De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde/Algemene Administratie van de Inning en de Invordering publiceerde op 27/01/2025 de Circulaire 2025/C/6 betreffende de modernisering van de Btw-ketting.
Deze circulaire handelt over de wijzigingen aangebracht door de wet van 12.03.2023 tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën (BS 23.03.2023) aan het Btw-Wetboek en de wijzigingen aangebracht in de koninklijk besluiten genomen ter uitvoering van het Btw-Wetboek ten gevolge van deze wet.
Inhoudstafel
II. Wijziging van het Btw-Wetboek en de uitvoeringsbesluiten genomen ter uitvoering van dat Wetboek
2. Indienings- en betalingsverplichting
2.1. De periodieke btw-aangifte
2.1.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
2.1.1.1. Wettelijke bepalingen
2.1.1.2. Reglementaire bepalingen
2.1.2.1. Indienings- en betalingstermijn
2.1.2.2. Voorwaarden voor indiening van kwartaalaangiften
1.1.2.4. Overgang van aangifteregeling
2.1.2.5. Correctie materiële vergissing
2.1.2.6. Betalingsmodaliteiten
2.2. De bijzondere btw-aangifte
2.2.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
2.2.1.1. Wettelijke bepalingen
2.2.1.2. Reglementaire bepalingen
2.2.2.1. Indienings- en betalingstermijn
2.2.2.3. Betalingsmodaliteiten
2.3.1. Reglementaire bepalingen
2.3.2.1. Indieningsmodaliteiten
2.3.2.2. Betalingsmodaliteiten
2.4.1. Reglementaire bepalingen
2.5. Aangifte van de intracommunautaire verwerving van nieuwe vervoermiddelen
2.5.1. Reglementaire bepalingen
2.6. Vereenvoudigingsregeling voor de intracommunautaire verwerving van accijnsprodukten
2.6.1. Reglementaire bepalingen
2.7. De intracommunautaire opgave
2.7.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
2.7.1.1. Wettelijke bepalingen
2.7.1.2. Reglementaire bepalingen
2.8. Lijst van intracommunautaire levering van nieuwe vervoermiddelen
2.8.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
2.8.1.1. Wettelijke bepalingen
2.8.1.2. Reglementaire bepaling
2.9. Wijziging van de administratieve toleranties
3. De (procedure van) vervangende aangifte
3.1. Wettelijke en reglementaire bepaling
3.1.2. Reglementaire bepalingen
3.2.2. Belastingplichtigen ten aanzien van wie de procedure van toepassing is
3.2.3. Het voorstel van vervangende aangifte
3.2.3.2. Uitzonderingsgevallen
3.2.3.4. Verplichte vermeldingen
3.2.3.5. Verschuldigd belastingbedrag
3.2.3.6. Wijze waarop het voorstel ter kennis wordt gebracht
3.2.3.7. Uitwerking van de kennisgeving
3.2.4. De mogelijkheid om het voorstel van vervangende aangifte te betwisten
3.2.5. De definitief vervangende aangifte
3.2.5.1. Definitief worden van de vervangende aangifte
3.2.5.2. Kennisgeving van de definitief vervangende aangifte
3.2.5.3. Administratief bezwaar
3.2.6. Verplichting tot betaling
3.2.9. Recht van de administratie om de correcte toepassing van de belasting na te gaan
3.2.10. Administratieve geldboeten
3.2.10.1. Reglementaire bepalingen
3.2.10.2.4. Boete wegens niet-indienen en laattijdig indienen van de periodieke btw-aangifte
3.2.10.2.5. Technische wijzigingen
4. Forfaitaire belastingplichtigen - regularisatie bij wijziging forfaitaire grondslagen
5.2.2. Personen gehouden tot de verplichting
5.2.3. Termijn voor het verschaffen van schriftelijke inlichtingen
6.1.1. Artikel 66 van het Btw-Wetboek
6.1.2. Artikel 67 van het Btw-Wetboek
6.2.2. Artikel 66 van het Btw-Wetboek
6.2.3. Artikel 67 van het Btw-Wetboek
7. Teruggaaf van het belastingoverschot dat blijkt uit een periodieke of bijzondere btw-aangifte
7.1.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
7.1.1.1. Wettelijke bepalingen
7.1.1.2. Reglementaire bepalingen
7.1.2.1. Principe: inschrijving van het belastingoverschot op de Provisierekening btw
7.1.2.2. Afwijking: teruggaaf op uitdrukkelijk verzoek
7.1.2.3. Termijn voor de teruggaaf en termijn voor de inschrijving op de Provisierekening btw
7.1.2.3.1. Termijn voor de ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling
7.1.2.3.2. Termijn voor inschrijving op de Provisierekening btw
7.1.2.4. De aanwending en de inhouding van het belastingoverschot
7.2. Opheffing artikel 8/2 van het koninklijk besluit nr. 4
7.2.1. Reglementaire bepalingen
7.3.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
7.3.1.2. Reglementaire bepalingen
8. Afschaffing R/C en vervanging door de Provisierekening btw
8.1. Wettelijke en reglementaire bepaling
8.1.2. Reglementaire bepalingen
8.1.2.2. Opheffing koninklijk besluit nr. 24
8.1.2.3. Werking Provisierekening btw
8.2.1. Afschaffing van de rekening-courant
8.2.1.2. Bestemming van de bedragen ingeschreven op de rekening-courant
8.2.2. Werking van de Provisierekening btw
8.2.2.2. Automatische toerekening van de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw
8.2.3. Geleidelijke implementatie van de Provisierekening btw
9. De afschaffing van de bijzondere rekening
9.1.1. Het koninklijk besluit nr. 24
9.1.2. Opheffing koninklijk besluit nr. 24
10. Kennisgeving van de verantwoording van de belastingschuld
10.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
10.1.2. Reglementaire bepaling
10.2.1. Kennisgeving aan de procureur des Konings
10.2.2. Definitief vervangende aangifte
10.2.3. Minimumbedrag voor de invordering
III. Inwerkingtreding en werking in de tijd
1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
2.1. Datum van inwerkingtreding
2.2. Werking in de tijd van de nieuwe wet
2.3. Geleidelijke implementatie
2.4. Administratieve toleranties voor het jaar 2025
[Top]
I. Inleiding
Deze circulaire licht de wijzigingen toe aangebracht door de wet van 12.03.2023 tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën (BS 23.03.2023) (hierna 'de wet van 12.03.2023') en de wijzigingen aangebracht in welbepaalde uitvoeringsbesluiten die het gevolg zijn van de wet van 12.03.2023.
De wet van 12.03.2023 omvat zes titels:
- Titel 1: Algemene bepaling;
- Titel 2: Wijzigingen van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;
- Titel 3: Wijzigingen van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet fiscale schuldvorderingen (hierna 'het WMGI');
- Titel 4: Wijziging van de wet van 13.04.2019 tot invoering van het WMGI;
- Titel 5: Wijzigingen van de wet van 26.01.2021 betreffende de dematerialisatie van de relaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën, de burgers, rechtspersonen en bepaalde derden en tot wijziging van diverse fiscale wetboeken en wetten;
- Titel 6: Overgangsbepalingen en inwerkingtreding.
De wijzigingen aan het WMGI, de wet van 13.04.2019 tot invoering van het WMGI en aan de wet van 26.01.2021 betreffende de dematerialisatie van de relaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën, de burgers, rechtspersonen en bepaalde derden en tot wijziging van diverse fiscale wetboeken en wetten (Titels 3, 4 en 5) worden in deze circulaire niet verder toegelicht.
Artikel 42 van de wet van 22.12.2023 houdende diverse bepalingen (BS 29.12.2023) (hierna 'de wet van 22.12.2023') heeft bijkomende wijzigingen aan artikel 76 van het Btw-Wetboek aangebracht (het artikel wijzigt meer in het bijzonder artikel 76, § 1, derde lid, van het Btw-Wetboek en vult artikel 76, § 2, derde lid, aan met een punt 3°).
Volgende koninklijke besluiten geven uitvoering aan de wet van 22.12.2023:
- het koninklijk besluit van 29.09.2024 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 2, 3, 4, 41, 44, 46, 48, 50 en 51 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de modernisering van de btw-ketting (BS 23.10.2024) (hierna 'het koninklijk besluit van 29.09.2024');
- het koninklijk besluit van 17.12.2024 genomen met het oog op het integreren van de inningsregels in het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen en het bepalen van de werking van de Provisierekening btw (BS 24.12.2024) (hierna ‘het koninklijk besluit van 17.12.2024’), voor wat betreft de betalingen inzake de btw en de werking van de Provisierekening btw.
Artikel 35 van het koninklijk besluit van 17.12.2023 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 2, 2bis, 3, 14, 19, 22, 31, 41 en 44 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde en tot uitstel van de datum van inwerkingtreding van de wet van 12.03.2023 tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën (BS 22.12.2023) (hierna 'het koninklijk besluit van 17.12.2023'), heeft de datum van inwerkingtreding van de wet van 12.03.2023 gewijzigd.
II. Wijziging van het Btw-Wetboek en de uitvoeringsbesluiten genomen ter uitvoering van dat Wetboek
1. Algemeen
De wet van 12.03.2023 heeft tot doel de verwerking van de periodieke btw-aangiften te moderniseren en de negatieve gevolgen van de niet-indiening van die periodieke aangiften door bepaalde belastingplichtigen sneller aan te pakken.
Deze wet hervormt de administratieve verwerking van periodieke btw-aangiften, de betaling van btw-schulden en de teruggaaf van btw-tegoeden die voortvloeien uit die periodieke aangiften grondig en wijzigt op belangrijke punten de zogenaamde 'btw-ketting'. Deze ketting begint met de inning van de belasting door de belastingplichtige bij zijn afnemers en eindigt met de aangifte van die belasting en de betaling ervan aan de administratie (of, desgevallend, de teruggaaf ervan aan de belastingplichtige).
De hervorming brengt volgende wijzigingen aan in de zogenaamde 'btw-ketting':
- nieuwe termijnen voor de indiening van periodieke btw-aangiften en de betaling van de daaruit voortvloeiende belasting in hoofde van de belastingplichtige kwartaalindieners, alsook het bepalen van nieuwe termijnen voor het voldoen van andere welbepaalde declaratieve verplichtingen;
- de invoering van regels voor het corrigeren van in de periodieke btw-aangifte begane materiële vergissingen;
- de invoering van een geautomatiseerde procedure voor de opvolging van niet-ingediende periodieke btw-aangiften (de 'procedure van vervangende aangifte' genaamd) die, in geval van aanhoudende niet-indiening, leidt tot de kennisgeving van een (voorstel van) vervangende aangifte. Dat voorstel wordt, na het definitief worden ervan, in de plaats gesteld van de ontbrekende periodieke aangifte en omvat een verschuldigd btw-bedrag dat op een geautomatiseerde wijze wordt vastgesteld;
- de hervorming van proportionele en niet-proportionele boeten, meer in het bijzonder bij inbreuken op de verplichtingen tot indiening van de periodieke btw-aangifte en op de verplichting tot betaling van de belasting die uit die aangifte blijkt;
- de invoering van een algemene termijn van één maand voor het beantwoorden van schriftelijke vragen om inlichtingen van de administratie aan belastingplichtigen en de invoering van een afwijkende termijn van tien dagen voor dergelijke vragen in welbepaalde gevallen;
- de wijziging van de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de procedure van ambtshalve aanslag;
- een hervorming van de procedure voor de terugbetaling van het btw-overschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, met inbegrip van de veralgemening van de maandelijkse terugbetaling van die btw-kredieten voor belastingplichtigen die maandaangiften indienen;
- de invoering van een nieuw geval van inhouding van het btw-belastingkrediet dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte en een bijzondere btw-aangifte indien de belastingplichtige niet heeft geantwoord binnen de toepasselijke termijn voor het antwoorden op een vraag tot inlichtingen die tot doel heeft de waarachtigheid van het belastingoverschot te verifiëren;
- de afschaffing van de btw-rekening-courant en de bijzondere rekening;
- de invoering van de Provisierekening btw, een nieuw boekhoudkundig beheersinstrument voor btw-kredieten die niet onmiddellijk worden teruggegeven en voor door belastingplichtigen verrichte betalingen;
- de wijziging van artikel 85 van het Btw-Wetboek door onder meer een wettelijk vermoeden in te voeren met betrekking tot de kennisgeving van de verantwoording van de belastingschuld die voortvloeit uit de definitieve vervangende aangifte en door te voorzien in de mogelijkheid voor de Koning om een minimumbedrag te bepalen dat aanleiding geeft tot de invordering;
- bepaalde wijzigingen met betrekking tot btw-betalingswijze en de financiële rekeningen waarop de betaling moet worden verricht.
