingeschreven, ongeacht het gebruik dat de gebruiker van de tractor zal maken (zowel vrijgesteld als niet-vrijgesteld gebruik).
Het gebruikersoverzicht moet gedurende 5 jaar bewaard worden door de titularis van de nummerplaat van de tractor. Dit overzicht moet niet in de desbetreffende tractor bewaard worden.
Pro memorie: het brandstofreservoir van een tractor die ter beschikking gesteld wordt aan een gebruiker zonder de nodige vergunning ‘energieproducten en elektriciteit’ mag geen gemerkte rode gasolie, of sporen daarvan, bevatten.
Voorwaarde 5: werkende urenteller - Art. 53, § 1, 3°, e)
De tractor moet voorzien zijn van een urenteller die de werkingsduur van het voertuig registreert. Deze urenteller dient als basis voor het registratieformulier en de daarop gebaseerde berekening van de verschuldigde accijnzen.
B. Berekening, aangifte en betaling
a) Berekening
Bij de toepassing van de procedure “gemengd gebruik” wordt het niet-vrijgestelde verbruik van gasolie vastgesteld door middel van een forfait van 0,2 liter per gepresteerd uur en per kilowatt van de betrokken tractor.
Hierbij wordt:
- het totaal aantal uren niet-vrijgesteld gebruik vastgesteld aan de hand van het registratieformulier van het betrokken kwartaal;
- het nominaal vermogen uitgedrukt in KW genomen zoals het is vermeld op de officiële stukken (gelijkvormigheidsattest en/of inschrijvingsbewijs) die bij de tractor horen.
Indien het nominale vermogen in KW niet aangetoond kan worden op vorenbedoelde wijze, komt de tractor niet in aanmerking voor de regeling gemengd gebruik tenzij ten genoegen van de administrateur-generaal van de douane en accijnzen op enige andere wijze het nominale vermogen in KW wordt aangetoond.
Voor de berekening van de verschuldigde accijnzen (cfr. infra) wordt aangenomen dat de tractor uitsluitend bevoorraad wordt met gasolie die vrijgesteld is van accijnzen.
Wanneer voor een tractor gebruik gemaakt wordt van de procedure “gemengd gebruik” ontstaat er voor het niet-vrijgestelde verbruik een verschuldigdheid inzake accijnzen op basis van het berekende forfaitaire verbruik (cfr. supra). Hierna worden de verplichtingen inzake aangifte, betaling, etc. behandeld.
b) Aangifte
De aangifte voor het bijbetalen van de accijnzen voor het gebruik van een tractor voor niet-vrijgestelde activiteiten dient te gebeuren door de titularis van de nummerplaat aan de hand van een aangifte ten verbruik AC4.
Het is eveneens de titularis van de nummerplaat van de tractor die gehouden is een globale aangifte ten verbruik AC4 voor het niet-vrijgestelde gebruik in te dienen voor de terbeschikkinggestelde tractor en de verschuldigde accijnzen te voldoen.
Bij onregelmatigheden vastgesteld in hoofde van de gebruiker (bijvoorbeeld het niet invullen van het registratieformulier bij ander gebruik dan voor landbouwdoeleinden) zal het gebruikersoverzicht gebruikt worden om de eigenlijke gebruiker van de tractor te identificeren.
De aangifte ten verbruik AC4 kan ingediend worden op volgende wijzen:
1. Indiening via het elektronisch systeem PLDA (http://plda.fgov.be/nl/AC4_NL);
Om toegang te krijgen tot het elektronisch systeem PLDA dient de aangever zich te registeren. Meer informatie met betrekking tot de registratie, configuratie van de PC, etc is te vinden via volgende link: http://plda.fgov.be/nl/AC4_NL, onder de titel ‘Documentatie’ de nota “Ter attentie van de economische operatoren in de sector Accijnzen”.
Voor het insturen van een aangifte ten verbruik AC4 kan u de handleiding van de te doorlopen schermen eveneens terugvinden op de website PLDA (http://plda.fgov.be/nl/AC4_NL)
Meer informatie met betrekking tot de indiening van de elektronische aangifte ten verbruik AC4 is te verkrijgen via de PLDA helpdesk op het telefoonnummer 0257/933.33 of via e-mail op volgend adres: ac4.helpdesk@minfin.fed.be.
2. Afgifte van de papieren aangifte ten verbruik AC4 bij het hulpkantoor waarvan de aangever afhangt
Deze aangifte bestaat uit de exemplaren 6 en 8 van het formulier “enig document” en wordt ingevuld overeenkomstig de toelichting in bijlage 11 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen.
Meer informatie met betrekking tot de indiening van de papieren aangifte AC4 is te verkrijgen bij het hulpkantoor. In de bijlage III is een lijst opgenomen van de hulpkantoren.
De papieren aangifte ten verbruik is enkel mogelijk indien de betaling van de verschuldigde accijnzen in contanten (speciën/cheque/bankkaart) wordt uitgevoerd.
c) Tarief
Het toe te passen tarief inzake accijnzen is datgene dat van toepassing is op de dag van de niet-vrijgestelde activiteit.
Indien het tarief in de loop van een trimester wijzigt moeten twee of meerdere aangiften ten verbruik AC4 ingediend worden.
De verschuldigde accijnzen kunnen eventueel berekend worden aan de hand van het berekeningsblad dat ter beschikking is op het internet, via de website: www.myminfin.be, klikken op: “Naar myminfin zonder authenticatie / Formulieren / Administratie: Douane en Accijnzen / Thema: Accijnzen / Gewenste taal aanvinken / zoeken / onder de map Tract. – Gemengd gebruik.
d) Indiening aangifte – Art. 53, §1, 2°
De aangifte moet na elk kwartaal ingediend worden en dit uiterlijk de 10de van de maand volgend op het eind van het kwartaal.
Dit impliceert dat de aangiften ten verbruik met betrekking tot de bijbetaling van accijnzen voor het niet-vrijgestelde gebruik inzake landbouwdoeleinden ten laatste moet ingediend worden voor het:
- 1e kwartaal (januari/februari/maart): uiterlijk 10 april;
- 2de kwartaal (april/mei/juni): uiterlijk 10 juli;
- 3de kwartaal (juli/augustus/september): uiterlijk 10 oktober ;
- 4de kwartaal (oktober/november/december): uiterlijk 10 januari.
e) Te verstrekken stukken
Op het moment van de indiening van de aangifte ten verbruik moet een kopie van de volgende documenten worden toegezonden door de aangever aan de controle der douane en/of accijnzen van zijn gebied:
- het registratieformulier;
- het gebruikersoverzicht (indien van toepassing);
- het berekeningsblad (indien gebruik van gemaakt).
f) Betaling van de verschuldigde accijnzen
De verschuldigde accijnzen moeten betaald worden bij de indiening van de aangifte AC4. Er is geen uitstel van betaling voorzien.
De wijze van betaling is afhankelijk van de wijze van indiening van de aangifte.
1. Indiening via het elektronisch systeem PLDA
De betaling moet gebeuren aan de hand van de FRCT-rekening. Dit is een systeem die de aangever toelaat een aangifte in te sturen via PLDA, waarbij de aangifte wordt gelinkt aan een som die voorafgaandelijk werd overgeschreven op de FRCT-rekening.
Meer info inzake de FRCT-rekening via volgende website: http://plda.fgov.be/nl/AC4_NL, onder de titel ‘Documentatie’ de nota “Ter attentie van de economische operatoren in de sector Accijnzen”.
2. Afgifte van de papieren aangifte ten verbruik AC4 bij het bevoegde hulpkantoor
De betaling moet in contanten (speciën/cheque/bankkaart) gebeuren op het hulpkantoor.
