Circulaire 2024/C/22 over de vrijstelling van de fietsvergoeding en het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een bedrijfsfiets, alsook over de beroepskosten verbonden aan het gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op Circulaire 2024/C/22 over de vrijstelling van de fietsvergoeding en het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een bedrijfsfiets, alsook over de beroepskosten verbonden aan het gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer.

Deze circulaire bespreekt de artikelen 12 tot 16 van de wet van 22.12.2023 houdende diverse fiscale bepalingen (BS 29.12.2023, Ed. 2 – Numac: 2023048700) (hierna, W 22.12.2023).


Inhoudstafel

I. Inleiding

II. Commentaar

A. Vrijstelling van de fietsvergoeding en van het voordeel van de bedrijfsfiets

1. Forfaitaire beroepskosten

2. Werkelijke beroepskosten

B. Vrijstelling fietsvergoeding

1. Verhoging van het basisbedrag

2. Invoering van een jaarlijks plafondbedrag

3. Vrijgesteld bedrag voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een ander vervoermiddel

C. Gevolgen op het vlak van de bedrijfsvoorheffing en de fiscale fiches

1. Bedrijfsvoorheffing

2. Fiscale fiches

D. Belastbaar bedrag van het voordeel van de bedrijfsfiets

E. Aftrekbaarheid van het kostenforfait voor het gebruik van de fiets

III. Inwerkingtreding

IV. Gecoördineerde teksten van het WIB 92

I. INLEIDING

1. Om het fietsgebruik, dat een efficiënte en snelle manier is om zich te verplaatsen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling, aan te moedigen, heeft de regering beslist om de vrijgestelde kilometervergoeding voor het gebruik van de fiets (hierna: fietsvergoeding) aantrekkelijker te maken door het bedrag per kilometer te verhogen, maar met toepassing van een jaarlijks plafondbedrag. De vrijstelling van de vergoeding wordt voortaan gekoppeld aan de voorwaarde dat de beroepskosten van de belastingplichtige forfaitair worden vastgesteld. De vrijstelling van het voordeel dat voortvloeit uit de kosteloze terbeschikkingstelling van een bedrijfsfiets (hierna: voordeel van de bedrijfsfiets) is eveneens gekoppeld aan de toepassing van de forfaitaire beroepskosten.

2. Tegelijkertijd wordt het bedrag van de beroepskosten met betrekking tot de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met de fiets, dat bij gebrek aan bewijs forfaitair per kilometer wordt vastgesteld, eveneens op dezelfde wijze verhoogd.

3. In de hier besproken bepalingen dient onder 'fiets' te worden verstaan: een rijwiel, een gemotoriseerd rijwiel of een speed pedelec, zoals gedefinieerd in de wegcode (1), met dien verstande dat de gemotoriseerde rijwielen en de speed pedelecs enkel in aanmerking komen wanneer ze elektrisch worden aangedreven (2).

(1) Koninklijk besluit van 01.12.1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg (BS 09.12.1975).
(2) Art. 38, § 1, eerste lid, 14°, a) van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92).

4. Deze bepalingen hebben zowel betrekking op werknemers (private of publieke sector) als op bedrijfsleiders (met arbeidsovereenkomst of zelfstandig).

II. COMMENTAAR

A. Vrijstelling van de fietsvergoeding en van het voordeel van de bedrijfsfiets

1. FORFAITAIRE BEROEPSKOSTEN

5. De vrijstellingsregeling van de fietsvergoeding en van het voordeel van de bedrijfsfiets kan voortaan enkel worden verkregen door degene wiens beroepskosten forfaitair worden vastgesteld overeenkomstig artikel 51, WIB 92 (3).

(3) Art. 38, § 1, eerste lid, 14°, a) en b), WIB 92, zoals gewijzigd door art. 12, 1°, W 22.12.2023.

6. Enkel belastingplichtigen die kiezen voor het stelsel van de aftrek van de forfaitaire beroepskosten kunnen aanspraak maken op de vrijstelling van de fietsvergoeding voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling en/of de vrijstelling van het voordeel van de bedrijfsfiets en de toebehoren, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.