2. Indienings- en betalingsverplichting
2.1. De periodieke btw-aangifte
2.1.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
2.1.1.1. Wettelijke bepalingen
Artikel 53, § 1, eerste lid, 2° en 3°, van het Btw-Wetboek luiden:
'De belastingplichtige, met uitzondering van diegene die geen enkel recht op aftrek heeft, is gehouden:
[…]
2° iedere maand een aangifte in te dienen waarin hij vermeldt:
a) het bedrag der in dit Wetboek bedoelde handelingen die hij heeft verricht of die aan hem werden verstrekt gedurende de vorige maand in het kader van zijn economische activiteit;
b) het bedrag van de opeisbare belasting, van de te verrichten aftrek en van de verrichten herzieningen;
c) de gegevens die de Koning noodzakelijk acht om te voldoen aan de door de Gemeenschap uitgevaardigde regelgeving inzake statistieken en om de controle op de toepassing van de belasting te waarborgen;
3° de verschuldigd geworden belasting te voldoen binnen de termijn van indiening van de bij 2° voorgeschreven aangifte.
[…]'
2.1.1.2. Reglementaire bepalingen
Artikel 3 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 herstelt artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 1 van 29.12.1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'het koninklijk besluit nr. 1') als volgt:
'§ 1. De belastingplichtige die gehouden is tot het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte dient die aangifte in bij de door de minister van Financiën aangewezen dienst, uiterlijk de twintigste dag volgend op de maand waarop zij betrekking heeft.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 mag de belastingplichtige een kwartaalaangifte indienen, uiterlijk de vijfentwintigste dag van de maand na ieder kalenderkwartaal, wanneer:
1° de jaaromzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, voor de volledige economische activiteit niet meer bedraagt dan 2.500.000 euro;
2° de jaaromzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, niet meer bedraagt dan 250.000 euro voor het geheel van de leveringen van de navolgende goederen:
a) in artikel 415, § 1, van de programmawet van 27 december 2004 bedoelde energieproducten;
b) toestellen voor mobiele telefonie en computers alsmede hun randapparatuur, toebehoren en onderdelen;
c) landvoertuigen uitgerust met een motor onderworpen aan de reglementering betreffende de inschrijving.
De belastingplichtige die krachtens artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek gehouden is tot de maandelijkse indiening van de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen, is uitgesloten van de regeling bedoeld in het eerste lid.
§ 3. De overgang van de regeling kwartaalaangiften naar maandaangiften vindt plaats bij het verstrijken van het kalenderkwartaal waarin voor de eerste maal niet meer aan de in paragraaf 2 vermelde voorwaarden is voldaan. De belastingplichtige is gehouden uiterlijk de tiende van de maand volgend op dat kalenderkwartaal kennis te geven van die overgang door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde.
Alle andere overgangen van een aangifteregeling naar een andere kunnen, op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige, door de administratie worden toegestaan en treden in werking de eerste dag van het aangiftetijdvak van de door de belastingplichtige gevraagde regeling volgend op de datum van aanvaarding van de aanvraag door de betrokken administratie. Het verzoek wordt gedaan door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde.
§ 4. Wanneer de belastingplichtige, na de indiening van de in paragraaf 1 of 2 bedoelde aangifte in die aangifte een materiële vergissing vaststelt, dient hij, vóór het verstrijken van de indieningstermijn voor die aangifte, een nieuwe aangifte in voor dezelfde periode, die de vorige aangifte annuleert en vervangt.
Wanneer er geen aangifte kan worden ingediend vóór het verstrijken van de indieningstermijn van de te corrigeren aangifte, neemt de belastingplichtige een correctie op in de eerstvolgende aangifte die moet worden ingediend.
Onder materiële vergissing in de zin van het eerste lid wordt verstaan elke vergissing of elke vergetelheid die geen aanleiding geeft tot het opmaken of uitreiken van een verbeterend stuk.
§ 5. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 dient de curator van een gefailleerde belastingplichtige, uitgezonderd in de gevallen bedoeld in artikel XX.140 van het Wetboek van economisch recht, volgens de modaliteiten bepaald in artikel 18, § 1 en § 2, en ten laatste op 28 februari van het kalenderjaar volgend op dat waarop ze betrekking heeft, een jaaraangifte in voor de aan de belasting onderworpen handelingen die hij elk jaar verricht in naam van die belastingplichtige, met ingang van de dag van het vonnis van faillietverklaring.
De curator voldoet de verschuldigde belasting ten laatste op 30 april van het kalenderjaar volgend op dat waarop de in het eerste lid bedoelde aangifte betrekking heeft.
In afwijking van het eerste lid, dient de curator bij de sluiting van het faillissement de in het eerste lid bedoelde aangifte in ten laatste op de laatste dag van de tweede maand die volgt op de datum van het vonnis tot sluiting van het faillissement.
De curator voldoet de verschuldigde belasting ten laatste binnen de drie maanden volgend op het verstrijken van de termijn voor de indiening van de in het derde lid bedoelde aangifte.'
Artikel 6 van datzelfde koninklijk besluit van 29.09.2024 vervangt artikel 18 van het koninklijk besluit nr. 1 als volgt:
'§ 1. De belastingplichtigen gehouden tot het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, dienen deze aangifte langs elektronische weg in.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde belastingplichtigen zijn ontheven van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. De toepassingsmodaliteiten van deze ontheffing worden geregeld door de minister van Financiën of zijn gemachtigde.
§ 3. De belastingplichtigen gehouden tot het indienen van de in artikelen 17, paragrafen 1, 2, en 4 en 17ter bedoelde aangiften:
a) die deze aangiften niet langs elektronische weg indienen, maken gebruik van de formulieren die hen door de administratie ter beschikking worden gesteld en waarvan het model voorkomt op de bijlage I bij dit besluit wat de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte betreft en op de bijlage III wat de in artikel 53ter, 1°, van het Wetboek bedoelde aangifte betreft. De omschrijving van de roosters van de aangifte waarvan het model voorkomt in de genoemde bijlage I, maakt het voorwerp uit van de bijlage II bij dit besluit;
b) die deze aangiften langs elektronische weg indienen overeenkomstig de door de minister van Financiën of zijn gemachtigde gestelde nadere regels, dragen dezelfde gegevens over als die opgenomen in de onder a) bedoelde aangifte.
§ 4. […].'
Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 24 van 29.12.1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'het koninklijk besluit nr. 24') bepaalt:
'Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 8, § 1, en 10, 1°/1 van dit besluit worden op de in de artikelen 2 tot 7 aangegeven wijze betaald:
1° de belasting over de toegevoegde waarde waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de periodieke aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek;
[…].'.
Artikel 2 van datzelfde koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'De betaling wordt gedaan op de postrekening nr. 679-2003000-47 van "BTW-Ontvangsten" Brussel door storting of overschrijving.'
Artikel 31 van het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt:
'Het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.'.
Artikel 32 van datzelfde koninklijk besluit bepaalt:
'Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2025.'
2.1.2. Commentaar
2.1.2.1. Indienings- en betalingstermijn
Indieningstermijn
De indieningstermijn voor de indiening van een btw-maandaangifte wordt niet gewijzigd.
De belastingplichtigen gehouden tot de indiening van een btw-maandaangifte blijven er bijgevolg toe gehouden hun aangifte in te dienen uiterlijk de twintigste dag volgend op het tijdvak waarop de maandaangifte betrekking heeft (artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek en artikel 17, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1).
Belastingplichtigen gehouden tot het indienen van een btw-kwartaalaangifte zijn er voortaan toe gehouden hun aangifte in te dienen uiterlijk de vijfentwintigste dag volgend op het kalenderkwartaal (artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek en artikel 17, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1). Voor deze belastingplichtigen wordt de uiterste datum van indiening bijgevolg verlengd van de twintigste tot de vijfentwintigste dag van de maand die volgt op de betrokken aangifteperiode.
Betalingstermijn
De belastingplichtigen gehouden tot het indienen van maand- en kwartaalaangiften blijven ertoe gehouden de verschuldigd geworden belasting welke blijkt uit een dergelijke aangifte te voldoen binnen de termijn van indiening van een dergelijke aangifte (artikel 53, § 1, eerste lid, 3°, van het Btw-Wetboek).
De belastingplichtigen gehouden tot het indienen van periodieke btw-aangiften dienen de verschuldigde belasting bijgevolg te voldoen uiterlijk de twintigste (maandaangever) of de vijfentwintigste dag (kwartaalaangevers) volgend op het tijdvak waarop de aangifte betrekking heeft.
Curatoren
De regels inzake indiening van btw-aangiften door faillissementscuratoren en de betaling van de verschuldigde belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit een dergelijke aangifte blijven ongewijzigd (deze regels zijn voortaan opgenomen in artikel 17, § 5, van het koninklijk besluit nr. 1).
2.1.2.2. Voorwaarden voor indiening van kwartaalaangiften
De voorwaarden waaronder een kwartaalaangifte mag worden ingediend worden niet gewijzigd (deze regels zijn voortaan opgenomen in artikel 17, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1).
Er wordt aan herinnerd dat een belastingplichtige gehouden tot het indienen van periodieke btw-aangiften wordt uitgesloten van de kwartaalregeling als hij gehouden is tot de maandelijkse indiening van een btw-opgave van de intracommunautaire handelingen.
2.1.2.3. Wijze van indiening
De regels inzake de wijze van indiening van de periodieke maand- of kwartaalaangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2° van het Btw-Wetboek worden niet fundamenteel gewijzigd.
Indiening langs elektronische weg
De belastingplichtigen gehouden tot indiening van een periodieke btw-aangifte hebben de verplichting deze aangifte langs elektronische weg in te dienen (artikel 18, § 1, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1).
De indiening langs elektronische weg is de algemene regel.
De periodieke btw-aangifte kan op elektronische wijze worden ingediend, via de Intervat-toepassing die beschikbaar is op de website van de FOD Financiën: www.financien.belgium.be (rubriek e-services).