BIJLAGE I
BIJLAGE II
ADMINISTRATIE VAN DE DOUANE EN ACCIJNZEN | ||||||||||
Registratieformulier voor het gebruik van een land-, tuin- en bosbouwtractor voor doeleinden andere dan deze bedoeld bij artikel 429, §2, i) van de programmawet van 27 december 2004 | ||||||||||
Kwartaal: | ||||||||||
A. Identificatiegegevens van de land-, tuin- of bosbouwtractor | ||||||||||
Nummerplaat: | Chassisnummer: | |||||||||
Merk en Type: | KW | |||||||||
B. Identificatiegegevens van de titulais van de nummerplaat | ||||||||||
Naam/firma: | KBO-nr.: | |||||||||
Straat: | Nr.: | Postbus: | ||||||||
Postcode: | Gemeente | |||||||||
C. Gegevens tellerstanden | ||||||||||
Tellerstand begin kwartaal: | Tellerstand einde kwartaal | |||||||||
Gepresteerde uren zonder vrijstelling: |
| |||||||||
| ||||||||||
D. Overzicht niet-vrijgestelde activiteit | ||||||||||
|
|
|
| Urenteller |
|
| ||||
(1) | (2) | (3) | (4) | (5) | (6) | (7) | (8) | |||
Volgnr. | Datum | Aanvangsuur | Einduur | Beginstand | Eindstand | Totale duur | Handtekening | |||
1 |
|
|
|
|
|
|
| |||
2 |
|
|
|
|
|
|
| |||
3 |
|
|
|
|
|
|
| |||
4 |
|
|
|
|
|
|
| |||
5 |
|
|
|
|
|
|
| |||
6 |
|
|
|
|
|
|
| |||
7 |
|
|
|
|
|
|
| |||
8 |
|
|
|
|
|
|
| |||
9 |
|
|
|
|
|
|
| |||
10 |
|
|
|
|
|
|
| |||
11 |
|
|
|
|
|
|
| |||
12 |
|
|
|
|
|
|
| |||
13 |
|
|
|
|
|
|
| |||
14 |
|
|
|
|
|
|
| |||
15 |
|
|
|
|
|
|
| |||
29 |
|
|
|
|
|
|
| |||
(9) Totaal aantal uren niet-vrijgestelde activiteiten: |
|
| ||||||||
ADMINISTRATIE VAN DE DOUANE EN ACCIJNZEN | ||||||||
Registratieformulier voor het gebruik van een land-, tuin- en bosbouwtractor voor doeleinden andere dan deze bedoeld bij artikel 429, §2, i) van de programmawet van 27 december 2004 | ||||||||
Kwartaal: | ||||||||
| ||||||||
Pagina nr. |
| |||||||
Nummerplaat: | ||||||||
D. Overzicht niet-vrijgestelde activiteit | ||||||||
|
|
|
| Urenteller |
|
| ||
(1) | (2) | (3) | (4) | (5) | (6) | (7) | (8) | |
Volgnr. | Datum | Aanvangsuur | Einduur | Beginstand | Eindstand | Totale duur | Handtekening | |
1 |
|
|
|
|
|
|
| |
2 |
|
|
|
|
|
|
| |
3 |
|
|
|
|
|
|
| |
4 |
|
|
|
|
|
|
| |
5 |
|
|
|
|
|
|
| |
6 |
|
|
|
|
|
|
| |
7 |
|
|
|
|
|
|
| |
8 |
|
|
|
|
|
|
| |
9 |
|
|
|
|
|
|
| |
10 |
|
|
|
|
|
|
| |
11 |
|
|
|
|
|
|
| |
12 |
|
|
|
|
|
|
| |
13 |
|
|
|
|
|
|
| |
14 |
|
|
|
|
|
|
| |
15 |
|
|
|
|
|
|
| |
(9) Totaal aantal uren niet-vrijgestelde activiteiten: |
|
| ||||||
ADMINISTRATIE VAN DE DOUANE EN ACCIJNZEN |
Instructies met betrekking tot het registratieformulier |
A. Identificatiegegevens van de land-, tuin- of bosbouwtractor |
B. Identificatiegegevens van de titularis van de nummerplaat |
C. Gegevens tellerstanden |
D. Overzicht niet-vrijgestelde activiteiten |
Diversen |
ADMINISTRATIE VAN DE DOUANE EN ACCIJNZEN | |||||||||
Gebruikersoverzicht voor het gebruik van een land-, tuin- en bosbouwtractor voor doeleinden andere dan deze bedoeld bij artikel 429, §2, i) van de programmawet van 27 december 2004 | |||||||||
Kwartaal: | |||||||||
A. Identificatiegegevens van de land-, tuin- of bosbouwtractor | |||||||||
Nummerplaat: | Chassisnummer: | ||||||||
Merk en Type: | KW | ||||||||
B. Identificatiegegevens van de titulais van de nummerplaat | |||||||||
Naam/firma: | KBO-nr.: | ||||||||
Straat: | Nr.: | Postbus: | |||||||
Postcode: | Gemeente | ||||||||
| |||||||||
C. Lijst van gebruikers van de land-, tuin- of bosbouwtractor, andere dan de titularis van de nummerplaat | |||||||||
|
|
|
| Urenteller |
|
| |||
(1) | (2) | (3) | (4) | (5) | (6) | (7) | |||
Volgnr. | Naam/Firma van de gebruiker | Vergunningnr. | Verhuurperiode | Beginstand | Eindstand | Handtekening | |||
1 |
|
|
|
|
|
| |||
2 |
|
|
|
|
|
| |||
3 |
|
|
|
|
|
| |||
4 |
|
|
|
|
|
| |||
5 |
|
|
|
|
|
| |||
6 |
|
|
|
|
|
| |||
7 |
|
|
|
|
|
| |||
8 |
|
|
|
|
|
| |||
9 |
|
|
|
|
|
| |||
10 |
|
|
|
|
|
| |||
11 |
|
|
|
|
|
| |||
12 |
|
|
|
|
|
| |||
12 |
|
|
|
|
|
| |||
14 |
|
|
|
|
|
| |||
ADMINISTRATIE VAN DE DOUANE EN ACCIJNZEN | |||||||
Gebruikersoverzicht voor het gebruik van een land-, tuin- en bosbouwtractor voor doeleinden andere dan deze bedoeld bij artikel 429, §2, i) van de programmawet van 27 december 2004 | |||||||
Kwartaal: | |||||||
| |||||||
Pagina nr. |
| ||||||
Nummerplaat: | |||||||
C. Overzicht niet-vrijgestelde activiteit | |||||||
|
|
|
| Urenteller |
|
| |
(1) | (2) | (3) | (4) | (5) | (6) | (7) | |
Volgnr. | Naam/Firma van de gebruiker | Vergunningnr. | Verhuurperiode | Beginstand | Eindstand | Handtekening | |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
|
|
|
|
|
|
| |
ADMINISTRATIE VAN DE DOUANE EN ACCIJNZEN |
Instructies met betrekking tot het gebruikersoverzicht |
A. Identificatiegegevens van de land-, tuin- of bosbouwtractor |
B. Identificatiegegevens van de titularis van de nummerplaat |
C. Lijst van gebruikers van land-, tuin- of bosbouwtractor, andere dan de titularis van nummerplaat |
Diversen |
Inleiding
1. Artikel 429, § 5 van de Programmawet van 27 december 2004 (B.S. 31 december 2004) behandelt de vrijstelling van de verhoging van de bijzondere accijns op diesel.
Deze handleiding heeft tot doel deze vrijstelling en de voorwaarden hiervan te verduidelijken.
1. Wetgeving
2. “Art. 429. - § 5. 1). De gasolie bedoeld in artikel 419, f), i), kan genieten van een vrijstelling van de bijzondere accijns ten belope van een bedrag van 79,0017 euro per 1.000 liter bij 15 °C. Dit bedrag wordt verhoogd bij elke verhoging van de bijzondere accijns zoals voorzien in artikel 420, § 3, ten belope van het bedrag van deze verhoging. De vrijstelling van de bijzondere accijns gebeurt aan de hand van een terugbetaling, indien deze gasolie wordt gebruikt voor:
a) het bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een taxidienst verzekeren; deze status wordt bevestigd door de gemeentelijke of gewestelijke overheid van het gebied van de uitbater;
b) het bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken voor zover dit gebeurt met voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen; deze status wordt bevestigd middels het goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van een auto afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer;
c) het vervoer van goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden met een motorvoertuig of een samenstel van 3 voertuigen dat uitsluitend bestemd is voor het goederenvervoer over de weg en waarvan de maximaal toegelaten massa gelijk is aan of meer is dan 7,5 ton;
d) het vervoer van personen, geregeld of occasioneel, met een motorvoertuig van de categorieën M2 of M3 zoals omschreven in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.
2). In afwijking van het artikel 10 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, wordt de terugbetaling vermeld in 1). Toegestaan aan de persoon die het beoogde vervoer uitvoert en dit op schriftelijke aanvraag ingediend bij de diensten aangeduid door de directeur-generaal der douane en accijnzen.
Deze persoon is bovendien gehouden zich te laten registreren overeenkomstig de modaliteiten bepaald door deze directeur-generaal. Deze registratie dient vooraf-gaandelijk aan de aanvraag tot terugbetaling te gebeuren. De terugbetaling wordt slechts toegestaan voor de leveringen van gasolie uitgevoerd na het verkrijgen van de bedoelde registratie.
Het bewijs van de betaling van de bijzondere accijns wordt, te genoegen van de ambtenaren van de administratie der douane en accijnzen, geleverd door de factuur opgesteld door de leverancier van de gasolie. De facturen opgesteld naar aanleiding van een betaling in contanten, geven geen recht op een terugbetaling.
3). Indien de bevoorrading van gasolie gebeurt bij een tankstation, dient de factuur opgesteld door de leverancier de volgende elementen te bevatten:
- de datum van de levering;
- het adres van het tankstation;
- het type en de hoeveelheid van de geleverde brandstof;
- de totale prijs van de brandstof;
- de nummerplaat van het voertuig.
Als overgangsmaatregel worden de facturen afgeleverd tussen 1 januari en 31 mei 2004 vrijgesteld van de vermelding van de nummerplaat van het voertuig.
De directeur-generaal der douane en accijnzen kan toestaan dat deze vermelding, op de facturen opgesteld vanaf 1 juni 2004, vervangen wordt door een andere vermelding. Dit kan worden aanvaard voor zover de persoon die de terugbetaling aanvraagt, ter ondersteuning van zijn boekhouding, de stukken bijhoudt die de administratie toelaten het verband tussen de factuur en het betrokken voertuig te leggen.
4). Indien de bevoorrading van gasolie gebeurt aan een opslagtank met brandstof die in verbruik werd gesteld en die toebehoort aan de persoon die de beoogde transporten uitvoert, dient deze persoon een administratie van de voorraden en bewegingen van de gasolie bij te houden. Deze voorraadadministratie dient de volgende elementen te bevatten:
- de situatie van de voorraad op 4 februari 2004 om 0 uur en op 1 januari om 0 uur van de volgende jaren;
- de aangekochte hoeveelheden met verwijzing naar de leveringsdata en de aankoopfacturen;
- per tankbeurt van een voertuig:
- de datum en het uur;
- de hoeveelheid;
- de nummerplaat van het voertuig;
- de kilometerstand van het voertuig;
- de identiteit van de chauffeur.
De directeur-generaal der douane en accijnzen kan toestaan dat deze voorraadadministratie andere gegevens bevat voor zover de regelmatigheid van de gevraagde terugbetaling gemakkelijk kan worden aangetoond.
5). De minister van Financiën wordt er jaarlijks mee belast, in de loop van het tweede semester van het jaar, om de economische en budgettaire gevolgen te ramen verbonden aan de vrijstelling van de verhoging van de bijzondere accijns bedoeld onder 1).”
2. Toepassingsgebied
2.1. Gasolie
3. De gasolie bedoeld bij artikel 419, f), i), van de Programmawet van 27 december 2004 is de gasolie van de GNcode 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg.