2. WERKELIJKE BEROEPSKOSTEN

7. De belastingplichtigen die kiezen voor de aftrek van de werkelijke beroepskosten zijn automatisch uitgesloten van de vrijstellingsregeling. In dat geval maken de aan de belastingplichtige toegekende fietsvergoeding en/of het voordeel van de bedrijfsfiets een beroepsinkomen uit dat belastbaar is tegen het progressief tarief.

B. Vrijstelling fietsvergoeding

1. VERHOGING VAN HET BASISBEDRAG

8. Vanaf aanslagjaar 2025 (inkomsten 2024) bedraagt het basisbedrag van de kilometervergoeding 0,177 euro (in plaats van 0,145 euro) (4).

Voor aanslagjaar 2025 (inkomsten 2024) bedraag het geïndexeerde bedrag van de kilometervergoeding 0,35 euro per afgelegde kilometer (5).

(4) Art. 38, § 1, eerste lid, 14°, a), WIB 92, zoals gewijzigd door art. 12, 3°, W 22.12.2023.
(5) Art. 38, § 1, zesde lid, WIB 92, zoals ingevoegd door art. 12, 4°, W 22.12.2023 en het Bericht in verband met de automatische indexering inzake inkomstenbelastingen – Aanslagjaar 2025 (BS 23.02.2024).

9. Enkel het gedeelte van de fietsvergoeding dat het geïndexeerde basisbedrag per afgelegde kilometer voor woon-werkverkeer niet overschrijdt, maakt een van belasting vrijgesteld inkomen uit, voor zover uiteraard de belastingplichtige de forfaitaire beroepskosten toepast. In voorkomend geval maakt enkel het overschrijdende gedeelte een belastbaar beroepsinkomen uit.

2. INVOERING VAN EEN JAARLIJKS PLAFONDBEDRAG

10. Vanaf aanslagjaar 2025 (inkomsten 2024) wordt een vrijstellingsplafond ingevoerd dat overeenstemt met een bedrag van 1.285 euro (te indexeren basisbedrag) per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk (6).

Voor aanslagjaar 2025 (inkomsten 2024) bedraagt het geïndexeerde plafondbedrag van de vrijstelling 2.500 euro (7).

(6) Art. 38, § 1, eerste lid, 14°, a), WIB 92, zoals gewijzigd door art. 12, 2° W 22.12.2023.
(7) Bericht in verband met de automatische indexering inzake inkomstenbelastingen – Aanslagjaar 2025 (BS 23.02.2024).

11. Enkel het gedeelte van de fietsvergoeding dat het jaarlijkse vrijstellingsplafond per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk niet overschrijdt, maakt een van belasting vrijgesteld inkomen uit voor zover uiteraard de belastingplichtige de forfaitaire beroepskosten toepast. In voorkomend geval maakt enkel het overschrijdende gedeelte een belastbaar beroepsinkomen uit.

12. Het gaat om een maximumbedrag dat wordt berekend per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk. Dit betekent dat wanneer een belastingplichtige tijdens hetzelfde belastbaar tijdperk bij meerdere werkgevers een dergelijke vergoeding verkrijgt, het maximumbedrag van toepassing is op het totale bedrag van de ontvangen vergoedingen voor de berekening van de belasting.

13. Wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar wordt het jaarlijkse plafondbedrag van de vrijstelling pro rata berekend (8).

(8) Art. 129/1, eerste lid, WIB 92, zoals gewijzigd door art. 14, W 22.12.2023.

14. In tegenstelling tot de vrijstelling van de fietsvergoeding is de vrijstelling van het voordeel van de bedrijfsfiets niet onderworpen aan een maximumbedrag.

15. Dat jaarlijks plafondbedrag is niet van toepassing op de vergoedingen voor dienstverplaatsingen met de fiets die op basis van art. 31, eerste lid, 1°, in fine, WIB 92 terugbetalingen van eigen kosten van de werkgever uitmaken.

3. VRIJGESTELD BEDRAG VOOR DE VERPLAATSINGEN TUSSEN DE WOONPLAATS EN DE PLAATS VAN TEWERKSTELLING MET EEN ANDER VERVOERMIDDEL

16. Wanneer het bedrag van de fietsvergoeding het voormelde jaarlijkse plafondbedrag (zie nrs. 10 tot 14) overschrijdt, kan de vrijstelling als bedoeld in art. 38, § 1, eerste lid, 9°, c), WIB 92 voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een ander vervoermiddel eveneens worden toegepast op het overschrijdende gedeelte , voor zover uiteraard de belastingplichtige de forfaitaire beroepskosten toepast. Deze vrijstelling bedraagt maximum 490 euro voor aanslagjaar 2025.