De belastingplichtigen die hun periodieke aangifte op elektronische wijze indienen dragen, overeenkomstig de door of vanwege de minister van Financiën gestelde nadere regels, dezelfde gegevens over als diegene opgenomen in het model dat voorkomt in bijlage I bij het koninklijk besluit nr. 1 (artikel 18, § 3, b), nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1).
Ontheffing
Er blijft een mogelijkheid, voor belastingplichtigen gehouden tot het indienen van periodieke btw-aangiften, om te worden ontheven van de verplichting tot het indienen langs elektronische weg zolang zij niet over de geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen.
Deze mogelijkheid komt niettemin te vervallen voor de persoon gemachtigd door de belastingplichtige om de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde aangifte namens de belastingplichtige in te dienen.
Belastingplichtigen die niet zijn ontheven van de verplichting tot indiening van de periodieke btw-aangifte langs elektronische weg kunnen de aangifte slechts rechtsgeldig indienen langs elektronische weg.
Formulieren
De belastingplichtigen die een ontheffing genieten maken gebruik van de (papieren) formulieren die hen worden ter beschikking gesteld door de administratie en waarvan het model voorkomt op de bijlage I bij het koninklijk besluit nr. 1. De omschrijving van de roosters van de aangifte is opgenomen onder bijlage II van het koninklijk besluit nr. 1.
Artikel 18, § 3, a), nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 brengt een technische wijziging aan in verband met de woorden 'de formulieren die hen worden verstrekt door de administratie'. Deze bewoordingen worden vervangen door de woorden 'de formulieren die hen door de administratie ter beschikking worden gesteld'.
De ingevulde en ondertekende papieren aangifte moet worden gezonden naar:
- hetzij, wanneer het een Nederlandstalige versie betreft:
Federale Overheidsdienst Financiën
Algemene administratie van de Fiscaliteit
Scanningcentrum
Zuiderpoort – Blok B,
Gaston Crommenlaan 6, bus 001
9050 Gent (Ledeberg)
- hetzij, wanneer het een Franstalige of Duitstalige versie van de aangifte betreft:
Service Public Fédéral Finances
Administration générale de la Fiscalité
Centre de scanning
Avenue du Prince de Liège 133, Bâtiment A
5100 Namur (Jambes)
1.1.2.4. Overgang van aangifteregeling
De regels inzake de overgang van de ene aangifteregeling naar de andere aangifteregeling worden niet gewijzigd (deze regels zijn voortaan opgenomen in artikel 17, § 3, van het koninklijk besluit nr. 1).
2.1.2.5. Correctie materiële vergissing
Verplichting
Bij het begaan van een materiële vergissing in de periodieke btw-aangifte (maand- of kwartaalaangifte) is de belastingplichtige ertoe gehouden deze materiële vergissing te corrigeren.
Deze verplichting wordt thans uitdrukkelijk opgenomen in artikel 17, § 4, van het koninklijk besluit nr. 1.
Materiële vergissing
Onder een materiële vergissing dient te worden verstaan elke vergissing of vergetelheid die geen aanleiding geeft tot het opmaken of uitreiken van een verbeterend stuk.
De gevallen waarin een verbeterend stuk moet worden opgesteld of uitgereikt (bijvoorbeeld wanneer een reeds uitgereikte factuur achteraf wordt gecorrigeerd door middel van een credit- of debetnota), zijn bijgevolg niet bedoeld in artikel 17, § 4 (nieuw), van het koninklijk besluit nr. 1.
Het gaat om enigerlei materiële fout zoals bijvoorbeeld het niet opnemen van een verbetering in verband met een reeds uitgereikte factuur in de aangifte, een onterecht uitgeoefend recht op aftrek, een niet correct uitgevoerde herziening, …
Er wordt aan herinnerd dat de verplichting tot het uitreiken of opmaken van een verbeterend stuk het voorwerp is van artikel 12 van het koninklijk besluit nr. 1. Het verbeterend stuk bedoeld in dat artikel dient, na het opstellen ervan, zonder uitstel te worden opgenomen in het daartoe bestemd boek van de boekhouding (artikel 15, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 1) en wordt opgenomen in de periodieke btw-aangifte met betrekking tot de periode in de loop waarvan de belastingplichtige het verbeterend stuk respectievelijk heeft opgesteld of heeft opgesteld en uitgereikt.
Wijze waarop de correctie wordt verricht
Wanneer de belastingplichtige gehouden tot de indiening van een periodieke maand- of kwartaalaangifte, na de indiening ervan, een materiële vergissing in die aangifte vaststelt, dient hij deze vergissing te corrigeren op de wijze als voorgeschreven in artikel 17, § 4, van het koninklijk besluit nr. 1:
- indien de materiële vergissing wordt vastgesteld vóór het verstrijken van de indieningstermijn van de aangifte waarin de materiële vergissing is begaan, dient binnen deze termijn een nieuwe, verbeterende aangifte te worden ingediend voor dezelfde periode die de vorige aangifte annuleert en vervangt;
- wanneer er geen nieuwe aangifte meer kan worden ingediend vóór het verstrijken van de indieningstermijn van de te corrigeren aangifte, neemt de belastingplichtige een correctie op in de eerstvolgende aangifte die moet worden ingediend (deze correctie wordt verwerkt als een ‘positieve’ of een ‘negatieve verbetering’ in de periodieke btw-aangifte).
2.1.2.6. Betalingsmodaliteiten
Het koninklijk besluit nr. 24, dat onder meer de betalingsmodaliteiten regelde met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de periodieke aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, wordt met ingang van 01.02.2025 opgeheven. Er wordt voorzien in een overgangsperiode.
Betalingen tot 30.09.2025
In een eerste overgangsfase tot 30.09.2025 blijft het oude rekeningnummer in gebruik en zal de belastingplichtige verder de verschuldigde belasting die blijkt uit de door hem ingediende periodieke aangifte betalen op de financiële rekening BE22 6792 0030 0047 van 'BTW-Ontvangsten' Brussel. De belastingplichtige zal in deze overgangsfase voor zijn betalingen verder gebruik maken van de gestructureerde mededeling die hem door de administratie ter kennis is gebracht op de ontvangstbevestiging van zijn ingediende aangifte.
Het is in deze overgangsfase niet mogelijk om op het nieuwe hieronder weergegeven nummer te betalen. Dit nieuwe rekeningnummer zal slechts in gebruik zijn vanaf 01.10.2025.
Betalingen vanaf 01.10.2025
Vanaf 01.10.2025 kan niet meer op rechtsgeldige wijze worden betaald op de financiële rekening BE22 6792 0030 0047 van 'BTW-Ontvangsten' Brussel.
Vanaf die datum dient elke betaling van de belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit een periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek alsmede de hiervoor aangehaalde verschuldigde boeten en nalatigheidsinteresten voor laattijdige betaling van de belasting te worden verricht, alvorens hun opname in een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister, op de financiële rekening BE 41 6792 0036 4210 van het 'Inningscentrum – Centrale rekening BTW'.
Deze betalingen moeten worden verricht volgens de modaliteiten voorzien in artikel 15/1, § 1, eerste lid, van het WMGI (storting, overschrijving, domiciliëring (indien toegestaan), enz.). De verschillende betalingswijzen, het bewijs van betaling en de uitwerkingsdatum ervan, zullen in detail worden behandeld in de circulaire 2024/C/88 van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering betreffende het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
Bij de betaling moet gebruik worden gemaakt van de mededeling die de FOD Financiën op basis van het ondernemingsnummer heeft bepaald. Deze kan gemakkelijk worden opgevraagd via de website van de FOD Financiën: Gestructureerde mededeling | FOD Financiën.
De betalingen aldus verricht door of voor rekening van een belastingplichtige op de financiële rekening BE 41 6792 0036 4210 van het 'Inningscentrum - Centrale rekening BTW', worden geboekt op de Provisierekening btw van die belastingplichtige en worden automatisch toegerekend op de verschuldigde bedragen (belasting en eventuele nalatigheidsinteresten en boetes voor laattijdige betaling van de belasting) na het indienen van de periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek (voor de werking van de Provisierekening btw: zie titel 8.2.2. 'Werking van de Provisierekening btw', hierna).
2.2. De bijzondere btw-aangifte
2.2.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
2.2.1.1. Wettelijke bepalingen
Artikel 53ter van het Btw-Wetboek bepaalt:
'De in artikel 51, § 1, 2°, en § 2 bedoelde schuldenaars van de belasting die niet gehouden zijn tot de verplichtingen bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2° en 3°, moeten:
1° aangifte doen van de in de loop van een kalenderkwartaal verrichte belastbare handelingen met uitsluiting van: […]
2° de verschuldigd geworden belasting voldoen binnen de termijn van indiening van deze aangifte.'
2.2.1.2. Reglementaire bepalingen
Artikel 5 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 voegt een artikel 17ter in het koninklijk besluit nr. 1 in dat luidt als volgt:
'De persoon die gehouden is tot het indienen van de in artikel 53ter, 1°, van het Wetboek bedoelde aangifte dient deze aangifte in bij de door de minister van Financiën of zijn gemachtigde aangewezen dienst, uiterlijk de vijfentwintigste dag volgend op de periode waarop zij betrekking heeft.'
Artikel 6 van datzelfde koninklijk besluit van 29.09.2024 vervangt artikel 18 van het koninklijk besluit nr. 1 als volgt:
'§ 1. […]
§ 2. […]
§ 3. De belastingplichtigen gehouden tot het indienen van de in de artikelen […] 17ter bedoelde aangiften:
a) die deze aangiften niet langs elektronische weg indienen, maken gebruik van de formulieren die hen door de administratie ter beschikking worden gesteld en waarvan het model voorkomt […] bij dit besluit […] op de bijlage III wat de in artikel 53ter, 1°, van het Wetboek bedoelde aangifte betreft. […];
b) die deze aangiften langs elektronische weg indienen overeenkomstig de door de minister van Financiën of zijn gemachtigde gestelde nadere regels, dragen dezelfde gegevens over als die opgenomen in de onder a) bedoelde aangifte.'
Artikel 31 van het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt:
'Het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.'
Artikel 32 van datzelfde koninklijk besluit bepaalt:
'Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2025.'
2.2.2. Commentaar
2.2.2.1. Indienings- en betalingstermijn
Indieningstermijn
De bijzondere btw-aangifte is een kwartaalaangifte (artikel 53ter, 1°, van het Btw-Wetboek).
Deze aangifte dient voortaan te worden ingediend uiterlijk de 25ste dag volgend op de periode waarop zij betrekking heeft (artikel 17ter van het koninklijk besluit nr. 1).
De uiterste indieningsdatum van de bijzondere btw-aangifte bedoeld in artikel 53ter, 1°, van het Btw-Wetboek, wordt bijgevolg verlengd van de 20ste dag volgend op het tijdvak waarop ze betrekking heeft tot de 25ste dag volgend op het tijdvak waarop ze betrekking heeft.
Betalingstermijn
De personen gehouden tot het indienen van een bijzondere btw-aangifte dienen de verschuldigd geworden belasting binnen de termijn van indiening van deze aangifte te voldoen (artikel 53ter, 2°, van het Btw-Wetboek).
De verschuldigd geworden belasting die blijkt uit een bijzondere btw-aangifte dient bijgevolg te worden voldaan uiterlijk de 25ste van de maand volgend op het aangiftetijdvak.