2.2. Vrijstelling van bijzondere accijns
4. De bedoelde vrijstelling bedraagt op 1 november 2015 79,0017 euro per 1.000 liter bij 15 °C. Dit bedrag wordt verhoogd bij elke verhoging van de bijzondere accijns zoals voorzien in artikel 420, § 3, van de programmawet (“cliquetsysteem”), ten belope van het bedrag van deze verhoging.
2.3. Bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een taxidienst verzekeren
5. Enkel de nationale taxidiensten kunnen genieten van de vrijstelling van de verhoging van de bijzondere accijns.
De taxidiensten moeten een vergunning bezitten die door de gemeentelijke of de gewestelijke overheid wordt uitgereikt.
2.4. Bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeur uitmaken
6. Hier wordt het bezoldigd vervoer bedoeld van personen met motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken voor zover dit gebeurt met voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen.
Deze status wordt bevestigd aan de hand van een goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van een auto afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer.
2.5. Vervoer van goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden
7. Het motorvoertuig of het samenstel van voertuigen moet uitsluitend bestemd zijn voor het goederenvervoer over de weg en de maximaal toegelaten massa moet gelijk zijn aan of meer zijn dan 7,5 ton.
8. Zowel de nationale eindgebruikers als de eindgebruikers gevestigd in een andere Lidstaat komen in aanmerking voor deze vrijstelling van de verhoging van de bijzondere accijns.2.6. Vervoer van personen, geregeld of occasioneel met een motorvoertuig van de categorieën M2 of M3
9. Motorvoertuigen van de categorieën M2 of M3 worden als volgt omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen:
“- categorie M2: voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximale massa van ten hoogste 5 ton.
- categorie M3: voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximale massa van meer dan 5 ton.”
10. Voor zover de voertuigen, van zowel de nationale vervoerders van personen opgenomen in deze categorieën als van de vervoerders gevestigd in een andere Lidstaat, voldoen aan de in cijfer 9 vermelde technische normen, kunnen zij aanspraak maken op de vrijstelling van de verhoging van de bijzondere accijns.
11. Opgeheven.
2.7. Voertuigen uitgesloten van de procedure van terugbetaling
12. De communautaire bepalingen met betrekking tot de “professionele diesel” waarvan sprake in artikel 7, § 3 van de Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit hebben enkel betrekking op het vervoer uitgevoerd door professionele transporteurs behorende tot de private sector. Dit artikel dient uiteraard in overeenstemming gebracht te worden met overweging 19 van de hiervoor genoemde Richtlijn.
12.1. Niettemin deze Richtlijn aan de Lidstaten toestaat om de procedure van terugbetaling van accijns dat zij voorbehoud aan “professionele diesel” eveneens toe te passen voor andere facultatieve verminderingen van accijns voorzien bij deze Richtlijn, heeft de Regering beslist om deze procedure uit te breiden met 2 situaties van artikel 5, 3de streepje van de Richtlijn; te weten, plaatselijk openbaar personenvervoer (taxi’s inbegrepen), evenals, in bepaalde gevallen gehandicapten. Bijgevolg, werden dus van deze procedure uitgesloten de andere gebruiken vermeld in het voormelde artikel 5, te weten afvalinzameling, strijdkrachten en overheidsadministraties (federale, regionale, provinciale, gemeentelijke administraties of deze die afhangen van de Gemeenschappen), evenals ziekenauto’s.
12.2. Hieruit volgt dat onder de voertuigen die toebehoren aan een publieke overheid, alleen de voertuigen die gebruikt worden door De Lijn, MIVB en TEC kunnen genieten van de procedure van terugbetaling toegepast voor de “professionele diesel”, voor zover deze voertuigen voldoen aan de voorwaarden opgenomen in artikel 429, § 5, letter d) van de Programmawet van 27 december 2004.
12.3. De voertuigen bestemd voor afvalinzameling, deze gebruikt door de strijdkrachten en overheidsadministraties – de voertuigen gebruikt door de publieke ondernemingen zoals bijvoorbeeld ABX, de Post en Belgacom worden niet beoogd door de huidige beperking – evenals de ziekenauto’s, worden uitgesloten van de toepassing van de procedure van terugbetaling toegepast voor de “professionele diesel”, zelfs indien deze voertuigen voldoen aan de voorwaarden opgenomen in artikel 429, § 5, letters c) en d) van de Programmawet van 27 december 2004.
Wat meer in het bijzonder de voertuigen bestemd voor afvalinzameling betreft, zijn enkel uitgesloten van het voordeel van de vermelde terugbetaling, de vrachtwagens voor het ophalen van huishoudelijk afval (zie foto hieronder), uitgerust met voorzieningen voor het laden, voor het samenpersen, voor het bevochtigen, enz.
Verder wordt er op gewezen dat indien de vrachtwagens zoals omschreven hierboven worden gebruikt voor het ophalen van ander dan huishoudelijk afval deze wel in aanmerking komen voor een terugbetaling in het kader van de professionele diesel.
Indien een voertuig, zoals hierboven omschreven, wordt gebruikt én voor het ophalen van huishoudelijk afval én voor het ophalen van ander dan huishoudelijk afval kan, voor het gedeelte van de gasolie dat gebruikt werd voor het ophalen van ander dan huishoudelijk afval, een terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns gevraagd worden.
Het spreekt natuurlijk voor zich dat de onderverdeling tussen ophalen van huishoudelijk of ander dan huishoudelijk afval controleerbaar moet zijn voor de Administratie. Indien dit niet het geval is, worden de voertuigen beschouwd als zijnde bestemd voor het ophalen van huishoudelijk afval.
2.8. Inwerkingtreding
13. De maatregelen betreffende de vrijstelling traden in werking op 1 april 2004. Deze beschikking verandert evenwel niets aan het feit dat de verschillende categorieën van operatoren reeds recht hebben op de vrijstelling van de verhoging van bijzondere accijns vanaf 1 januari 2004.
14. Het aangifteformulier (zie cijfer 17) bevat de bedragen van de bijzondere accijns die aanleiding geven tot terugbetaling.
2.9. Opmerking met betrekking tot de drie categorieën van rechthebbenden
15. A priori wordt de teruggaaf verleend aan de eigenaar van het voertuig. Desalniettemin kan, indien een voertuig feitelijk ter beschikking staat van een ander persoon dan degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven bij de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (bij huur of leasing), teruggaaf verleend worden aan degene die feitelijk de beschikking over het voertuig heeft gehad. In dat geval moet het huurcontract of het contract van leasing op het eerste verzoek en zonder verplaatsing ter beschikking gesteld worden van de bevoegde ambtenaren.
3. Vergunning
16. Om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van de verhoging van de bijzondere accijns op gasolie van de GN-code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg dient de betrokken firma te beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit voor product-code 22 (zie de website: http://www.myminfin.be, klik op; “Naar MyMinfin zonder authentificatie (en zie geen persoonlijke gegevens)”, tabblad “Gegevens en documenten”, tabblad “Formulieren”, zoeken onder het thema “Accijnzen”, onder de titel ENERELEC: Energieproducten en elektriciteit).
16.bis. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
Het geschatte verbruik is de hoeveelheid die de aanvrager denkt te tanken of in te slaan op jaarbasis. Hierbij dient geen onderscheid gemaakt te worden tussen binnenlandse of buitenlandse trajecten. Desgevallend is de titularis van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” ertoe gehouden om een aanvraag in te dienen tot wijziging van deze vergunning, teneinde het geschatte verbruik in overeenstemming te brengen met de werkelijke verbruik.
De productcode die moet worden gebruikt is 22.
16.ter. Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een beschrijving bevat van de voornaamste economische activiteit van de aanvrager en anderzijds van elk ander element dat toelaat om na te gaan of de gevraagde vrijstelling kan worden toegestaan.
Bovendien moeten volgende bijkomende stukken aan de aanvraag worden toegevoegd:
- indien de handelsboekhouding niet in België wordt gevoerd, een verbintenis dat te allen tijde en op het eerste verzoek van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen alle boekhoudkundige stukken zullen worden voorgelegd;
- voor de taximaatschappijen: een kopie van het inschrijvingsbewijs afgegeven door de D.I.V. van alle betrokken voertuigen en een kopie van de vergunning als taxibedrijf afgegeven door de gemeentelijke of de gewestelijke overheid;
- voor de vervoersbedrijven van personen en goederen: voor alle betrokken voertuigen een kopie van het inschrijvingsbewijs afgegeven door de D.I.V. voor de hier te lande gevestigde bedrijven of voor de in een andere Lidstaat gevestigde bedrijven een gelijkwaardig document van inschrijving van het voertuig.
16.quater. Aan de Belgische vervoerders wordt toegestaan dat de kopieën van de inschrijvingsbewijzen worden vervangen door een lijst van de voertuigen. In deze lijst moeten alle gegevens worden opgenomen die op de inschrijvingsbewijzen voorkomen.
16.quinquies. De in een andere Lidstaat gevestigde vervoerders moeten bij hun aanvraag een kopie voegen, van het document dat overeenkomt met het Belgisch inschrijvingsbewijs, van alle betrokken voertuigen en bovendien een kopie van een officieel document waarop de maximaal toegelaten massa wordt vermeld. In het geval die stukken in een andere taal dan het Nederlands, het Frans of het Duits zouden zijn gesteld, dient daarvan een officiële vertaling te worden toegevoegd.
Opmerking: onder “officiële vertaling” moet “gewaarmerkte vertaling” begrepen worden. Een “gewaarmerkte vertaling” is een vertaling die werd verricht door een beëdigde vertaler, d.w.z. een gespecialiseerde vertaler die de eed heeft afgelegd voor een Hof van Beroep. Deze beëdigde vertaler plaatst zijn stempel en zijn handtekening op de vertaling en op het origineel om op die manier de overeenstemming te verzekeren tussen de vertaling en het origineel.
Echter, aangezien de hier vereiste bijkomende stukken kopieën zijn van documenten en niet de originele documenten zelf, wordt er een officiële/gewaarmerkte vertaling gemaakt van een kopie en niet van een origineel. Concreet betekent dit dat de beëdigde vertaler zijn stempel en zijn handtekening, naast de vertaling, ook zal moeten aanbrengen op een papieren kopie van het originele document en niet op het originele document zelf.