17. Een dergelijke vrijstelling kan, overeenkomstig art. 38, § 1, derde lid, WIB 92, echter niet worden gecumuleerd met de vrijstelling van de fietsvergoeding voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan. Dit betekent dat het bedrag van de fietsvergoeding dat het grensbedrag van 0,35 euro per kilometer (zie nrs. 8 en 9) overschrijdt, geen recht geeft op de vrijstelling voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een ander vervoermiddel.

C. Gevolgen op het vlak van de bedrijfsvoorheffing en de fiscale fiches

1. BEDRIJFSVOORHEFFING

18. De fietsvergoeding en het voordeel van de bedrijfsfiets, die kunnen worden vrijgesteld, worden niet in aanmerking genomen voor de grondslag waarop de bedrijfsvoorheffing wordt berekend. Er is dus geen bedrijfsvoorheffing op verschuldigd. De controle over de voorwaarde dat de vrijstelling slechts kan gelden wanneer de verkrijger opteert voor de forfaitaire beroepskosten gebeurt op het niveau van de aangifte in de inkomstenbelasting en de vestiging van de belasting.

19. Voorheen kon de vrijstelling van de vergoedingen toegekend voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling in het stadium van de bedrijfsvoorheffing enkel in aanmerking worden genomen wanneer de werkgever (of de vennootschap) in het bezit was van een schriftelijke verklaring waarin de verkrijger van de inkomsten bevestigde dat hij geen aanspraak ging maken op de werkelijke beroepskosten in zijn belastingaangifte. Deze voorwaarde werd geschrapt in de bijlage III van het koninklijk besluit tot uitvoering van het WIB 92 (nrs. 16.1 en 16.2) dat van toepassing is op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 01.01.2024 (9).

(9) KB 11.12.2023 (BS 15.12.2023 – Numac: 2023048149).

20. De werkgever (of de vennootschap) moet dus niet langer over zulke verklaring van de verkrijger van de inkomsten beschikken voor wat de toepassing van de regels inzake bedrijfsvoorheffing betreft.

2. FISCALE FICHES

21. Overeenkomstig art. 92, KB/WIB 92 moeten de in artikel 270, eerste lid, 1° tot 3° en 6°, WIB 92 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing voor iedere verkrijger van inkomsten langs elektronische weg de fiscale fiches indienen.

22. Wanneer de verkrijgers van de fietsvergoeding of het voordeel van de bedrijfsfiets werknemers of bedrijfsleiders zijn, gaat het respectievelijk om de fiscale fiches 281.10 en 281.20.

23. De bedragen van de fietsvergoeding of van het voordeel van de bedrijfsfiets zullen in ieder geval in hun totaliteit moeten worden vermeld op de voornoemde fiches. Het is immers bij de vestiging van de belasting dat er zal kunnen worden vastgesteld of de belastingplichtige al dan niet aanspraak heeft gemaakt op de werkelijke beroepskosten, en dat bijgevolg de fietsvergoeding of het voordeel van de bedrijfsfiets al dan niet volledig belastbaar zijn.

D. Belastbaar bedrag van het voordeel van de bedrijfsfiets

24. Telkens wanneer een bedrijfsfiets kosteloos ter beschikking wordt gesteld aan een werknemer of aan een bedrijfsleider, moet het bedrag van het voordeel van alle aard dat daaruit voortvloeit, worden vastgesteld.

Dit bedrag op jaarbasis zal noodzakelijk zijn voor het opstellen van de fiscale fiches 281.10 of 281.20 (zie nrs. 21 tot 23).

25. Een dergelijk voordeel van alle aard maakt immers een bezoldiging als bedoeld in art. 31, tweede lid, 2° en art. 32, tweede lid, 2°, WIB 92 uit, en moet overeenkomstig art. 36, § 1, eerste lid, WIB 92 worden vastgesteld volgens de werkelijke waarde bij de verkrijger.

26. Om het bedrag van het voordeel van alle aard te kunnen vaststellen, moeten de volgende elementen in aanmerking worden genomen.