2.2.2.2. Wijze van indiening
De regels inzake de wijze van indiening van de bijzondere btw-a angifte bedoeld in artikel 53ter, 1°, van het Btw-Wetboek blijven ongewijzigd.
Indiening langs elektronische weg
De belastingplichtigen gehouden tot indiening van een bijzondere btw-aangifte kunnen deze aangifte langs elektronische weg indienen.
De bijzondere btw-aangifte kan op elektronische wijze worden ingediend, via de Intervat-toepassing die beschikbaar is op de website van de FOD Financiën: www.financien.belgium.be (rubriek e-services).
De belastingplichtigen die hun bijzondere aangifte op elektronische wijze indienen dragen, overeenkomstig de door of vanwege de minister van Financiën gestelde nadere regels, dezelfde gegevens over als diegene die hun aangifte niet op elektronische wijze indienen (artikel 18, § 3, b), van het koninklijk besluit nr. 1).
Indiening op papier
De belastingplichtige die de bijzondere btw-aangifte op papier wenst in te dienen maakt gebruik van het formulier dat hem door de administratie ter beschikking worden gesteld en waarvan het model voorkomt op de bijlage III bij het koninklijk besluit nr. 1 (formulier nr. 629).
2.2.2.3. Betalingsmodaliteiten
De artikelen 15 tot 17 van het WMGI blijven van toepassing voor de betaling van verschuldigde belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit een bijzondere btw-aangifte.
De betaling van de belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit een bijzondere btw-aangifte, evenals van de fiscale boete en de nalatigheidsinteresten voor laattijdige betaling van deze belasting, of van de fiscale boete voor laattijdige indiening van deze aangifte, moet derhalve nog steeds gebeuren op de financiële rekening 'Inning en Invordering' BE42 6792 0000 0054, volgens de modaliteiten bepaald in artikel 15, § 1, eerste lid, van het WMGI (storting, overschrijving, domiciliëring (indien toegestaan), enz.)
Bij de betaling moet gebruik worden gemaakt van de mededeling bepaald door de FOD Financiën, die wordt vermeld op het betalingsbericht dat naar de belastingplichtige wordt gestuurd en kan worden geraadpleegd op het MyMinfin-platform. Deze verschilt van de mededeling op basis van het ondernemingsnummer.
Voor meer informatie over de verschillende betalingswijzen, het bewijs van betaling en de uitwerkingsdatum ervan, wordt verwezen naar de circulaire 2024/C/88 van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering betreffende het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
2.3. De OSS-aangifte
2.3.1. Reglementaire bepalingen
Artikel 6 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 vervangt artikel 18 van het koninklijk besluit nr. 1 als volgt:
'§ 1. […]
§ 2. […]
§ 3. […]
§ 4. De belastingplichtigen gehouden tot de indiening van de in de artikelen 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6, van het Wetboek bedoelde aangifte, gebruiken de aangifteformulieren die bestaan uit een elektronisch bericht waarvan de inhoud is bepaald in de artikelen 58ter, § 6, tweede en derde lid, 58quater, § 6, tweede tot en met achtste lid en 58quinquies, § 6, tweede en derde lid, van het Wetboek. Zij sturen dat bericht naar het elektronisch adres dat te dien einde door de minister van Financiën of zijn gemachtigde werd gecreëerd.'
Artikel 13bis van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'De betaling van de belasting bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, vierde lid, 58quater, § 6, vierde lid en 58quinquies, § 6, vierde lid, van het Wetboek waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de aangifte bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6, van het Wetboek wordt gedaan op de postrekening BE32 6792 0036 3402 van "Inning NETP".
De betaling door de schuldenaar van de belasting op de postrekening wordt gedaan door storting of overschrijving met vermelding van de gestructureerde mededeling die hem werd ter kennis gebracht door de administratie. Zij heeft uitwerking op de datum bepaald overeenkomstig artikel 4, § 1.'
Artikel 4, § 1, van datzelfde koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'De betaling, verricht op een van de in artikel 2 bepaalde wijzen, heeft uitwerking:
1° voor een storting op een postkantoor, op de datum van de storting;
2° voor een overschrijving, de laatste werkdag die voorafgaat aan de datum van creditering van de postrekening nr. 679-2003000-47 van "BTW-Ontvangsten" Brussel. Als werkdagen worden aangemerkt alle andere dagen dan de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen.'
Artikel 31 van het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt:
'Het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.'
Artikel 32 van datzelfde koninklijk besluit bepaalt:
'Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2025.'
Artikel 3/3 van het koninklijk besluit van 20..12.2019 tot uitvoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen en betreffende de werking van de Provisierekening btw (hierna "het koninklijk besluit van 20.12.2019") bepaalt:
'De betaling van de in de artikelen 58ter, § 6, vierde lid, 58quater, § 6, vierde lid en 58quinquies, § 6, vierde lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde belastingen, waarvan de opeisbaarheid voortvloeit uit de in de artikelen 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6, van hetzelfde Wetboek, bedoelde aangifte, wordt uitgevoerd op de financiële rekening BE32 6792 0036 3402 van “Inning NETP”, volgens de wijzen voorzien in artikel 15/1, § 1, van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.'
2.3.2. Commentaar
2.3.2.1. Indieningsmodaliteiten
De indieningsmodaliteiten voor de in de artikelen 58ter, § 6 (regeling One Stop Shop niet-EU), 58quater, § 6 (regeling One Stop Shop EU) en 58quinquies, § 6 (regeling Import One Stop Shop), van het Btw-Wetboek bedoelde aangifte, zijn niet gewijzigd.
De regeling Mini-One Stop Shop (MOSS) is vanaf 01.07.2021 vervangen door de regeling One Stop Shop (OSS). De MOSS-aangifte had betrekking op handelingen bedoeld in die regeling voorafgaand aan 01.07.2021.
2.3.2.2. Betalingsmodaliteiten
De betaling van de belastingen bedoeld in de artikelen 58ter, § 6,vierde lid, 58quater, § 6, vierde lid, en 58quinquies, § 6, vierde lid, van het Btw-Wetboek, die verschuldigd is ten gevolge van de aangifte bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6, van datzelfde Wetboek, moet, zoals voorheen, worden verricht op de financiële rekening BE32 6792 0036 3402 van 'Inning NETP', volgens de modaliteiten voorzien in artikel 15/1, § 1, eerste lid, van het WMGI (artikel 3/3 van het Koninklijk Besluit van 20.12.2019).
Bij de betaling moet gebruik worden gemaakt van de mededeling zoals bepaald door de FOD Financiën.
Voor meer informatie over de verschillende betalingswijzen, het bewijs van betaling en hun uitwerkingsdatum, wordt verwezen naar de circulaire van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering betreffende het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
Artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 24 met betrekking tot de regeling Mini One Stop Shop (MOSS) wordt opgeheven aangezien deze regeling is vervangen door de regeling One Stop Shop (OSS). Er kan bijgevolg niet meer rechtsgeldig worden betaald op de vroegere financiële rekening BE78 6792 0036 2186 voor 'Mini One Stop Shop - BTW BE'.
2.4. Invoeraangifte
2.4.1. Reglementaire bepalingen
Artikel 15 van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'§ 1. De betaling van de ter zake van invoer verschuldigde belasting aan de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen wordt vastgesteld aan de hand van één van de navolgende vermeldingen die op de aangifte voor het verbruik wordt aangebracht door middel van het elektronisch systeem PLDA dat die administratie gebruikt om invoeraangiften te aanvaarden:
- de vermelding ″contant betaald″ gevolgd door het totaalbedrag van de betaalde belastingen, wanneer de belasting contant wordt betaald;
- de vermelding ″uitstel van betaling″ gevolgd door het totaalbedrag van de betaalde belastingen, wanneer de betaling van de belasting wordt uitgesteld met toepassing van artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit nr. 7 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde.
§ 2. Door of vanwege de Minister van Financiën mag echter, in de bijzondere gevallen en onder de voorwaarden door hen te bepalen, worden toegestaan dat de voldoening van de ter zake van invoer verschuldigde BTW op een andere wijze wordt vastgesteld.'
Artikel 31 van het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt:
'Het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.'
Artikel 32 van datzelfde koninklijk besluit bepaalt:
'Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2025.'
Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 7 van 29.12.1992 met betrekking tot de invoer van goederen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'het koninklijk besluit nr. 7') luidt:
'§ 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in § 2, wordt de bij invoer verschuldigde belasting betaald:
- door storting of overschrijving op de postrekening van het enig kantoor der douane en accijnzen;
of
- door betaling in speciën of met andere daarmee gelijkgestelde betaalmiddelen op het door de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen aangeduide hulpkantoor van dat enig kantoor.
De voldoening van de belasting wordt vastgesteld door op het bij artikel 9 voorgeschreven document een vermelding aan te brengen met het elektronisch systeem PLDA dat de Administratie der douane en accijnzen gebruikt om aangiften voor het verbruik te aanvaarden.
In de situaties bedoeld in artikel 58sexies van het Wetboek maakt de toepassing van de in die bepaling bedoelde bijzondere regeling het voorwerp uit van een vermelding aangebracht met het elektronisch systeem voor de indiening van douaneaangiften dat de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen gebruikt om aangiften voor het verbruik te aanvaarden
§ 2. In de situaties bedoeld in artikel 5, § 3, moet de belasting verschuldigd bij invoer als verschuldigde belasting opgenomen worden in de periodieke aangifte met betrekking tot het tijdvak waarin de invoer plaatsvond.'
2.4.2. Commentaar
Gelet op de opheffing van het koninklijk besluit nr. 24 wordt de betaling van de verschuldigde belasting bij invoer nog uitsluitend geregeld door artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 7.
De betalingsmodaliteiten van de verschuldigde belasting bij invoer blijven ongewijzigd.
2.5. Aangifte van de intracommunautaire verwerving van nieuwe vervoermiddelen
2.5.1. Reglementaire bepalingen
Artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'De betaling van de verschuldigde belasting die ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 46 tot regeling van de aangifte van de intracommunautaire verwerving van vervoermiddelen […], op een douane […]kantoor moet worden verricht geschiedt in speciën of door overschrijving op de postrekening van dit kantoor of op een andere wijze bepaald door of vanwege de Minister van Financiën in de door of namens hem te bepalen gevallen.'
Artikel 21 van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'De in artikel 20 bedoelde betalingen hebben uitwerking:
1° voor een betaling in speciën, op de datum van de betaling;
2° voor een overschrijving, de laatste werkdag die voorafgaat aan de datum van creditering van de postrekening van het kantoor volgens de documenten van de Post. Als werkdagen worden aangemerkt, alle andere dagen dan de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen;
Indien door of vanwege de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 20 van dit besluit, een andere wijze van betalen wordt toegestaan, wordt door of vanwege hem eveneens de datum bepaald waarop de betaling uitwerking heeft.'
Artikel 31 van het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt:
'Het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.'
Artikel 32 van datzelfde koninklijk besluit bepaalt:
'Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2025.'
Artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 46 van 29.12.1992, tot regeling van de aangifte van de intracommunautaire verwerving van vervoermiddelen en van de betaling van de ter zake verschuldigde btw (hierna 'het koninklijk besluit nr. 46'), luidt:
'De belasting verschuldigd ter zake van de intracommunautaire verwerving van een vervoermiddel of van een daarmee gelijkgestelde handeling waarvoor de in artikel 1 bedoelde bijzondere aangifte moet worden ingediend, moet worden voldaan vóór het verstrijken van de maand die volgt op deze waarin het belastbaar feit plaatsvindt.