A contrario volgt hieruit dat de niet-gewaarmerkte vertalingen, meer algemeen “vrije vertalingen” genoemd, niet kunnen aanvaard worden.
De aanvraag van deze vervoerders moet bovendien ingediend worden op het buitenlands BTW-nummer en niet op het eventuele Belgische BTW-nummer.
Wanneer de handelsboekhouding in een andere Lidstaat wordt gevoerd, is deze namelijk niet controleerbaar in België.
De facturen daarentegen moeten in dergelijk geval wél op het Belgisch BTW-nummer worden opgemaakt.
16.sexies. De in de loop van een semester tussengekomen wijzigingen in de samenstelling van het wagenpark waarvoor het voordeel van de terugbetaling wordt gevraagd moeten aan de bevoegde dienst worden medegedeeld ten laatste tegen:
- het einde van de maand juli voor de wijzigingen opgetreden gedurende het 1ste semester; en
- het einde van de maand januari voor de wijzigingen opgetreden gedurende het 2de semester van het voorgaande jaar.
16.septies. De feitelijke verenigingen in België komen eveneens in aanmerking voor een dergelijke vergunning, indien naast de overige gestelde voorwaarden terzake, ook voldaan wordt aan 2 bijkomende voorwaarden. Er zal nl. aangetoond moeten kunnen worden (mits voorlegging van de nodige bewijsstukken) dat:
4. Toekennen verlaagd tarief
4.1. Aangifte
4.1.1. Nationale eindgebruikers
17. U heeft de keuze om uw terugbetalingsaanvraag in te dienen via één van onderstaande procedures:
- de online applicatie PDIE;
- een aangifte op papier.
http://www.myminfin.be/
18. De online applicatie PDIE is beschikbaar via volgende link: http://eservices.minfin.fgov.be/PDIEWeb/ext . Meer informatie hieromtrent kan u terugvinden via volgende link: https://financien.belgium.be/nl/Actueel/pdie-de-online-applicatie-voor-professionele-diesel. Aan de hand van de verschillende schermen wordt de applicatie uitgelegd.
18bis. De aangifte op papier voor het verkrijgen van de terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns wordt opgemaakt door middel van een webformulier dat beschikbaar is in het Nederlands, het Frans en het Duits. Nadat u het webformulier heeft ingevuld drukt u het af, ondertekent u het en zendt u het per post naar de dienst professionele diesel (zie paragraaf 20bis).
Het webformulier is beschikbaar op de webpagina https://eservices.minfin.fgov.be/webForm/public/pdie/pdie.jsf.
Mits toestemming van de administratie kan een ander formulier ingediend worden dan het formulier voorzien door de administratie. Het formulier moet voor gebruik onderworpen worden aan de goedkeuring van de administratie en dit formulier dient dezelfde gegevens te bevatten en dient ook gelijkaardig van opmaak (lay-out) te zijn.
4.1.2. Communautaire eindgebruikers
19. Andere EU-eindgebruikers kunnen uitsluitend gebruik maken van de terugbetalingsaanvraag op papier zoals beschreven in cijfer 18bis; daarenboven dient het formulier tot aanvraag van terugbetaling te worden vervolledigd met het formulier kader A (eveneens beschikbaar op de lokale kantoren of via het internet – zie cijfer 18bis).
4.1.3. BTW-gegevens van de leverancier
19bis. Met ingang van 1 juni 2007 werd de aangifte voor professionele diesel zodanig aangepast dat, naast de normale gegevens, eveneens de naam en het BTW-nummer van de brandstofleverancier vermeld moet worden (zie laatste pagina van het formulier).
Deze gegevens moeten bij elke aangifte en door alle aanvragers meegedeeld worden (zowel deze zonder eigen opslagcapaciteit als deze mét eigen opslagcapaciteit).
De vermelding van deze gegevens behoort integraal tot de aanvraag tot terugbetaling, zonder welke de terugbetaling niet uitgevoerd zal worden dan nadat de bedoelde informatie verstrekt wordt aan de Dienst professionele diesel.
Voor personen die brandstof aankopen door middel van een tankkaart volstaat de vermelding van naam en BTW-nummer van degene die de globale factuur opstelt (bv. Q8 Belgium voor een Q8 tankkaart / DKV voor een DKV tankkaart). Een uitsplitsing per tankstation is niet nodig, maar deze gegevens moeten uiteraard wel ter beschikking zijn bij de aanvrager.
4.2. Inreiken aangifte
4.2.1. Nationale eindgebruikers
20. De handleiding van de online applicatie PDIE is beschikbaar via volgende link: http://fiscus.fgov.be/interfdanl/nl/accijnzen/downloads/2016-03-08-PDIE-handleiding-extern.pdf. Behalve de wijze van indiening zijn de voorwaarden om te genieten van de terugbetaling dezelfde als deze voor de papieren aangifte.
De modellen van kader A (voor de eindgebruikers zonder opslagcapaciteit) en B (voor de eindgebruikers met eigen opslagcapaciteit) zijn beschikbaar via het internet – zie cijfer 18. Zij moeten niet bij de aangifte worden gevoegd, maar kunnen worden beschouwd als modellen ter ondersteuning van de vereiste bewijsstukken (zie hoofdstuk 5).
20bis. De papieren aangifte voor het verkrijgen van de terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns dient ingereikt te worden bij een centrale dienst gevestigd in de Regio Brussel. Een afzonderlijke dienst werd hiervoor opgericht:
Administratie van de douane en accijnzen
Dienst professionele diesel
Administratief centrum Kruidtuin – Finance Tower
Kruidtuinlaan 50 – bus 3201
1000 Brussel
da.diesel.brussels@minfin.fed.be
21. De aangifte kan bij de bevoegde dienst ingereikt worden op elk ogenblik.
De modellen van kader A (voor de eindgebruikers zonder opslagcapaciteit) en B (voor de eindgebruikers met eigen opslagcapaciteit) zijn beschikbaar via het internet – zie cijfer 17. Zij moeten niet bij de aangifte worden gevoegd, maar kunnen worden beschouwd als modellen ter ondersteuning van de vereiste bewijsstukken (zie hoofdstuk 5).
22. A priori dienen de desbetreffende facturen niet toegevoegd worden aan de aangifte (zie hoofdstuk 5. – Bewijsstukken).
22bis. De mogelijkheid bestaat om de papieren aanvraag tot terugbetaling te laten indienen door een mandataris. Bij de aanvraag moet dan een kopie van de volmacht toegevoegd zijn teneinde het mandaat te bewijzen.
22ter. Wanneer de aanvraag tot terugbetaling wordt ingediend door een mandataris, dan wordt de terugbetaling effectief uitgevoerd op het rekeningnummer dat door de mandataris werd vermeld op de aanvraag tot terugbetaling, op voorwaarde dat een kopie van de volmacht bij voormelde aanvraag werd gevoegd en waarin opgenomen is dat de mandataris de terugbetaling in ontvangst neemt.
22quater. Indien in de volmacht vermeld is dat de mandataris optreedt als enige contactpersoon van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen in het kader van de terugbetalingsdossiers en de vergunning “Energieproducten en elektriciteit”, dan moet alle correspondentie betreffende de terugbetalingsdossiers en de vergunning “Energieproducten en elektriciteit” gericht zijn aan de mandataris.
4.2.2. Communautaire eindgebruikers
23. Cijfers 20bis, 21 en 22bis zijn ook van toepassing voor de communautaire eindgebruikers.
24. De originele facturen alsmede het kader A dienen bij de aangifte gevoegd te worden. Indien de originele facturen niet bij de aangifte kunnen gevoegd worden aangezien ze reeds bij het Centraal BTW-kantoor voor Buitenlandse Belastingplichtigen werden ingediend, volstaan kopieën van de originele facturen, te samen met de referte van de aangifte bij het Centraal BTW-kantoor voor Buitenlandse Belastingplichtigen.
25. Opgeheven.
4.3. Terugbetaling
4.3.1. Nationale eindgebruikers
26. Vanaf 1 februari 2006 dient de terugbetaling te gebeuren binnen de 20 werkdagen na de ontvangst van de aangifte voor het verkrijgen van de terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns, met uitzondering van de aangiftes die aan controle onderworpen worden en deze die niet volledig of onjuist werden ingevuld.
27. De terugbetaling wordt toegekend aan de persoon die het betrokken transport uitvoert. In principe zal dit de eigenaar van het voertuig zijn. Desalniettemin kan, indien een voertuig feitelijk ter beschikking staat van een ander persoon dan degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven bij de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (bij huur of leasing), teruggaaf verleend worden aan degene die feitelijk de beschikking over het voertuig heeft gehad. In dat geval moet het huurcontract of het contract van leasing op het eerste verzoek en zonder verplaatsing ter beschikking gesteld worden van de bevoegde ambtenaren.
Deze terugbetaling gebeurt uitsluitend via overschrijving op het rekeningnummer dat door de aanvrager is vermeld op zijn papieren aanvraag tot terugbetaling, ongeacht de Lidstaat waar hij gevestigd is.
De papieren aanvraag tot terugbetaling kan ingediend worden door een lasthebber. Teneinde de echtheid van het mandaat te bewijzen, moet er een kopie van de volmacht bij deze aanvraag gevoegd worden. Wanneer de aanvraag tot terugbetaling werd ingediend door een lasthebber, dan wordt de terugbetaling effectief verleend op het bankrekeningnummer dat door de lasthebber werd vermeld op de aanvraag tot terugbetaling, op voorwaarde dat een kopie van de volmacht werd toegevoegd aan voormelde aanvraag, waarin is opgenomen dat de lasthebber de terugbetaling ontvangt.