Aard van het aanbod

27. De vaststelling van het voordeel bij de verkrijger hangt af van de goederen en diensten die hem kosteloos ter beschikking worden gesteld: fiets, elektrische fiets, toebehoren, herstellingen, onderhoud, verzekering, enz.

Het voordeel van alle aard zal uiteraard verschillen naargelang de verkrijger enkel over de fiets beschikt of dat hij daarbovenop ook nog voormelde diensten geniet.

Grootte van het aanbod

28. Het voordeel van alle aard zal uiteraard verschillen naargelang de verkrijger permanent over de fiets beschikt of indien hij er slechts op een beperkte wijze over beschikt. Indien de beschikking permanent is, moet het voordeel in voorkomend geval worden vastgesteld op jaarbasis. Wanneer daarentegen de beschikking beperkt is, moet het voordeel worden vastgesteld rekening houdende met de frequentie en de duur van het gebruik, in voorkomend geval per dag, per week of per maand. Wanneer de fiets niet wordt toegewezen aan een specifieke werknemer, maar dat die werknemer er gebruik mag van maken telkens wanneer hij dat wil, moet dit worden beschouwd als een permanente beschikking.

Het voordeel berekend op jaarbasis wordt pro rata verminderd wanneer de permanente terbeschikkingstelling geen volledig jaar bestrijkt, omdat de terbeschikkingstelling in de loop van het jaar plaatsvindt of eindigt.

Waarde van het aanbod

29. Het voordeel van alle aard zal uiteraard verschillen naargelang de waarde van de fiets en van de toebehoren, alsook van de kost van de aangeboden diensten. In elk geval is dit steeds inclusief btw.

Vaststelling van het voordeel

30. Het is aan de werkgever of de vennootschap om, voor elk geval afzonderlijk op basis van de feitelijke omstandigheden, het voordeel vast te stellen op zijn werkelijke waarde voor de verkrijger, zodat het overeenstemt met de door hem gerealiseerde besparing.

Voorbeelden van veel voorkomende gevallen

Voorbeeld 1

31. Een werkgever leaset een fiets en stelt deze permanent ter beschikking aan zijn werknemer. De werknemer beschikt het hele jaar door over de fiets bij hem thuis.

Er kan worden aanvaard dat het voordeel wordt vastgesteld op basis van de door de werkgever gedragen kosten. Het gaat in principe om de huur betaald door de werkgever voor het volledige jaar.

Voorbeeld 2

32. Een werkgever leaset een fiets. De fiets maakt deel uit van een pool zonder te zijn toegewezen aan een specifieke werknemer. De werknemer kan het volledige jaar, telkens wanneer hij dat wil, beschikken over de fiets.

Er kan worden aanvaard dat het voordeel wordt vastgesteld op basis van de door de werkgever gedragen kosten. Het gaat in principe om de huur betaald door de werkgever voor het volledige jaar.

Voorbeeld 3

33. Een werkgever leaset een fiets en stelt deze van tijd tot tijd ter beschikking aan zijn werknemer. De fiets maakt deel uit van een pool zonder te zijn toegewezen aan een specifieke werknemer. De werknemer moet de fiets delen met andere werknemers, zodat hij er niet over kan beschikken telkens wanneer hij dat wil, maar wel bijvoorbeeld 2 dagen per week en 1 weekend per maand.

Er kan worden aanvaard dat het voordeel wordt vastgesteld op basis van de door de werkgever gedragen kosten. Het gaat in principe om de huur betaald door de werkgever waarop een pro rata kan worden toegepast in functie van het aantal dagen van daadwerkelijk gebruik door de werknemer.

VAA = huur x ((2 dagen x 52 weken) + (2 dagen x 12 maanden)) / 365 dagen

Voorbeeld 4

34. Een werkgever koopt een elektrische fiets en stelt deze permanent ter beschikking aan zijn werknemer (waarde: 3.000 euro), evenals de toebehoren (waarde: 500 euro). De werkgever neemt de herstellings- en onderhoudskosten (overeenkomst van 80 euro per jaar) ten laste. De werknemer beschikt het hele jaar door over de fiets bij hem thuis.

Er kan worden aanvaard dat het voordeel wordt vastgesteld op basis van de aankoopprijs van de fiets en de toebehoren gespreid over 5 jaar, zijnde de economische levensduur van de fiets, waaraan de kosten van de herstellings- en onderhoudsovereenkomst worden toegevoegd.