Wanneer de opeisbaarheid van de belasting blijkt uit de in artikel 1 bedoelde bijzondere aangifte en die aangifte ingediend wordt binnen de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn, moet de belasting worden voldaan op het tijdstip waarop die aangifte wordt ingediend. De betaling dient te gebeuren in speciën aan de ontvanger van het douanekantoor waar de in artikel 1 bedoelde bijzondere aangifte werd ingediend of door overschrijving op de postrekening van dit kantoor of op een andere wijze bepaald door of vanwege de Minister van Financiën in de door of namens hem te bepalen gevallen.'
Artikel 17 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 vult artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 46 aan met een lid, luidende:
'De in het tweede lid bedoelde betalingen hebben uitwerking:
1° voor een betaling in speciën, op de datum van de betaling;
2° voor een overschrijving, de laatste werkdag die voorafgaat aan de datum van creditering van de rekening van het kantoor volgens de documenten van de bank- of financiële instelling die verantwoordelijk is voor het beheer van de kasrekeningen van de Federale Overheidsdienst Financiën. Als werkdagen worden aangemerkt, alle andere dagen dan de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen.'.
2.5.2. Commentaar
De regels (en praktische bepalingen) op het vlak van betaling en de uitwerking van de betaling van de verschuldigde belasting bij intracommunautaire verwerving van nieuwe vervoermiddelen, wanneer deze belasting moet worden betaald op een douanekantoor, worden niet gewijzigd. De basis verandert wel: deze regels zijn vanaf 01.02.2025, ingevolge de opheffing van het koninklijk besluit nr. 24, uitsluitend nog opgenomen in artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 46.
2.6. Vereenvoudigingsregeling voor de intracommunautaire verwerving van accijnsprodukten
2.6.1. Reglementaire bepalingen
Artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'De betaling van de verschuldigde belasting die ter uitvoering van […] het koninklijk besluit nr. 51 met betrekking tot de vereenvoudigingsregeling voor intracommunautaire verwervingen van accijnsprodukten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, op een […] accijnskantoor moet worden verricht geschiedt in speciën of door overschrijving op de postrekening van dit kantoor of op een andere wijze bepaald door of vanwege de Minister van Financiën in de door of namens hem te bepalen gevallen.'
Artikel 21 van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'De in artikel 20 bedoelde betalingen hebben uitwerking:
1° voor een betaling in speciën, op de datum van de betaling;
2° voor een overschrijving, de laatste werkdag die voorafgaat aan de datum van creditering van de postrekening van het kantoor volgens de documenten van de Post. Als werkdagen worden aangemerkt, alle andere dagen dan de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen;
Indien door of vanwege de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 20 van dit besluit, een andere wijze van betalen wordt toegestaan, wordt door of vanwege hem eveneens de datum bepaald waarop de betaling uitwerking heeft.'
Artikel 31 van het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt:
'Het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.'
Artikel 32 van datzelfde koninklijk besluit bepaalt:
'Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2025.'
Artikel 21 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 voegt tussen het eerste en het tweede lid van artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 51 van 14.04.1993 met betrekking tot de vereenvoudigingsregeling voor intracommunautaire verwervingen van accijnsgoederen op het stuk van belasting over de toegevoegde waarde twee leden in luidende:
'De betaling van de verschuldigde belasting ter uitvoering van het eerste lid, wordt verricht in speciën, door overschrijving op de postrekening van de bevoegde ontvanger der accijnzen of op een andere wijze en in de gevallen bepaald door de minister van Financiën of zijn gemachtigde.
De in het tweede lid bedoelde betalingen hebben uitwerking:
1° voor een betaling in speciën, op de datum van de betaling;
2° voor een overschrijving, de laatste werkdag die voorafgaat aan de datum van creditering van de rekening van het kantoor volgens de documenten van de bank- of financiële instelling die verantwoordelijk is voor het beheer van de kasrekeningen van de Federale Overheidsdienst Financiën. Als werkdagen worden aangemerkt, alle andere dagen dan zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen.'.
2.6.2. Commentaar
De regels (en praktische bepalingen) op het vlak van betaling van de verschuldigde belasting bij toepassing van de vereenvoudigingsregeling voor de intracommunautaire verwerving van accijnsprodukten wordt niet gewijzigd. De basis verandert echter: deze regels zijn vanaf 01.02.2025, aangezien het koninklijk besluit nr. 24 op die datum wordt opgeheven, uitsluitend nog opgenomen in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 51.
De modaliteiten voor de betaling van deze verschuldigde belasting bij toepassing van de hiervoor aangehaalde vereenvoudigingsregeling blijven eveneens ongewijzigd.
2.7. De intracommunautaire opgave
2.7.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
2.7.1.1. Wettelijke bepalingen
Artikel 53sexies, § 1, van het Btw-Wetboek bepaalt:
'De belastingplichtigen die overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 1°, met uitsluiting van de BTW-eenheden in de zin van artikel 4, § 2, artikel 50, § 1, eerste lid, 3° en 5°, voor BTW-doeleinden zijn geïdentificeerd, de leden van een BTW-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, alsook de niet in België gevestigde belastingplichtigen die voor de handelingen die zij hier te lande verrichten worden vertegenwoordigd door een overeenkomstig artikel 55, § 3, tweede lid, vooraf erkende persoon moeten iedere kalendermaand voor iedere persoon die in een andere lidstaat voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd, in de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen die moet worden ingediend bij de administratie belast met de belasting over toegevoegde waarde de volgende gegevens meedelen, waarbij een onderscheid moet worden gemaakt naargelang de aard van de handelingen:
1° het totale bedrag van de krachtens artikel 39bis, eerste lid, 1° en 4°, vrijgestelde leveringen van goederen en waarvoor de belasting in de loop van de vorige maand opeisbaar is geworden;
2° het totale bedrag van de leveringen van goederen bedoeld in artikel 25quinquies, § 3, derde lid, verricht in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen en waarvoor de belasting in de loop van de vorige maand opeisbaar is geworden;
3° het totale bedrag van de andere diensten dan die welke in de lidstaat waar de diensten belastbaar zijn van de belasting zijn vrijgesteld en waarvoor de belasting verschuldigd is door de ontvanger krachtens de communautaire bepalingen en in de loop van de vorige maand opeisbaar is geworden;
4° het btw-identificatienummer van de belastingplichtige voor wie de goederen zijn bestemd die in het kader van de regeling inzake voorraad op afroep overeenkomstig de in artikel 12ter, § 2, bedoelde voorwaarden, in de loop van de vorige maand werden verzonden of vervoerd, evenals elke wijziging in de ingediende informatie.'
2.7.1.2. Reglementaire bepalingen
Artikel 19 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 wijzigt artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 50 van 11.12.2019 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen (hierna 'het koninklijk besluit nr. 50') als volgt:
'In artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 50 van 11 december 2019 met betrekking tot de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de Franse tekst, wordt het woord "vingtième" telkens vervangen door het woord "vingt-cinquième";
2° in de Nederlandse tekst van het eerste lid, wordt het woord "twintigste" vervangen door de woorden "vijfentwintigste dag";
3° in de Nederlandse tekst van het derde lid, wordt het woord "twintigste" vervangen door het woord "vijfentwintigste".'
Artikel 20 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 bepaalt:
'In artikel 11, § 1, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de Franse tekst, wordt het woord "vingtième" telkens vervangen door het woord "vingt-cinquième";
2° in de Nederlandse tekst van het eerste lid, wordt het woord "twintigste" vervangen door de woorden "vijfentwintigste dag";
3° in de Nederlandse tekst van het derde lid, wordt het woord "twintigste" vervangen door het woord "vijfentwintigste".'
2.7.2. Commentaar
De indieningsdatum van de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen (deel 1 en deel 2) bedoeld in artikel 53sexies van het Btw-Wetboek wordt, voor kwartaalaangevers die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 5, § 1, en/of 11, § 1, van het koninklijk besluit nr. 50, gewijzigd van uiterlijk de 20ste dag van de maand volgend op het kwartaal naar uiterlijk de 25ste dag volgend op elk kalenderkwartaal.
De indieningsdatum van diezelfde opgave voor maandaangevers blijft ongewijzigd.
Wanneer de drempel van 50.000 euro bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, en artikel 11, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 50 wordt overschreden is de indiening per kwartaal niet meer mogelijk vanaf het einde van de maand waarin de drempel is overschreden. In dat geval wordt de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen (deel 1 en deel 2) opgemaakt per maand voor de periode die verstreken is sinds het begin van het kalenderkwartaal. De opgave(n) met betrekking tot deze aangifteperiode(n) van dat kalenderkwartaal tot en met de maand van de drempeloverschrijding word(t)(en) ingediend uiterlijk de vijfentwintigste dag van de maand volgend op de maand waarin de drempeloverschrijding heeft plaatsgevonden (toepassing artikel 5, § 1, derde lid, en artikel 11, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50).
Wat de btw-opgave(n) van de intracommunautaire handelingen met betrekking tot de nog niet verstreken maand(en) van het kalenderkwartaal sinds het einde van de maand waarin de drempeloverschrijding bedoeld in de vorige paragraaf heeft plaatsgevonden betreft, geldt daarentegen als uiterste indieningsdatum de 20ste volgend op de desbetreffende kalendermaand (toepassing artikel 1, eerste lid, en artikel 9, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 50).
Voorbeeld 1
Een belastingplichtige die intracommunautaire kwartaalopgaven indient verricht de volgende intracommunautaire leveringen van goederen (opgenomen met code L en/of T in deel 1 van zijn intracommunautaire opgave) in het eerste kwartaal van 2025:
- januari 2025: 40.000 euro;
- februari 2025: 20.000 euro;
- maart 2025: 10.000 euro.
Hij overschrijdt de driemaandelijkse drempel van 50.000 euro in de loop van de maand februari 2025. Ingevolge de drempeloverschrijding in februari dient hij de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen op te maken per maand voor de periode die verstreken is sinds het begin van het kalenderkwartaal. Voor het eerste kwartaal van 2025 zal hij bijgevolg:
- een opgave voor de maand januari (maand voorafgaand aan de maand van drempeloverschrijding) moeten opmaken en indienen uiterlijk 25.03.2025;
- een opgave voor de maand februari (maand van de drempeloverschrijding) moeten opmaken en indienen uiterlijk 25.03.2025;
- een opgave voor de maand maart (nog niet verstreken maand(en) van het kalenderkwartaal sinds de maand van de drempeloverschrijding) moeten opmaken en indienen uiterlijk 20.04.2025.
De volgende maandopgaven zullen moeten worden ingediend uiterlijk de 20ste dag van de maand volgend op de maand waarop ze betrekking hebben.
2.8. Lijst van intracommunautaire levering van nieuwe vervoermiddelen
2.8.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
2.8.1.1. Wettelijke bepalingen
Artikel 53sexies, § 2, van het Btw-Wetboek bepaalt:
'De Koning kan bepalen dat de belastingplichtige die een levering verricht van een nieuw vervoermiddel in de zin van artikel 8bis, § 2, onder de voorwaarden van artikel 39bis, de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde de inlichtingen moet verschaffen die Hij bepaalt.'