4.3.2. Communautaire eindgebruikers
28. Hier wordt dezelfde procedure voorzien zoals voor de nationale eindgebruikers.
29. De terugbetaling zal steeds in euro geschieden, onafhankelijk van de Lidstaat waar de rechthebbende gevestigd is.
30. Opgeheven
Opmerking: de terugbetaling van de bijzondere accijns in het kader van de regeling ‘professionele diesel’ gebeurt op basis van de werkelijk uitgevoerde tankbeurten. Er moet bijgevolg geen opsplitsing gemaakt worden tussen enerzijds het aantal liter ongemerkte (witte) gasolie aangewend om het voertuig aan te drijven en anderzijds het aantal liter ongemerkte (witte) gasolie aangewend om een eventuele geïnstalleerde stationaire motor (bv. koelinstallatie, kraan, maal- en mengmachine,…) aan te drijven.
5. Bewijsstukken
5.1. Periode terugbetaling
31. Ingevolge artikel 9, § 1 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, artikel 3 van het koninklijk besluit van 17 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen en artikel 18 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, wordt de terugbetaling van de accijns toegestaan op schriftelijk verzoek (i.e. de papieren of online aangifte professionele diesel) vóór het verstrijken van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van geldigmaking van de aangifte ten verbruik.
De aanvrager dient evenwel te beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit – eindgebruiker tijdens de periode waarvoor hij de terugbetaling vraagt.
De aanvrager kan dus slechts een aanvraag indienen vanaf de datum van het verlenen van zijn vergunning energieproducten en elektriciteit door de bevoegde dienst en dit voor leveringen van gasolie die werden uitgevoerd na het verlenen van de vergunning energieproducten en elektriciteit.
5.2. Nationale eindgebruikers
32. Inzake de te bewaren en op verzoek van de administratie voor te leggen bewijsstukken, moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de eindgebruikers die beschikken over eigen opslagcapaciteit en deze die daarover niet beschikken.
33 tot en met 41. Opgeheven.
5.2.1. Eindgebruikers met eigen opslagcapaciteit
a. Opslag voor uitsluitend eigen gebruik
42. De eindgebruiker moet een voorraadadministratie bijhouden die de volgende elementen bevat:
- de situatie van de voorraad op 4 februari 2004 te 0 uur en op 1 januari te 0 uur van de volgende jaren;
- de aangekochte hoeveelheden met referentie naar de leveringsdata en de aankoopfacturen;
- per inslag in een voertuig:
○ de datum en het uur;
○ de hoeveelheid;
○ de nummerplaat van het voertuig;
○ de kilometerstand van het voertuig;
○ de identiteit van de chauffeur of van de persoon die tankt.
43. Hier dient er gewerkt te worden volgens het FIFO systeem (first in first out). Indien een levering gedaan wordt in de periode van 1 januari tot en met 3 februari 2004, moet deze levering ook in deze periode aangezuiverd worden. De leveringsdatum is dus bepalend; een stockopname dient dus niet te worden uitgevoerd na een accijnsverhoging in het kader van het cliquetsysteem. De effectieve datum van de tankbeurt heeft dus geen belang.
Bijvoorbeeld: er wordt gasolie geleverd op 5 januari 2004, een gedeelte van deze gasolie wordt getankt op 10 februari 2004. Deze tankbeurt dient dus aangerekend te worden op de levering van de periode van 1 januari tot en met 3 februari 2004.
Een voorbeeld van het bijhouden van kader B voor bedrijven met eigen opslagcapaciteit is terug te vinden in bijlage.
43bis. Ook de leveringen die gebeuren in de laatste periode van een aangifteperiode moeten aangezuiverd worden in diezelfde periode.
Zo moet een levering die bijvoorbeeld geschiedt op 25 juni 2005 ook helemaal in de periode vanaf 18 mei 2005 tot en met 5 juli 2005 aangezuiverd worden.
Ook een levering die bijvoorbeeld geschiedt op 31 december 2005 moet in de laatste periode van 2005 aangezuiverd worden.
44. De tankbeurten van voertuigen die niet in aanmerking komen voor de terugbetaling, maar die eveneens bevoorraad worden aan dezelfde interne pomp, dienen ook opgenomen te worden in de voorraadadministratie. Het kan evenwel volstaan dat voor de voertuigen die niet in aanmerking komen slechts de volgende gegevens vermeld worden : nummerplaat, getankte hoeveelheid en de datum van de tankbeurt.
b. De vervoerder verkoopt van zijn voorraad aan derden
45. De vervoerder moet een voorraadadministratie bijhouden zoals vermeld in cijfer 33.
46. Hier wordt niet gewerkt volgens het FIFO-systeem.
Uiterlijk de dag die volgt op een verhoging/verlaging van het tarief van de bijzondere accijns moet een voorraadaangifte in tweevoud worden opgemaakt.
In geval van een verhoging moet de verschuldigde aanvullende bijzondere accijns worden voldaan uiterlijk de donderdag van de week die volgt op de week van de verhoging van de bijzondere accijns zodat voor alle tankbeurten (eigen voertuigen of voertuigen van derden) aan het officieel geldend accijnstarief wordt getankt.
De tankbeurten van de voertuigen die in aanmerking komen voor de terugbetaling worden op de terugbetalingsaanvraag aangeschreven in de periode waar effectief is getankt.
In geval van een verlaging wordt de gedeeltelijke terugbetaling van bijzondere accijns gedaan door de ontvanger der accijnzen of der douane en accijnzen van het gebied waar de inrichting gevestigd is.
De tankbeurten van de voertuigen die niet in aanmerking komen voor de terugbetaling worden op de terugbetalingsaanvraag aangeschreven in de periode waar effectief is getankt.
c. De vervoerder tankt bij een andere vervoerder
47. Indien een vervoerder zich bij een andere vervoerder gaat bevoorraden (in het kader van gezamenlijke opslag), dienen de tankbeurten van de voor de terugbetaling in aanmerking komende voertuigen opgenomen te worden in de terugbetalingsaanvraag van de vervoerder die over de opslagcapaciteit beschikt, en dit in kader B, in de kolom van de voertuigen die niet in aanmerking komen voor terugbetaling.
48. De vervoerder die niet zelf over de opslagcapaciteit beschikt, zal van de andere vervoerder een factuur ontvangen. Dit vloeit voort uit het feit dat deze bevoorrading aangemerkt wordt als een bevoorrading bij een tankstation en derhalve dienen de voorwaarden bepaald in § 5, 3) van artikel 429 van de Programmawet van 27 december 2004 gerespecteerd te worden.
De vervoerder die de opslagplaatsen op zijn terrein heeft, dient dus een factuur op te stellen. Hierbij dient hij geen rekening te houden met de datum van levering van de gasolie in zijn opslagplaats maar met de datum van tanken door de andere vervoerder.
De andere vervoerder kan dus slechts een terugbetaling krijgen voor een bedrag van het cliquet in de periode waarin de gasolie werd getankt bij de vervoerder die over de opslagplaatsen beschikt.
Indien bedrijven brandstof aankopen in groep, en dit ongeacht hun aard en hun juridische banden, dient de volgende procedure gerespecteerd te worden:
a) één van de bedrijven dient de verantwoordelijkheid van de aankoop van de brandstof en de verdeling naar de andere bedrijven op zich te nemen. In dit geval dient de factuur van de levering aan haar geadresseerde zijn en dient zij een factuur op te stellen voor de andere bedrijven die zich komen bevoorraden bij de opslagtank(s) waar de brandstof aanwezig is waarvan zij eigenaar is;
b) op elke opslagplaats dient dit bedrijf een voorraadadministratie bij te houden zoals vermeld in artikel 429, § 5, cijfer 4 van de Programmawet van 27 december 2004. Indien verschillende opslagplaatsen aanwezig zijn, kan een centraal beheer van de voorraadadministraties toegestaan worden voorzover het beheer toestaat dat de wettelijk voorgeschreven gegevens met betrekking tot de uitgevoerde tankbeurten, in reële tijd, beschikbaar zijn;
c) dit bedrijf is fiscaal verantwoordelijk voor alle gegevens die worden ingeschreven in de voorraadadministratie.
5.2.2. Eindgebruikers zonder eigen opslagcapaciteit
49. De leverancier (pomphouder) moet een factuur opstellen waarop de volgende gegevens vermeld dienen te zijn:
- de datum van de tankbeurt;
- het adres van het tankstation;
- het type en de hoeveelheid brandstof;
- de totale prijs van de brandstof;
- de nummerplaat van het voertuig.
50. Verder dient er op globale facturen een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende tarieven. Dit wil zeggen dat duidelijk moet vermeld zijn in welke cliquet-periode de tankbeurt heeft plaatsgevonden.
Indien bijvoorbeeld de facturatie maandelijks gebeurt en een cliquet vindt plaats in deze maand, dan moet er een duidelijk onderscheid zijn tussen de tankbeurten vóór de datum van het cliquet en deze vanaf de datum van het cliquet.
51. De facturen dienen niet mee ingediend te worden bij de aangifte voor het verkrijgen van de terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns. Deze dienen evenwel bewaard te worden op de plaats waar de boekhouding wordt gehouden, zodat, in geval van twijfel over de ingediende aangifte, het opvragen van de betreffende facturen en controle ter plaatse mogelijk zijn.
52. Facturen opgesteld naar aanleiding van een betaling in contanten geven geen recht op een terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns.
Onder “betaling in contanten” wordt elke contante betaling verstaan (cash). De betalingen verricht d.m.v. een credit- of bankkaart worden niet beschouwd als een betaling in contanten, en geven recht op een terugbetaling van de bijzondere accijns, mits aan alle andere voorwaarden werd voldaan.53. Hier merken we wel op dat een alternatieve bewijsvoering mogelijk is wanneer er een duidelijke link is tussen de facturen van de leverancier en de desbetreffende voertuigen. Een bijkomende voorwaarde bestaat er in dat alle bewijsstukken (inclusief de documenten die de link leggen vb. concordantielijsten, tachograafschijven, enz.) kant en klaar in één dossier aanwezig zijn.