VAA = (3.000 euro + 500 euro = 3.500 euro) / 5 = 700 euro per jaar.

Onderhouds- en reparatiecontract (80 euro per jaar).

Wanneer de fiets ter beschikking wordt gesteld vanaf 01.06.2024, zal het bedrag van het voordeel als volgt worden toegewezen:

Aanslagjaar 2025 (inkomsten 2024) : 350 + 40 = 390 euro

Aanslagjaar 2026 (inkomsten 2025) en nadien : 700 + 80 = 780 euro.

Voorbeeld 5

35. Een werkgever koopt een elektrische fiets en stelt deze permanent ter beschikking aan zijn werknemer (waarde: 3.000 euro), evenals de toebehoren (waarde: 500 euro). De werkgever neemt de herstellings-, onderhouds- en verzekeringskosten ten laste zodat de werknemer geen enkele kost moet dragen. De werknemer beschikt het hele jaar door over de fiets bij hem thuis.

Er kan worden aanvaard dat het voordeel overeenstemt met de huur die de werkgever had moeten dragen indien hij een leaseovereenkomst had gesloten die een vergelijkbare dienst aanbood.

E. Aftrekbaarheid van het kostenforfait voor het gebruik van de fiets

36. Werknemers en bedrijfsleiders die opteren voor de aftrek van hun werkelijke beroepskosten kunnen aanspraak maken op de aftrek van kosten voor het gebruik van de fiets (10).

(10) Art. 66bis, derde lid, WIB 92, zoals gewijzigd door art. 13, 1°, W 22.12.2023.

Degenen die kiezen voor de aftrek van de werkelijke kosten, en dus uitgesloten zijn van de vrijstellingsregeling (zie nrs. 5 tot 7), mogen een kostenforfait per afgelegde kilometer toepassen voor het gebruik van de fiets in het kader van verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.

37. Vanaf aanslagjaar 2025 (inkomsten 2024) wordt het bedrag van de beroepskosten met betrekking tot de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met de fiets, bij gebrek aan bewijzen, forfaitair vastgesteld op 0,177 euro (te indexeren basisbedrag) per afgelegde kilometer.

38. Voor aanslagjaar 2025 (inkomsten 2024) bedraagt het geïndexeerde bedrag van dit kostenforfait 0,35 euro per afgelegde kilometer (11).

(11) Art. 66bis, vierde lid, WIB 92, zoals ingevoerd door art. 13, 2°, W 22.12.2023 en het Bericht in verband met de automatische indexering inzake inkomstenbelastingen – Aanslagjaar 2025 (BS 23.02.2024).

39. De werkelijk gemaakte kosten voor het gebruik van de fiets in het kader van de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling zijn, indien bewijs voorhanden is, in principe volledig aftrekbaar van de belastbare grondslag van de belastingplichtige.

Voorbeeld: mevrouw C. legt tijdens het belastbaar tijdperk 2024 (aanslagjaar 2025) woon-werkverkeer af met de fiets voor een totale afstand van 8.000 km. Haar werkgever betaalt haar hiervoor een fietsvergoeding van 3.200 euro (namelijk 0,40 euro x 8.000 km). Mevrouw C. kiest ervoor om haar werkelijke kosten aan te geven (aanslagjaar 2025), maar is niet in staat om het bewijs te leveren van de werkelijk gemaakte kosten voor haar woon-werkverkeer met de fiets:

- 3.200 euro (0,40 euro x 8.000 km) – beroepsinkomen (belastbaar)

- 2.800 euro (0,35 euro x 8.000 km) – forfaitaire kostenaftrek.

Mevrouw C. zal evenmin recht hebben op de vrijstelling als bedoeld in art. 38, § 1, eerste lid, 9°, c), WIB 92 (490 euro voor aanslagjaar 2025 – zie nr. 16).

III. INWERKINGTREDING

40. De art. 12 tot 16 W 22.12.2023 treden in werking op 31.12.2023 en zijn van toepassing vanaf het belastbaar tijdperk dat aanvangt vanaf 01.01.2024 (12).

(12) Art. 16, W 22.12.2023.