2.8.1.2. Reglementaire bepaling
Artikel 3, § 1, inleidende zin, van het koninklijk besluit nr. 48 van 29.12.1992 met betrekking tot de levering van vervoermiddelen in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Btw-Wetboek, verricht binnen de voorwaarden van artikel 39bis van het Btw-Wetboek (hierna 'het koninklijk besluit nr. 48') bepaalt:
'De belastingplichtigen en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, gehouden tot het indienen van de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek, moeten voor ieder kalenderkwartaal tijdens hetwelk zij één of meerdere intracommunautaire leveringen van nieuwe vervoermiddelen in de zin van artikel 8bis, § 2, van het Wetboek verrichten, binnen de voorwaarden van artikel 39bis,2°, van het Wetboek, de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan inlichten uiterlijk de twintigste van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarop ze betrekking heeft door middel van een lijst die de volgende inlichtingen bevat : […]'
Artikel 18 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 wijzigt de inleidende zin van artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr. 48 als volgt:
'In artikel 3, § 1, inleidende zin, van het koninklijk besluit nr. 48 van 29 december 1992 met betrekking tot de levering van vervoermiddelen in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Btw-Wetboek, verricht binnen de voorwaarden van artikel 39bis van het Btw-Wetboek, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 februari 2010 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 januari 2015, worden de woorden "de twintigste van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarop ze betrekking heeft" vervangen door de woorden "de twintigste of vijfentwintigste dag van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarop ze betrekking heeft, al naargelang de belastingplichtige maandelijks dan wel driemaandelijks de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte indient,".'
2.8.2. Commentaar
Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr. 48 heeft betrekking op de mededeling van de lijst van intracommunautaire leveringen van nieuwe vervoermiddelen die krachtens artikel 39bis, 2°, van het Btw-Wetboek zijn vrijgesteld en die de belastingplichtigen in de loop van een kalenderkwartaal heeft verricht. De mededeling van die lijst is geïnspireerd op de regels van toepassing voor de indiening van de periodieke btw-aangifte.
De inleidende zin van artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr. 48 verwijst voortaan naar de twintigste of de vijfentwintigste dag van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarop de betrokken lijst betrekking heeft, al naargelang de belastingplichtige de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte maandelijks of per kwartaal indient.
Voor belastingplichtigen gehouden tot het indienen van kwartaalaangiften wordt de uiterste datum van indiening van de lijst bijgevolg, net zoals voor hun periodieke btw-aangifte, verlengd van de twintigste tot de vijfentwintigste dag van de maand die volgt op de betrokken aangifteperiode.
Voor belastingplichtigen gehouden tot het indienen van maandaangiften wijzigt de uiterste datum van indiening van de lijst niet.
2.9. Wijziging van de administratieve toleranties
Vakantieregeling
De administratie heeft in het verleden, op voorstel van de minister van Financiën, jaarlijks toleranties gepubliceerd die bestonden uit een versoepeling van de indieningstermijnen voor de maand- en kwartaalaangiften met betrekking tot de verrichtingen van de maanden juni en juli en het 2de kwartaal van elk kalenderjaar (alsook in een versoepeling van de indieningstermijnen van de maandopgave van de intracommunautaire handelingen van de maanden juni en juli en de kwartaalopgave van de intracommunautaire handelingen van het 2de kwartaal van elk kalenderjaar).
Deze administratieve tolerantie kwam hierop neer dat de indieningsdatum van deze aangiften - en opgaven - werd verlengd tot in de regel de 10de van de tweede maand (of tot een vroegere datum indien de 10de en eventuele voorafgaande data geen werkdag(en) betrof(fen)) volgend op de hiervoor aangehaalde maanden en kwartaal van elk kalenderjaar.
Rekening houdend met de geleidelijke implementatie van de btw-ketting en de overgangsperiode die geldt tot 01.10.2025 (zie in dat verband Hoofdstuk III. “Inwerkingtreding en werking in de tijd”, titel 2.3. “Geleidelijke implementatie”, hierna) wordt de vakantieregeling behouden in 2025.
De Minister van Financiën laat zijn administratie grondig onderzoeken in welke vorm de vakantieregeling na 2025 kan blijven verder bestaan.
Verlenging indieningstermijn tot de eerstvolgende werkdag
Rekening houdend met de geleidelijke implementatie van de btw-ketting en de overgangsperiode die geldt tot 01.10.2025 (zie in dat verband Hoofdstuk III. “Inwerkingtreding en werking in de tijd”, titel 2.3. “Geleidelijke implementatie” en de bijlage bij deze circulaire, hierna) zal tot 1.10.2025 de uiterlijke indienings - en betalingsdatum tot de eerstvolgende werkdag verlengd worden wanneer de 20ste (maandaangifte) of 25ste (kwartaalaangifte) van de maand volgend op de aangifteperiode een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is.
Vanaf 01.10.2025 wordt voor kwartaalaangevers, wanneer de 25ste van de maand volgend op de aangifteperiode een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, de indieningsdatum niet langer verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
Op vraag van de Minister van Financiën zal voor maandaangevers de uiterste indieningsdatum na 01.10.2025 evenwel verder worden verlengd tot de eerstvolgende werkdag wanneer de 20ste van de maand volgend op de aangifteperiode een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is (zie de bijlage bij deze circulaire).
3. De (procedure van) vervangende aangifte
3.1. Wettelijke en reglementaire bepaling
3.1.1. Wettelijke bepalingen
Artikel 3 van de wet van 12.03.2023 voegt in artikel 53 van het Btw-Wetboek een paragraaf 1ter in, luidende:
'1ter. De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde brengt aan de belastingplichtige die gehouden is tot het indienen van de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte een voorstel van vervangende aangifte ter kennis, na het verstrijken van een termijn van drie maanden volgend op het aangiftetijdvak, wanneer de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte niet binnen de vereiste termijn werd ingediend, behalve in de volgende gevallen:
1° wanneer de belastingplichtige niet als zodanig voor btw-doeleinden is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50;
2° wanneer de belastingplichtige de in de paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte heeft ingediend vóór de kennisgeving van deze vervangende aangifte;
3° wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn.
Het voorstel van vervangende aangifte bedoeld in het eerste lid herneemt het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangiften met betrekking tot de twaalf maanden voorafgaand aan het aangiftetijdvak van de niet binnen de vereiste termijn ingediende aangifte.
Bij gebrek aan een eerder ingediende aangifte in de loop van een aangiftetijdvak dat maximaal twaalf maanden aan het aangiftetijdvak van de niet-ingediende aangifte voorafgaat, of wanneer het in het tweede lid bedoelde bedrag lager is dan 2.100 euro, legt het in het eerste lid bedoelde voorstel van vervangende aangifte het verschuldigde bedrag aan belasting vast op 2.100 euro.
Het in het eerste lid bedoelde voorstel van vervangende aangifte wordt aan de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige ter kennis gebracht bij aangetekende zending en heeft uitwerking op de derde werkdag volgend op de afgifte van die zending aan de aanbieder van de universele postdienst. Het bevat de volgende vermeldingen:
1° de vermelding “voorstel van vervangende aangifte”;
2° het aangiftetijdvak waarvoor de belastingplichtige geen aangifte
heeft ingediend;
3° het verschuldigde bedrag aan belasting die, al naargelang het geval, overeenstemt met:
a) het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in het tweede lid bedoelde aangiften, wanneer dat bedrag hoger is of gelijk aan 2.100 euro;
b) 2.100 euro, bij gebrek aan in het tweede lid bedoelde aangiften of wanneer het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in het tweede lid bedoelde aangiften lager is dan 2.100 euro;
4° de wettelijke grondslag waarop de administratie zich steunt om het bedrag van de verschuldigde belasting vast te stellen.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige kan de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde niet ingediende aangifte indienen binnen een termijn van een maand vanaf de datum van uitwerking van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte om het voorstel van vervangende aangifte te betwisten. De indiening van die aangifte maakt een einde aan de procedure van voorstel van vervangende aangifte.
Wanneer de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige de in het vijfde lid bedoelde aangifte niet heeft ingediend binnen de erin vermelde termijn, wordt de vervangende aangifte definitief en worden die aangifte en het verschuldigde bedrag aan belasting zoals vastgesteld in het in het eerste lid bedoelde voorstel van vervangende aangifte, aan de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige ter kennis gebracht bij aangetekende zending die de in het vierde lid bedoelde vermeldingen omvat. Die kennisgeving heeft uitwerking vanaf de derde werkdag volgend op de afgifte van de zending aan de aanbieder van de universele postdienst.
De belastingplichtige kan bezwaar indienen tegen de in het zesde lid bedoelde definitieve vervangende aangifte op het elektronische adres, binnen de termijn en volgens de modaliteiten, zoals bepaald door de Koning.
De kennisgeving van de definitieve vervangende aangifte doet geen afbreuk aan het recht van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde om de correcte toepassing na te gaan van de verschuldigde belasting ten aanzien van het aangiftetijdvak dat betrekking heeft op de vervangende aangifte en om desgevallend het bedrag ervan te corrigeren.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige, voldoet zonder uitstel het in het zesde lid bedoelde verschuldigde bedrag aan belasting alsook de overeenkomstig artikel 91, § 1, eerste lid, 1° verschuldigde nalatigheidsinteresten.'
3.1.2. Reglementaire bepalingen
Artikel 4 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 voegt een artikel 17bis in in het koninklijk besluit nr. 1, luidende:
'§ 1. De belastingplichtige aan wie overeenkomstig artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Wetboek een definitieve vervangende aangifte ter kennis is gebracht, kan tegen die aangifte een bezwaarschrift indienen binnen zes maanden vanaf de datum waarop de kennisgeving van die aangifte uitwerking heeft.
Op straffe van onontvankelijkheid wordt het in het eerste lid bedoelde bezwaar ingediend op het door de minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalde elektronische adres en bevat het minstens de volgende gegevens:
1° de naam of de maatschappelijke benaming, het adres van zijn administratieve of maatschappelijke zetel, het e-mailadres en het btw-identificatienummer van de belastingplichtige;
2° de betrokken aangifteperiode;
3° de bedragen die vermeld hadden moeten worden in de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte die niet werd ingediend en die aanleiding heeft gegeven tot de definitieve vervangende aangifte;
4° de verantwoording van de waarachtigheid van de in 3° bedoelde bedragen.
De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde bevestigt de ontvangst van het in het eerste lid bedoelde bezwaar.
§ 2. De indiening van het in paragraaf 1 bedoelde bezwaar laat het recht van de administratie onverlet om over te gaan tot gedwongen invordering van de belastingschuld die voortvloeit uit de definitieve vervangende aangifte waarvan overeenkomstig artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Wetboek kennis is gegeven, in het bijzonder wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn.
Het al dan niet indienen van het in paragraaf 1 bedoelde bezwaar laat het recht van de belastingplichtige onverlet om in rechte op te komen tegen de definitieve vervangende aangifte waarvan overeenkomstig artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Wetboek kennis werd gegeven.
De overeenkomstig het tweede lid ingestelde rechtsvordering beëindigt van rechtswege de in dit artikel bedoelde bezwaarprocedure.
§ 3. De beslissing of de ontstentenis van een beslissing met betrekking tot het in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde bezwaar laat het recht van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde onverlet om de juiste toepassing van de belasting die verschuldigd is ten aanzien van het aangiftetijdvak met betrekking tot de desbetreffende vervangende aangifte na te gaan, alsmede om, in voorkomend geval, het bedrag ervan te corrigeren.'.