Deze soepelheid kan bijvoorbeeld in de volgende situatie gevolgd worden : de facturen vermelden niet de nummerplaat, maar wel een referentienummer dat overeenstemt met één specifiek voertuig. Indien in het dossier de facturen én die referentielijst aanwezig zijn, kan deze bewijsvoering aanvaard worden.
5.3. Communautaire eindgebruikers
54. De originele facturen dienen bij de aangifte toegevoegd te worden.
Na controle worden de originele facturen teruggestuurd naar de communautaire vervoerder.
55. De bewijsstukken moeten in één van de drie landstalen opgesteld zijn (Nederlands, Frans of Duits). Indien dit niet het geval is, dient er een officiële vertaling bijgevoegd zijn.
56. Op de facturen dienen de volgende gegevens vermeld te zijn:
- de datum van de tankbeurt;
- het adres van het tankstation;
- het type en de hoeveelheid brandstof;
- de totale prijs van de brandstof;
- de nummerplaat van het voertuig.
57. Verder dient er op globale facturen een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende tarieven. Dit wil zeggen dat duidelijk moet vermeld zijn in welke cliquet-periode de tankbeurt heeft plaatsgevonden.
Indien bijvoorbeeld de facturatie maandelijks gebeurt en een cliquet vindt plaats in deze maand, dan moet er een duidelijk onderscheid zijn tussen de tankbeurten vóór de datum van het cliquet en deze vanaf de datum van het cliquet.
58. De facturen opgesteld naar aanleiding van een betaling in contanten geven geen recht op een terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns.
Onder “betaling in contanten” wordt elke contante betaling verstaan (cash). De betalingen verricht d.m.v. een credit- of bankkaart worden niet beschouwd als een betaling in contanten, en geven recht op een terugbetaling van de bijzondere accijns, mits aan alle andere voorwaarden werd voldaan.
59. Hier merken we wel op dat een alternatieve bewijsvoering mogelijk is wanneer er een duidelijke link is tussen de facturen van de leverancier en de desbetreffende voertuigen. Een bijkomende voorwaarde bestaat er in dat alle bewijsstukken (inclusief de documenten die de link leggen vb. concordantielijsten, tachograafschijven, enz.) te samen met de originele facturen worden ingediend bij de aanvraag tot terugbetaling.
Deze “soepelheid” kan bijvoorbeeld in de volgende situatie gevolgd worden : de facturen vermelden niet de nummerplaat, maar wel een referentienummer dat overeenstemt met één specifiek voertuig. Indien in het dossier de facturen én die referentielijst aanwezig zijn, kan deze bewijsvoering aanvaard worden.
Aangezien de communautaire vervoerder bij het aanvragen van de vergunning energieproducten en elektriciteit, een verbintenis heeft aangegaan teneinde te allen tijde en op het eerste verzoek van de administratie alle boekhoudkundige stukken voor te leggen, wordt hier in de mogelijkheid voorzien dat de communautaire vervoerder de boekhouding op het kantoor van de terugbetalingsdienst te Brussel kan komen voorleggen.
Hierbij merken we op dat indien de boekhouding niet in het Nederlands, het Frans of het Duits is opgesteld, een officiële vertaling moet voorgelegd worden.
5.4. Weigering terugbetaling
60. Indien de bewijsstukken niet voldoende zijn om aan te nemen dat de opgegeven getankte/ingeslagen gasolie overeenstemt met de reële getankte/ingeslagen olie, kan, na controle, de terugbetaling geweigerd worden.
5.5. Wijziging aangifte
60bis. Een aangifte “Professionele diesel ” kan het voorwerp uitmaken van een spontane wijziging/verbetering.
Indien u, voorafgaand aan de effectieve terugbetaling, een wijziging wenst aan te brengen aan een aangifte “professionele diesel” dient u een nieuwe, gecorrigeerde aangifte “professionele diesel” in bij de dienst Professionele Diesel.
Indien u, bij effectieve terugbetaling, vaststelt dat het terugbetaalde bedrag te hoog of te laag is, kan dit eveneens door u meegedeeld worden aan de dienst Professionele Diesel door middel van een nieuwe, gecorrigeerde aangifte.
6. Overtredingen
61. De volgende bepaling van de Programmawet van27 december 2004 is van toepassing:
“Art. 437. Elke overtreding van de bepalingen van dit hoofdstuk of van de maatregelen getroffen krachtens de artikelen 431 en 432 en die niet wordt gesanctioneerd door artikel 436, wordt bestraft met een geldboete van 625 EUR tot 3.125 EUR.”
61bis. Naar analogie met artikel 14, § 6, 3de alinea van het koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2015) kan de vergunning energieproducten en elektriciteit afgeleverd voor productcode 22 (professionele diesel) geweigerd, ingetrokken of gewijzigd worden onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 22, 23 en 24 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen.
“Art. 22. § 1. De aanvragen voor een vergunning die overeenkomstig de artikelen 19, 20 en 21 moeten worden ingereikt ter verwerving van de hoedanigheid van respectievelijk erkend entrepothouder, geregistreerde afzender en geregistreerde geadresseerde moeten schriftelijk gebeuren en alle elementen bevatten die met het oog op de toekenning van de vergunning zijn vereist. Deze aanvragen alsook de dienovereenkomstig door de administrateur gedelegeerde ambtenaar te verlenen vergunningen worden opgesteld in de vorm en volgens de modaliteiten vastgesteld door de Koning.
§ 2. De in § 1 bedoelde vergunningen worden slechts verleend aan hier te lande gevestigde personen.
§ 3. De in § 1 bedoelde vergunningen worden geweigerd aan personen die de krachtens de douane- of accijnswetgeving, fiscale wetgeving, sociale wetgeving of de wetgeving betreffende de aanhouding van verplichte voorraden aardolie en aardolieproducten, verschuldigde bedragen niet betalen of die een ernstige of herhaalde inbreuk plegen op de douane- of accijnswetgeving, of die zijn veroordeeld wegens valsheid en gebruik van valsheid in geschriften, namaking of vervalsing van zegels en stempels, omkoping van ambtenaren of knevelarij, diefstal, heling, oplichting, misbruik van vertrouwen, of eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk.
§ 4. De beslissingen waarbij aanvragen niet worden ingewilligd worden schriftelijk toegezonden aan de verzoekers.
Art. 23. § 1. Een vergunning wordt ingetrokken indien zij werd afgeleverd op basis van verkeerde of onvolledige gegevens en dat:
de verzoeker van de onjuistheid of de onvolledigheid van die gegevens kennis droeg of redelijkerwijze kennis had moeten dragen,
en
de vergunning op grond van de juiste en volledige gegevens niet had kunnen worden afgeleverd.
§ 2. De intrekking van de vergunning wordt aan de houder ervan betekend.
§ 3. De intrekking geldt met ingang van de datum van inwerkingtreding van de betrokken vergunning.
Art. 24. § 1. Een vergunning wordt ingetrokken of gewijzigd indien, in andere dan de in artikel 23 bedoelde gevallen, aan één of meerdere voor de toekenning vereiste voorwaarden niet of niet meer is voldaan.
§ 2. De vergunning kan worden ingetrokken indien de houder niet voldoet aan een verplichting die, in voorkomend geval, krachtens de vergunning op hem rust.
§ 3. De vergunning wordt ingetrokken in het geval bedoeld in artikel 22, § 3.
§ 4. De intrekking of de wijziging van de vergunning wordt aan de houder ervan betekend.
§ 5. De intrekking of de wijziging heeft uitwerking vanaf de datum van betekening ervan.
7. Vragen
62. Indien u vragen heeft omtrent de professionele diesel in het algemeen, kan u tijdens de kantooruren contact opnemen met de bevoegde dienst van de Administratie Operations.
63. Indien u vragen heeft met betrekking tot uw reeds ingediende terugbetalingsaanvraag, kan u tijdens de kantooruren contact opnemen met de Gewestelijke Directie Brussel – Dienst professionele diesel, op het nummer : 0257/734.30 of 0257/734.00 of op het e-mailadres: da.diesel.brussels@minfin.fed.be .