IV. GECOÖRDINEERDE TEKSTEN VAN HET WIB 92

41. De wijzigingen aangebracht aan het WIB 92 zijn vetgedrukt.

Art. 38

§ 1. Vrijgesteld zijn :

Eerste lid

14° voor de werknemer of bedrijfsleider wiens beroepskosten overeenkomstig artikel 51 forfaitair worden bepaald:

a) ten belope van maximum 1.285 euro per belastbaar tijdperk, de kilometervergoeding voor een bedrag van maximum 0,177 euro per kilometer toegekend voor de werkelijk gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een rijwiel, een gemotoriseerd rijwiel of een speed pedelec, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, met dien verstande dat de gemotoriseerde rijwielen en de speed pedelecs enkel in aanmerking komen wanneer ze elektrisch worden aangedreven;

b) het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een rijwiel of een speed pedelec, zoals bedoeld in a), en de toebehoren, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling

Zesde lid

De Koning wijzigt, in voorkomend geval, het in het eerste lid, 14°, a), bedoelde bedrag van de kilometervergoeding zodat het na toepassing van artikel 178 gelijk is aan 0,35 euro voor de in 2024 toegekende vergoedingen. Onverminderd de toepassing van artikel 178 blijft het aldus gewijzigde bedrag van toepassing op de vergoedingen die vanaf 1 januari 2024 worden toegekend.

Art. 66bis, derde en vierde lid

In afwijking van het eerste lid worden beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling die per rijwiel of per speed pedelec als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, a, wordt gedaan, bij gebrek aan bewijzen, forfaitair bepaald op 0,177 euro per afgelegde kilometer.

De Koning wijzigt, in voorkomend geval, het in het derde lid vermelde bedrag zodat het na toepassing van artikel 178 gelijk is aan 0,35 euro voor de kosten met betrekking tot de in 2024 gemaakte verplaatsingen. Onverminderd de toepassing van artikel 178 blijft het aldus gewijzigde bedrag van toepassing voor de kosten met betrekking tot de verplaatsingen die vanaf 1 januari 2024 worden gemaakt.

Art. 129/1, eerste lid

Wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar, worden de in de artikelen 21, eerste lid, 5°, 10° en 14°, 37, tweede lid, tweede streepje, 38, § 1, eerste lid, 9°, c, 14°, a, 17°, 51, 86, eerste lid, 87, tweede lid, 88, eerste lid, en 126, § 2, eerste lid, 4°, vermelde bedragen, na toepassing van artikel 178, evenals de in artikel 38, § 1, eerste lid, 30°, vermelde aantallen uren verminderd in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden ten opzichte van 12 maanden.

Art. 178

§ 1. De bedragen die in deze titel en in de desbetreffende bijzondere wetsbepalingen zijn uitgedrukt in euro, worden met betrekking tot inkomstengrenzen en -schijven, vrijstellingen, verminderingen, aftrekken en beperkingen of begrenzingen ervan, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 3.

§ 2. De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988.

Bij de berekening van de coëfficiënt worden de volgende afrondingen toegepast :

1° het gemiddelde van de indexcijfers wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer van de duizendsten van een punt al of niet 5 bereikt ;

2° de coëfficiënt wordt afgerond tot het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet 5 bereikt.

Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen, met uitzondering van die vermeld in de artikelen 21, eerste lid, 14°, 66bis, derde lid, 14535, zesde lid, van het in artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, a, vermelde bedrag van de kilometervergoeding en van de in artikel 147 vermelde bedragen van de verminderingen, afgerond tot het hogere of lagere veelvoud van 10 euro naargelang het cijfer van de eenheden al dan niet 5 bereikt. Het bedrag van de kilometervergoeding vermeld in artikel 38, § 1, eerste lid 14°, a, het bedrag vermeld in artikel 66bis, derde lid, en de in artikel 147 vermelde bedragen van de verminderingen worden afgerond tot de hogere of lagere cent naargelang het cijfer van de duizendsten al dan niet 5 bereikt. Het in artikel 14535, zesde lid, vermelde bedrag wordt afgerond tot op het hogere of lagere veelvoud van 10 cent naargelang het cijfer van de honderdsten al dan niet 5 bereikt. Het in artikel 21, eerste lid, 14°, vermelde bedrag, wordt afgerond tot de hogere of lagere euro naargelang het cijfer van de centen al dan niet 50 bereikt.

(…)

Interne ref.: 739.962


Mots clés

Articles recommandés