3.2. Commentaar
3.2.1. Algemeen
Er wordt een procedure van vervangende aangifte ingevoerd voor belastingplichtigen die gehouden zijn periodieke (maand- of kwartaal) aangiften in te dienen als bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek wanneer zij deze de aangifte niet binnen de vereiste termijn hebben ingediend. De wettelijke basis voor deze procedure is artikel 53, § 1ter, van het Btw-Wetboek.
De toepassing van de procedure heeft tot gevolg, voor de belastingplichtige niet-indiener die niet reageert op het voorstel van vervangende aangifte dat hem ter kennis wordt gebracht door de administratie, dat dat voorstel na het verstrijken van de daartoe wettelijk bepaalde termijn, definitief wordt.
De procedure van vervangende aangifte maakt geen taxatie uit in de strikte zin van het woord, maar stelt een aangifte in de plaats van de aangifte die door de belastingplichtige had moeten worden ingediend. Die vervangende aangifte moet derhalve voor de toepassing van de btw worden gelijkgesteld met een door de belastingplichtige zelf ingediende periodieke btw-aangifte (memorie van toelichting bij de wet van 12.03.2023, Parl. Doc., Kamer, Zitting 55, 3128/1, blz. 12).
Binnen het kader van deze procedure wordt de belastingplichtige de mogelijkheid geboden om binnen een welbepaalde termijn de periodieke aangifte, voor het tijdvak waarvoor door de administratie een voorstel van vervangende aangifte werd ter kennis gebracht, in te dienen. In voorkomend geval komt het voorstel van vervangende aangifte te vervallen en komt de procedure van vervangende aangifte ten einde.
3.2.2. Belastingplichtigen ten aanzien van wie de procedure van toepassing is
De procedure van vervangende aangifte bedoeld in artikel 53, § 1ter, van het Btw-Wetboek is uitsluitend van toepassing ten aanzien van belastingplichtigen die gehouden zijn de in de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde btw-aangifte in te dienen.
Krachtens artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek zijn alle belastingplichtigen bedoeld in artikel 4 van het Btw-Wetboek (inclusief de btw-eenheid bedoeld in § 2, van dat artikel) gehouden tot het indienen van een periodieke btw-aangifte, met uitzondering evenwel van degene die geen enkel recht op aftrek heeft.
3.2.3. Het voorstel van vervangende aangifte
3.2.3.1. Algemeen
Overeenkomstig artikel 53, § 1ter, eerste lid, van het Btw-Wetboek brengt de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde aan de belastingplichtige die gehouden is tot het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2° van datzelfde Wetboek bedoelde aangifte een voorstel van vervangende aangifte ter kennis wanneer, na het verstrijken van een termijn van drie maanden volgend op het aangiftetijdvak, de bedoelde aangifte niet binnen de vereiste termijn werd ingediend.
In hoofde van een btw-belastingplichtige gehouden tot het indienen van kwartaalaangiften zal, wanneer de aangifte betreffende het eerste kwartaal (januari-maart) van jaar x niet wordt ingediend, vanaf (maart + 3 maanden) 1 juli van het jaar x een vervangende aangifte ter kennis worden gebracht.
In hoofde van een btw-belastingplichtige gehouden tot het indienen van maandaangiften zal, wanneer de aangifte betreffende maart van jaar x niet wordt ingediend, vanaf (maart + 3 maanden) 1 juli van het jaar x een vervangende aangifte ter kennis worden gebracht.
3.2.3.2. Uitzonderingsgevallen
De procedure van vervangende aangifte, die in beginsel systematisch wordt toegepast ten aanzien van belastingplichtigen gehouden tot het indienen van periodieke maand- of kwartaalaangifte, wordt niet toegepast in drie uitzonderingsgevallen (artikel 53, § 1ter, eerste lid, in fine, van het Btw-Wetboek):
1° wanneer de belastingplichtige niet als zodanig voor btw-doeleinden is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 50 van het Btw-Wetboek (geval 1);
2° wanneer de belastingplichtige de in de artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde aangifte heeft ingediend vóór de kennisgeving van deze vervangende aangifte (geval 2);
3° wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn (geval 3).
Geval 1
Het eerste geval betreft de belastingplichtige die gehouden was of is tot het indienen van periodieke aangiften maar die niet overeenkomstig artikel 50 van het Btw-Wetboek voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, terwijl hij wel gehouden was tot een dergelijke identificatie.
In dat geval is de procedure van vervangende aangifte niet van toepassing. Dit is logisch, aangezien een dergelijke belastingplichtige in de regel niet gekend is bij de administratie en de administratie niet over de nodige informatie beschikt om de procedure te kunnen opstarten.
De administratie kan de belastingtoestand van deze belastingplichtigen bijgevolg rechtzetten zonder dat zij ertoe gehouden is voorafgaandelijk de procedure van vervangende aangifte toe te passen.
Geval 2
Daarnaast wordt de procedure evenmin opgestart en wordt de vervangende aangifte niet ter kennis gebracht wanneer de belastingplichtige de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde periodieke aangifte heeft ingediend vóór de kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte.
Deze uitzondering viseert de omstandigheid dat:
- de niet ingediende periodieke btw-aangifte wordt ingediend vóór het verstrijken van de wachttermijn van drie maanden volgend op het betrokken aangiftetijdvak bedoeld in artikel 53, § 1ter, eerste lid, van het Btw-Wetboek (zie wat deze wachttermijn betreft titel 3.2.3.3. 'Wachttermijn', hierna);
- of de niet-ingediende periodieke btw-aangifte wordt ingediend na het verstrijken van de wachttermijn van drie maanden volgend op de betrokken aangifteperiode bedoeld in artikel 53, § 1ter, eerste lid, van het Btw-Wetboek, maar vóór de kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte.
Alhoewel de procedure van vervangende aangifte in beginsel van toepassing is zowel ten aanzien van de belastingplichtigen die hun aangifte niet hebben ingediend als ten aanzien van belastingplichtigen die hun aangifte niet tijdig hebben ingediend, wordt ten aanzien van de belastingplichtigen die de periodieke aangifte niet tijdig hebben ingediend aldus voorzien in een uitzondering.
Geval 3
Krachtens artikel 53, § 1ter, eerste lid, in fine, 3°, van het Btw-Wetboek wordt de procedure van vervangende aangifte niet opgestart en wordt geen voorstel van vervangende aangifte ter kennis gebracht van de belastingplichtige wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn en wanneer de hoogdringendheid van de situatie bijgevolg rechtvaardigt dat de administratie die belast is met de belasting over de toegevoegde waarde de procedure versnelt.
3.2.3.3. Wachttermijn
Artikel 53, § 1ter, eerste lid, van het Btw-Wetboek voorziet in een wachttermijn voor de kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte. Het voorstel van vervangende aangifte kan door de administratie slechts ter kennis worden gebracht na het verstrijken van een termijn van drie maanden volgend op het aangiftetijdvak.
Dit houdt in dat het voorstel van vervangende aangifte door de administratie ten vroegste ter kennis kan worden gebracht de 1e dag van de vierde maand volgend op het aangiftetijdvak.
Indien de uiterste datum voor indiening van de aangifte dus 20.01 (maandaangever) of 25.01 (kwartaalaangever) van het jaar X+1 is kan het voorstel van vervangende aangifte door de administratie ten vroegste 01.04 van het jaar X+1 ter kennis worden gebracht.
3.2.3.4. Verplichte vermeldingen
Krachtens artikel 53, § 1ter, vierde lid, in fine, van het Btw-Wetboek moet het voorstel van vervangende aangifte verplicht volgende vermeldingen bevatten:
1° de vermelding 'voorstel van vervangende aangifte';
2° het aangiftetijdvak waarvoor de belastingplichtige geen aangifte heeft ingediend;
3° het verschuldigde bedrag aan belasting die, al naargelang het geval, overeenstemt met:
a) het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in het tweede lid bedoelde aangiften (zie titel 3.2.3.5. 'Verschuldigd belastingbedrag', hierna), wanneer dat bedrag hoger is of gelijk aan 2.100 euro;
b) 2.100 euro, bij gebrek aan in het tweede lid bedoelde aangiften of wanneer het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de in het tweede lid bedoelde aangiften lager is dan 2.100 euro;
4° de wettelijke grondslag waarop de administratie zich steunt om het bedrag van de verschuldigde belasting vast te stellen.
3.2.3.5. Verschuldigd belastingbedrag
Het voorstel van vervangende aangifte bevat uitsluitend een verschuldigd bedrag aan belastingen. Het bevat geen andere btw-bedragen.
Het voorstel van vervangende aangifte vermeldt geen belastbare handelingen inzake btw en ook geen aftrekbare btw.
Het bedrag van de verschuldigde belasting van het voorstel tot vervangende aangifte wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 53, § 1ter, tweede en derde lid, van het Btw-Wetboek.
Het voorstel van vervangende aangifte herneemt, als bedrag aan verschuldigde belasting, het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de periodieke aangiften met betrekking tot de twaalf maanden voorafgaand aan het aangiftetijdvak van de niet binnen de vereiste termijn ingediende aangifte (artikel 53, § 1ter, tweede lid, van het Btw-Wetboek).
Het in artikel 53, § 1ter, tweede lid, van het Btw-Wetboek bedoelde bedrag aan belastingen is het btw-saldo van de aangiften met betrekking tot deze referentieperiode van twaalf maanden. Concreet gaat het om het hoogste bedrag opgenomen in rooster 71 ('Aan de Staat verschuldigde belasting') van de desbetreffende aangiften.
Voorbeeld 2
Belastingplichtige B is kwartaalaangever en dient de aangiften met betrekking tot het eerste kwartaal 2026 niet in binnen een termijn van drie maanden volgend op dat aangiftetijdvak (dit houdt in dat de aangifte niet is ingediend op 01.07.2026). Wanneer de aangifte niet is ingediend op die datum brengt de administratie, behoudens toepassing van één van de uitzonderingsgevallen bedoeld in artikel 53, § 1ter, eerste lid, in fine, van het Btw-Wetboek, een voorstel van vervangende aangifte ter kennis van de belastingplichtige.
De door belastingplichtige B ingediende aangifte met betrekking tot de twaalf maanden voorafgaand aan het aangiftetijdvak van de niet binnen de vereiste termijn ingediende aangifte bevatten volgende bedragen opgenomen in vak 71 ('Aan de Staat verschuldigd bedrag') en 72 ('Sommen verschuldigd door de Staat').
Aangifte met betrekking tot de handelingen van het:
- 1e kwartaal 2025: 30.425,23 (vak 71)
- 2de kwartaal 2025: 153,47 (vak 71)
- 3de kwartaal 2025: 10.325,75 (vak 72)
- 4de kwartaal 2025: 5.247,15 (vak 72)
Het voorstel van vervangende aangifte met betrekking tot de aangifte van het 1e kwartaal 2026 herneemt als bedrag aan verschuldigde belasting het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting opgenomen in de periodieke aangiften met betrekking tot de twaalf maanden voorafgaand aan het aangiftetijdvak van de niet binnen de vereiste termijn ingediende aangifte, nl. het bedrag van 30.425,23 euro opgenomen in de aangifte met betrekking tot de handelingen van het 1e kwartaal 2025.
Artikel 53, § 1ter, derde lid, van het Btw-Wetboek voorziet in een wettelijk minimaal bedrag aan verschuldigde belasting.