Voorraadadministratie
Voorraad op 4 februari 2004 200 liter
Uitgeslagen hoeveelheid -in aanmerking komende voertuigen
Uitgeslagen hoeveelheid – in aanmerking komende voertuigen
Uitgeslagen hoeveelheid – in aanmerking komende voertuigen
Eindvoorraad op 31 december 2004: 400 liter
Kader B – eindgebruiker met een private pomp
Leveringen | 02/01/2004 | 200 liter |
| 21/01/2004 | 400 |
| 04/02/2004 | 300 |
| 20/02/2004 | 600 |
| 02/03/2004 | 500 |
| 11/03/2004 | 100 |
| 16/03/2004 | 600 |
| 21/03/2004 | 800 |
| 02/04/2004 | 200 |
| 17/04/2004 | 400 |
| 12/06/2004 | 1000 |
| 24/09/2004 | 1500 |
02/01/2004 | 500 | liter | (a) |
06/01/2004 | 300 |
| (b) |
10/01/2004 | 100 |
| (c) |
21/01/2004 | 100 |
| (d) |
05/02/2004 om 16u | 50 |
| (e) |
26/02/2004 | 50 |
| (f) |
01/03/2004 | 100 |
| (g) |
07/03/2004 | 100 |
| (h) |
12/03/2004 om 13u | 100 |
| (i) |
16/03/2004 | 100 |
| (j) |
20/03/2004 | 100 |
| (k) |
30/03/2004 | 100 |
| (l) |
04/04/2004 | 100 |
| (m) |
10/04/2004 | 200 |
| (n) |
17/04/2004 | 100 |
| (o) |
20/04/2004 om 13u | 100 |
| (p) |
22/04/2004 | 200 |
| (q) |
30/04/2004 om 8u | 250 |
| (r) |
10/04/2004 om 7u | 250 |
| (s) |
16/05/2004 | 150 | liter | (t) |
20/05/2004 | 100 |
| (u) |
08/08/2004 | 300 |
| (v) |
15/10/2004 | 300 |
| (w) |
03/12/2004 | 300 |
| (x) |
27/12/2004 | 300 |
| (y) |
04/01/2004 | 100 | liter | (aa) |
15/01/2004 | 100 |
| (ab) |
16/01/2004 | 100 |
| (ac) |
24/01/2004 | 100 |
| (ad) |
05/02/2004 om 10u | 200 |
| (ae) |
07/02/2004 | 100 |
| (af) |
18/02/2004 | 50 |
| (ag) |
25/02/2004 | 100 |
| (ah) |
12/03/2004 om 7u | 100 |
| (ai) |
17/03/2004 | 100 |
| (aj) |
29/03/2004 | 100 |
| (ak) |
05/04/2004 | 100 |
| (al) |
12/04/2004 | 200 |
| (am) |
20/04/2004 om 8u | 100 |
| (an) |
20/04/2004 om 9 u | 150 |
| (ao) |
05/05/2004 | 50 |
| (ap) |
10/05/2004 om 12u | 50 |
| (aq) |
18/05/2004 | 150 |
| (ar) |
17/07/2004 | 300 |
| (as) |
23/09/2004 | 300 |
| (at) |
08/11/2004 | 300 |
| (au) |
| Leveringen | Door in aanmerking komende voertuigen getankte hoeveelheid (38) | Door niet in aanmerking komende voertuigen getankte hoeveelheid (39) | Totaal bedrag (eur) (40) |
Periode van 1 januari 2004 t.e.m. 3 februari 2004 0,0000 | ||||
| 1.000 | (a) 500 | (aa) 100 | 0,00 |
|
| (b) 300 |
| 0,00 |
|
| (c) 100 |
| 0,00 |
| 200 |
| (ab) 100 |
|
|
|
| (ac) 100 |
|
| 400 | (d) 100 | (ad) 100 | 0,00 |
|
|
| (ae) 200 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal | 1.000 |
| 0,00 |
Begin voorraad (36) | 200 | |||
| Leveringen | Door in aanmerking komende voertuigen getankte hoeveelheid (38) | door niet in aan merking komende voertuigen getankte hoeveelheid (39) | totaal bedrag (eur) (40) |
Cliquet 1 - van 4 februari 2004 t.e.m. 11 maart 2004 0,0037 | ||||
| 300 | (e) 50 | (af) 100 | 0,19 |
|
|
| (ag) 50 |
|
|
|
| (ah) 100 |
|
| 600 | (f) 50 | (ai) 100 | 0,19 |
|
| (g) 100 | (aj) 50 | 0,37 |
|
| (h) 100 |
| 0,37 |
|
| (i) 100 |
| 0,37 |
|
| (j) 100 |
| 0,37 |
| 500 | (k) 100 | (aj) 50 | 0,37 |
|
| (l) 100 | (ak) 100 | 0,37 |
|
| (m) 100 | (al) 50 | 0,37 |
| 100 | (n) 50 | (al) 50 | 0,19 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal voor cliquet 1 (32) | 850 |
| 3,16 |
| Leveringen | Door in aanmerking komende voertuigen getankte hoeveelheid (38) | door niet in aanmerking komende voertuigen getankte hoeveelheid (39) | totaal bedrag (eur) (40) |
Cliquet 2 - van 12 maart 2004 t.e.m. 1 april 2004 0,0169 | ||||
| 600 | (n) 150 | (am) 200 | 2,54 |
|
| (o) 100 | (an) 100 | 1,69 |
|
| (p) 50 |
| 0,85 |
| 800 | (p) 50 | (ao) 150 | 0,85 |
|
| (q) 200 | (ap) 50 | 3,38 |
|
| (r) 250 |
| 4,22 |
|
| (s) 100 |
| 1,69 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal voor cliquet 2 (33) | 900 |
| 15,22 |
|
| |||
| Leveringen | door in aanmerking komende voertuigen getankte hoeveelheid (38) | door niet in aanmerking komende voertuigen getankte hoeveelheid (39) | totaal bedrag (eur) (40) |
Cliquet 3 - van 2 april 2004 t.e.m. 1 juni 2004 0,0248 | ||||
| 200 | (t) 150 | (aq) 50 | 3,72 |
| 400 | (t) 150 | (ar) 150 | 3,72 |
|
| (u) 100 |
| 2,48 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal voor cliquet 3 (34) | 400 |
| 9,92 |
| Leveringen | door in aanmerking komende voertuigen getankte hoeveelheid (38) | door niet in aanmerking komende voertuigen getankte hoeveelheid (39) | totaal bedrag (eur) (40) |
Cliquet 4 - van 2 juni 2004 t.e.m. 31 december 2004 0,0280 | ||||
| 1.000 | (v) 300 | (as) 300 | 8,40 |
|
| (w) 100 | (at) 300 | 2,80 |
| 1.500 | (w) 200 | (av) 300 | 5,60 |
|
| (x) 300 |
| 8,40 |
|
| (y) 300 |
| 8,40 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal voor cliquet 4 (35) | 1.200 |
| 33,60 | |
Eindvoorraad (41) 400 |
Datum | Inslag | Uitslag | ||||||
Nummer leveringsbon of factuur | Hoeveelheid In liter | Pomp … | Pomp … | Pomp … | Pomp … | Pomp… | Pomp …. | |
meterstand | meterstand | meterstand | meterstand | meterstand | Meterstand | |||
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 8 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
---------------------
Interne ref.: D.I. 770
---------------------
Interne ref.: D.I. 770
Professionele diesel
Taxi’s - gehandicaptenvervoer
Overeenkomstig artikel 429, § 5, 1), a) en b) van de programmawet van 27 december 2004 gebeurt de vrijstelling van de bijzondere accijns in het kader van de regeling “professionele diesel” aan de hand van een terugbetaling, indien de gasolie wordt gebruikt voor:
a) het bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een taxidienst verzekeren; deze status wordt bevestigd door de gemeentelijke of gewestelijke overheid van het gebied van de uitbater;
b) het bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken, voor zover dit gebeurt met voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen; deze status wordt bevestigd middels het goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van een auto afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer.
Sedert de 6e Staatshervorming werd de materie aangaande het bezoldigd personenvervoer evenwel geregionaliseerd.
Hierna kan u de regels voor de verschillende gewesten vinden.
Aangaande het gehandicaptenvervoer zijn volgende wijzigingen belangrijk :
De motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeur uitmaken, zijn de voertuigen waarvoor een huurovereenkomst met chauffeur bestaat. Uit verschillende decreten (Vlaanderen en Wallonië) en een ordonnantie (Brussel) blijkt evenwel dat de interpretatie van « diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » verschilt naargelang het gewest.
Wat meer specifiek de status van de voertuigen aangepast voor het vervoeren van gehandicapte personen betreft, werd de bevoegdheid aangaande de homologatie van deze voertuigen geregionaliseerd. Deze status maakt dus niet meer het voorwerp uit van een goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van een auto, afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer.
1. WAALSE GEWEST
1.1.TAXI’S
Wat de taxi’s betreft, heeft het Waalse Gewest het decreet van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur aangenomen en gepubliceerd (B.S. 20/11/2007), evenals het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 2009 tot uitvoering van het decreet van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur (B.S. 08/09/2009).
1.1.1. Definities
De taxidienst waarvan sprake in artikel 429, § 5, 1), a) van de programmawet van 27 december 2004 heeft betrekking op de definities zoals bepaald in artikel 1, 1° (taxidiensten) en 3° (collectieve taxidiensten) van voormeld decreet van 18 oktober 2007, namelijk :
“1° taxidiensten : de diensten die met chauffeur zorgen voor het bezoldigde vervoer van personen in auto's en die aan alle volgende voorwaarden voldoen :
- het voertuig van het type wagen, auto voor dubbel gebruik of minibus in de zin van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, is, naar constructie en uitrusting, geschikt voor het vervoer van ten hoogste negen personen - de chauffeur inbegrepen - en is daartoe bestemd;
- het voertuig wordt ter beschikking van het publiek gesteld, hetzij op een bepaalde standplaats op de openbare weg in de zin van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, hetzij op eender welke andere plaats die niet voor het openbaar verkeer is opengesteld;
- het voertuig en niet elk van de plaatsen ervan wordt ter beschikking gesteld;
- de bestemming wordt door de cliënt bepaald;
(…)
3° collectieve taxidiensten : de diensten die met chauffeur zorgen voor het bezoldigde vervoer van personen in autovoertuigen en die aan volgende voorwaarden voldoen :
- het voertuig van het type wagen, auto voor dubbel gebruik of minibus in de zin van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, is naar bouwtype en uitrusting geschikt voor het vervoer van ten hoogste negen personen - chauffeur inbegrepen - en is daartoe bestemd;
- het voertuig en niet elk van de plaatsen ervan wordt ter beschikking gesteld;
- de bestemming wordt door de cliënt bepaald;”.
1.1.2. Vergunningen
Wat de taxidiensten betreft, is het attest van de gemeentelijke of gewestelijke overheid van het gebied van de uitbater, waarvan sprake in artikel 429, § 5, 1), a) van de programmawet van 27 december 2004, een vergunning voor de uitbating van een taxidienst afgeleverd door het gemeentecollege, die moet goedgekeurd worden door de Regering van het Waalse Gewest (art. 4 en 7 van voormeld decreet van 18 oktober 2007). De duur van de uitbatingsvergunning voor een taxidienst bedraagt vijf jaar (art. 8 van voormeld decreet van 18 oktober 2007).
Wat de collectieve taxidiensten betreft, wordt de vergunning voor de uitbating van een collectieve taxidienst door de Waalse Regering verstrekt (art. 31, § 2 van voormeld decreet van 18 oktober 2007). De gemeente is hiervoor niet bevoegd. De duur van de vergunning voor de uitbating van een collectieve taxidienst bedraagt vijf jaar (art. 22 van voormeld decreet van 18 oktober 2007).
1.2. GEHANDICAPTENVERVOER
Artikel 429, § 5, 1), b) van de programmawet van 27 december 2004 beoogt «het bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken, voor zover dit gebeurt met voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen; deze status wordt bevestigd middels het goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van een auto afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer».
Dit artikel bevat twee cumulatieve voorwaarden betreffende de voertuigen :
1.2.1. Motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken
De motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken zijn de voertuigen waarvoor een huurovereenkomst met chauffeur bestaat. Voor het Waalse Gewest bestaat er geen specifieke vergunning voor het verhuren met chauffeur voor voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen.
Opmerking : dit begrip is niet hetzelfde als de definitie van « diensten voor verhuur van wagens met chauffeur », en ook niet als de definitie van « vervoersdiensten van algemeen belang » van het decreet van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur (B.S. 20/11/2007). Men mag het federale begrip « motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken » dus niet verwarren met de regionale definities van « diensten voor verhuur van wagens met chauffeur » en « vervoersdiensten van algemeen belang » die onderworpen zijn aan andere voorwaarden.
1.2.2. Voertuigen aangepast voor het vervoer van gehandicapte personen
De status van de voertuigen aangepast voor het vervoeren van gehandicapte personen maakt niet meer het voorwerp uit van een goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van het voertuig afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer, aangezien de bevoegdheid m.b.t. de homologatie van voertuigen voor gehandicaptenvervoer geregionaliseerd werd.
Voor het Waalse Gewest is de bevoegde instantie op dit vlak :
De Waalse Overheidsdienst voor Mobiliteit en Infrastructuur
Directie Reglementering van voertuigen en Certificering
Dienst Homologatie
Alle voertuigen die aangepast zijn voor het vervoer van gehandicapte personen zijn gehomologeerd en ingeschreven met een carrosserie-code (rubriek 51 van het individueel goedkeuringscertificaat / gelijkvormigheidsattest).
De code in vak 51 zal enkel « SH » zijn voor het vervoer van een rolstoel (van een passagier of zelfs van de chauffeur).
De code in vak 51 zal « SG » (voertuigen voor speciale doeleinden) zijn voor een voertuig dat aangepast is om o.m. bestuurd te kunnen worden door een gehandicapt persoon, ándere dan voor het vervoer van een rolstoel (= aanpassing als hulpmiddel om een voertuig te kunnen besturen of om de toegang tot het voertuig te vergemakkelijken d.m.v. draaistoelen of verschuifbare stoelen, speciale stoelen, tilliften, aangepaste deur,…).
De code « SH » kan zelfs de twee combineren, d.w.z. aanpassing voor vervoer van een rolstoel alsook andere aanpassingen voor een gehandicapt persoon om bv. vanuit een rolstoel te kunnen besturen.
Rubriek 52 licht meer in detail toe welke specifieke voorzieningen aan de wagen werden aangebracht (stoelen, bevestigingspunten,…).
Het individueel goedkeuringscertificaat blijft geldig zolang het voertuig niet werd gewijzigd op het vlak van homologatie.
2. BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
2.1. TAXI’S
Wat de taxi’s betreft, heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur aangenomen en gepubliceerd (B.S. 01/06/1995), evenals het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 maart 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur (B.S. 03/05/2007).
2.1.1. Definitie
De taxidienst waarvan sprake in artikel 429, § 5, 1), a) van de programmawet van 27 december 2004 heeft betrekking op de definitie zoals bepaald in artikel 2, 1° van voormelde ordonnantie van 27 april 1995, namelijk :
“1° taxidiensten :
de bezoldigde vervoerdiensten van personen, met bestuurder, door middel van automobielen die aan de volgende eisen voldoen :
a) het voertuig, van het type auto, auto voor dubbel gebruik of minibus, naar de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de motorvoertuigen, hun aanhangwagens, de elementen alsook de accessoires voor de veiligheid moeten voldoen, is, naar constructie en uitrusting, geschikt voor het vervoer van ten hoogste negen personen - de bestuurder inbegrepen - en is daartoe bestemd;
b) het voertuig wordt ter beschikking gesteld van het publiek, hetzij op een bepaalde standplaats op de openbare weg naar de zin van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, hetzij op eender welke andere plaats die niet voor het openbaar verkeer is opengesteld;
c) de terbeschikkingstelling heeft betrekking op het voertuig en niet op elk van de plaatsen ervan wanneer het voertuig ingezet wordt als taxidienst, of op elk van de plaatsen van het voertuig en niet op het voertuig zelf wanneer het ingezet wordt als collectieve taxidienst met de machtiging van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;
d) de bestemming wordt door de cliënt bepaald;”
2.1.2. Vergunning
Het attest van de gemeentelijke of gewestelijke overheid van het gebied van de uitbater, waarvan sprake in artikel 429, § 5, 1), a) van de programmawet van 27 december 2004, is een vergunning voor de uitbating van een taxidienst afgeleverd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering (art. 4 van voormelde ordonnantie van 27 april 1995). De gemeente is hiervoor niet bevoegd. De duur van de uitbatingsvergunning voor een taxidienst bedraagt zeven jaar (art. 7 van voormelde ordonnantie van 27 april 1995).
2.2. GEHANDICAPTENVERVOER
Artikel 429, § 5, 1), b) van de programmawet van 27 december 2004 beoogt «het bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken, voor zover dit gebeurt met voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen; deze status wordt bevestigd middels het goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van een auto afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer».
Dit artikel bevat twee cumulatieve voorwaarden betreffende de voertuigen :
2.2.1. Motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken
De motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken zijn de voertuigen waarvoor een huurovereenkomst met chauffeur bestaat. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestaat er geen specifieke vergunning voor het verhuren met chauffeur voor voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen.
Opmerking : dit begrip is niet hetzelfde als de definitie van « diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur (B.S. 01/06/1995). Men mag het federale begrip « motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken » dus niet verwarren met de regionale definitie van « diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » die onderworpen is aan andere voorwaarden.
2.2.2. Voertuigen aangepast voor het vervoer van gehandicapte personen
De status van de voertuigen aangepast voor het vervoeren van gehandicapte personen maakt niet meer het voorwerp uit van een goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van het voertuig afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer, aangezien de bevoegdheid m.b.t. de homologatie van voertuigen voor gehandicaptenvervoer geregionaliseerd werd.
Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de bevoegde instantie op dit vlak :
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Directie Wegverkeer
Dienst Homologatie
De dienst homologatie van Brussel Mobiliteit levert individuele goedkeuringscertificaten af voor voertuigen die zijn aangepast voor het vervoer van gehandicapte personen. Dit individueel goedkeuringsattest is de conformiteitsverklaring.
De dienst homologatie van Brussel Mobiliteit kan enkel die aanpassingen goedkeuren die aanbevolen werden door CARA (Centre d’Aptitude à la Conduite et d’Adaptation des Véhicules).
Op het individueel goedkeuringsattest kunnen zaken vermeld staan die kunnen helpen om te verifiëren of het gaat om een voertuig dat aangepast is voor het vervoer van gehandicapte personen :
3. VLAAMSE GEWEST (TAXI’S EN GEHANDICAPTENVERVOER)
Wat het Vlaamse Gewest betreft, werd het decreet van 29 maart 2019 betreffende het individueel bezoldigd personenvervoer aangenomen en gepubliceerd (B.S. 14/05/2019), o.m. met betrekking tot de taxi’s en het vervoer van gehandicapte personen
In toepassing van artikel 2 van dit decreet, worden de voertuigen die ter beschikking worden gesteld aan het publiek voortaan als volgt worden ingedeeld:
- straattaxi’s ;
- standplaatstaxi’s;
- ceremonieel vervoer ;
- OV-taxi’s (= openbaar vervoer – taxi’s).
Artikel 6 van dit decreet stelt vervolgens dat niemand zonder een vergunning een dienst voor individueel bezoldigd personenvervoer mag exploiteren van op de openbare weg of op elke andere niet voor het openbaar verkeer opengestelde plaats die zich op het grondgebied van het Vlaamse Gewest bevindt.
Het gaat hier evenwel om 1 type vergunning (= “vergunning individueel bezoldigd personenvervoer”) voor de 4 hierboven genoemde categorieën.
Dit zorgt er voortaan voor dat het bezoldigd personenvervoer met voertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeur uitmaken, zolang deze voertuigen de status hebben van aangepast gehandicaptenvervoer (cfr. art. 429, § 5, 1), b) van de programmawet van 27 december 2004), eveneens ingedeeld wordt onder één van deze 4 categorieën en bijgevolg ook over een dergelijke machtiging (= vergunning) moet beschikken.
Deze vergunning wordt afgegeven door de gemeente waar de kandidaat-vergunninghouder zijn exploitatiezetel heeft of zijn exploitatiezetel zal vestigen na verlening van de vergunning en ten laatste op het ogenblik dat de vergunninghouder begint met de exploitatie van de vergunde dienst.
Wanneer een kandidaat-exploitant over meerdere exploitatiezetels beschikt, dan is de gemeente waar men de eerste keer een vergunningsaanvraag indient bevoegd.
De vergunning is geldig op het grondgebied van het Vlaamse Gewest.
Anderzijds wordt de status van "voertuig aangepast voor het vervoeren van gehandicapte personen" in de zin van artikel 429, § 5, 1), b) van de programmawet van 27 december 2004, gezien deze regionalisering, in Vlaanderen niet meer bevestigd middels het goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van een auto afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer (voorlopig blijft deze vermelding evenwel gehandhaafd), maar wél door een individueel goedkeuringscertificaat afgeleverd door het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (dMOW), nadat in opdracht van deze goedkeuringsinstantie de nodige vaststellingen en controles werden gedaan door een erkende "technische dienst".
Wat het vervoer van gehandicapte personen betreft, moet men bijgevolg zowel beschikken over een vergunning 'individueel bezoldigd personenvervoer' als over voormeld individueel goedkeuringscertificaat.
Bron: Fisconetplus