Het wettelijk minimaal bedrag aan verschuldigde belasting is van toepassing:
- bij gebrek aan een eerder ingediende aangifte in de loop van een aangiftetijdvak dat maximaal twaalf maanden aan het aangiftetijdvak van de niet-ingediende aangifte voorafgaat;
- of, wanneer het hoogste verschuldigde bedrag aan belasting met betrekking tot de laatste twaalf maanden (rooster 71 van de aangifte) minder bedraagt dan 2.100 euro.
Het wettelijk minimaal bedrag aan verschuldigde belasting bedoeld in artikel 53, § 1ter, derde lid, van het Btw-Wetboek is bijgevolg van toepassing wanneer de belastingplichtige, met betrekking tot de twaalf maanden voorafgaand aan het aangiftetijdvak van de niet binnen de vereiste termijn ingediende aangifte:
- geen aangiften heeft ingediend;
- en/of periodieke aangiften heeft ingediend waaruit geen verschuldigd bedrag aan belasting blijkt ('nihil' aangiften of aangiften met een bedrag opgenomen in rooster 72 'Sommen verschuldigd door de Staat');
- en/of periodieke aangiften heeft ingediend met een verschuldigd bedrag aan belasting (bedrag opgenomen in rooster 71 'Aan de Staat verschuldigde belasting') dat minder bedraagt dan 2.100 euro.
Het minimaal verschuldigd belastingbedrag bedraagt 2.100 euro. Dat bedrag is een vast, niet-geïndexeerd, bedrag.
Voorbeeld 3
We hernemen het voorbeeld 2, met dit verschil dat belastingplichtige B de aangifte met betrekking tot de handelingen van het 1e kwartaal 2025 niet heeft ingediend.
Het bedrag van de verschuldigde belasting op te nemen in het voorstel van vervangende aangifte met betrekking tot het aangiftetijdvak van het 1e kwartaal 2026 wordt in dat geval vastgesteld op 2.100 euro in toepassing van artikel 53, §1ter, derde lid, van het Btw-Wetboek.
3.2.3.6. Wijze waarop het voorstel ter kennis wordt gebracht
Krachtens artikel 53, § 1ter, vierde lid, van het Btw-Wetboek wordt het voorstel van vervangende aangifte ter kennis gebracht bij aangetekende zending.
3.2.3.7. Uitwerking van de kennisgeving
De kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte heeft uitwerking de derde werkdag volgend op de afgifte van die zending aan de aanbieder van de universele postdienst (artikel 53, § 1ter, vierde lid, van het Btw-Wetboek).
Als “werkdag” bedoeld in artikel 53, § 1ter, vierde lid, van het Btw-Wetboek wordt aangemerkt: elke dag die niet een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is.
Voorbeeld 4
De brief waarmee het voorstel van vervangende aangifte ter kennis wordt gebracht aan de belastingplichtige wordt afgegeven aan de universele postdienst op vrijdag 24.07.2026. Deze brief heeft uitwerking en de kennisgeving wordt geacht te hebben plaatsgevonden op woensdag 29.07.2026. Zaterdag 25.07.2026 en zondag 26.07.2026 zijn geen werkdagen.
3.2.4. De mogelijkheid om het voorstel van vervangende aangifte te betwisten
De belastingplichtige aan wie een voorstel van vervangende aangifte ter kennis is gebracht heeft de mogelijkheid het voorstel van vervangende aangifte en het daarin opgenomen bedrag aan verschuldigde btw te betwisten.
3.2.4.1. Wijze van betwisten
De belastingplichtige aan wie een voorstel van vervangende aangifte ter kennis is gebracht kan dat voorstel uitsluitend betwisten op de in artikel 53, § 1ter, vijfde lid, van het Btw-Wetboek bepaalde wijze, namelijk door de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde niet ingediende aangifte in te dienen binnen een termijn van één maand vanaf de datum van uitwerking van de kennisgeving van het voorstel. Geen enkele andere reactie is mogelijk in dit stadium van de procedure van vervangende aangifte.
De termijn van één maand eindigt wanneer de laatste dag van de termijn is verlopen. Wanneer de termijn eindigt op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag loopt de termijn af bij het einde van de daaropvolgende werkdag.
Voorbeeld 5
Belastingplichtige B is kwartaalaangever en dient de aangifte met betrekking tot de handelingen van het eerste kwartaal 2026 niet in binnen een termijn van drie maanden volgend op dat aangiftetijdvak (dit houdt in dat de aangifte niet is ingediend uiterlijk op 30.06.2026).
De aangetekende brief waarmee het voorstel van vervangende aangifte door de administratie ter kennis wordt gebracht van belastingplichtige B wordt afgegeven aan de universele postdienst op vrijdag 17.07.2026. De brief bevat alle verplichte wettelijke vermeldingen.
Het voorstel van vervangende aangifte heeft uitwerking en de kennisgeving van het voorstel moet worden geacht te hebben plaatsgevonden de derde werkdag volgend op de datum van afgifte aan de universele postdienst, d.i. op donderdag 23.07.2026 (18.07.2025 en 19.07.2025 zijn respectievelijk een zaterdag en een zondag, 21 juli is een wettelijke feestdag).
Belastingplichtige B beschikt over een termijn van één maand vanaf de datum van uitwerking van de kennisgeving om het voorstel van vervangende aangifte te betwisten middels het indienen van de niet-ingediende aangifte van het eerste kwartaal 2026. Deze termijn vangt aan op vrijdag 24.07.2026 te 00.00 uur. De termijn van één maand eindigt op zondag 23.08.2026 te 24.00 uur. Aangezien de termijn eindigt op een zondag loopt de termijn evenwel af bij het einde van de daaropvolgende werkdag, nl. op maandag 24.08.2026 te 24.00 uur.
3.2.4.2. Gevolg
Krachtens artikel 53, § 1ter, vijfde lid, laatste zin, van het Btw-Wetboek maakt de indiening van de niet-ingediende aangifte binnen de termijn van één maand vanaf de datum van uitwerking van de kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte een einde aan de procedure van voorstel van vervangende aangifte (en bijgevolg aan de procedure van vervangende aangifte).
De ontbrekende aangifte wordt in dat geval als geldig ingediend beschouwd.
De indiening van de aanvankelijk niet-ingediende periodieke aangifte buiten de termijn van één maand bedoeld in artikel 53, § 1ter, vijfde lid, van het Btw-Wetboek houdt geen geldige betwisting in van het voorstel van vervangende aangifte. De indiening buiten bedoelde termijn van één maand van de niet-ingediende aangifte beëindigt de procedure van vervangende aangifte niet, aangezien de vervangende aangifte reeds definitief is geworden (zie in dat verband titel 3.2.5. 'De definitief vervangende aangifte', hierna).
In dat laatste geval dient de belastingplichtige, indien hij de definitief vervangende aangifte nog wenst te betwisten bij de administratie, de bezwaarprocedure te volgen (zie in dat verband titel 3.2.5.3. 'Administratief bezwaar', hierna).
3.2.5. De definitief vervangende aangifte
3.2.5.1. Definitief worden van de vervangende aangifte
Krachtens artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Btw-Wetboek wordt de vervangende aangifte definitief wanneer de belastingplichtige gehouden tot het indienen van periodieke btw-aangiften, de ontbrekende aangifte niet heeft ingediend binnen de in artikel 53, § 1ter, vijfde lid, vermelde termijn van één maand.
3.2.5.2. Kennisgeving van de definitief vervangende aangifte
Krachtens artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Btw-Wetboek wordt de definitief vervangende aangifte en het verschuldigde bedrag aan belasting als vastgesteld in het voorstel van vervangende aangifte aan de belastingplichtige ter kennis gebracht bij aangetekende zending en bevat die aangifte dezelfde vermeldingen als het voorstel van vervangende aangifte (zie wat die vermeldingen betreft titel 3.2.3.4. 'Verplichte vermeldingen', hiervoor).
De kennisgeving heeft uitwerking, zoals dat eveneens het geval is voor de kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte, vanaf de derde werkdag volgend op de afgifte van de zending aan de aanbieder van de universele postdienst.
3.2.5.3. Administratief bezwaar
Overeenkomstig artikel 53, § 1ter, zevende lid, van het Btw-Wetboek kan de belastingplichtige bezwaar indienen tegen de definitief vervangende aangifte op het elektronisch adres, binnen de termijn en volgens de modaliteiten, zoals bepaald door de Koning.
Het betreft het gebruikelijke administratief bezwaar in de zin van artikel 84, eerste lid, van het Btw-Wetboek, dat inzake btw niet in algemene termen is gereglementeerd, maar waarvan in dit specifieke geval een beperkt aantal aspecten concreet worden omschreven door de Koning om tegemoet te komen aan de omstandigheden die eigen zijn aan de specifieke context waarin dat bezwaar wordt ingediend (memorie van toelichting bij de wet van 12.03.2023, Parl. Doc., Kamer, Zitting 55, 3128/1, blz. 16).
De Koning heeft de desbetreffende regels bepaald in artikel 17bis van het koninklijk besluit nr. 1.
Termijn voor indienen van het bezwaar
De belastingplichtige kan het bezwaar tegen de definitief vervangende aangifte indienen binnen de zes maanden vanaf de datum waarop de kennisgeving van die aangifte uitwerking heeft (artikel 17bis, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 1).
Wanneer de termijn eindigt op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag loopt de termijn af bij het einde van de daaropvolgende werkdag.
Hoe het bezwaar indienen
De belastingplichtige dient het bezwaar in op het door de minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalde elektronisch adres (artikel 17bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 1).
Dit adres wordt meegedeeld op de website van de FOD Financiën.
Het bezwaar dat niet is ingediend op dit adres is niet ontvankelijk.
De administratie aanvaardt evenwel dat de belastingplichtigen die zijn ontheven van de verplichting tot het indienen van de periodieke btw-aangifte op elektronische wijze in toepassing van artikel 18, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1, het bezwaar bedoeld in artikel 17bis, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 kunnen indienen op een andere wijze dan op het door de minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalde elektronische adres. Dat dergelijke belastingplichtigen het bezwaar niet hebben ingediend op de wijze als voorgeschreven door artikel 17bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 1 zal op zich beschouwd bijgevolg niet tot gevolg hebben dat het bezwaar onontvankelijk is.
Gegevens welke het bezwaar minstens moet bevatten
Het administratief bezwaar bedoeld in artikel 53, § 1ter, zevende lid, van het Btw-Wetboek bevat minstens volgende gegevens (artikel 17bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 1):
1° de naam of de maatschappelijk benaming, het adres van zijn administratieve of maatschappelijke zetel, het e-mailadres en het btw-identificatienummer van de belastingplichtige;
2° de betrokken aangifteperiode;
3° de bedragen die vermeld hadden moeten worden in de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde aangifte die niet werd ingediend en die aanleiding heeft gegeven tot de definitief vervangende aangifte;
4° de verantwoording van de waarachtigheid van de in 3° bedoelde bedragen.
Het is niet noodzakelijk dat de volledige elektronische boekhouding wordt meegestuurd, maar wel dat alle relevante elementen worden meegestuurd die noodzakelijk zijn om de onderscheiden bedragen van de aangifte te staven (Verslag namens de Commissie van Financiën en Begroting bij het wetsontwerp tot modernisering van de btw-ketting en de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën, Kamer, Parl. Doc., Zitting 55, 3128/2, blz. 14).
Het bezwaar dat niet de gegevens bevat bedoeld in artikel 17bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 1 is niet ontvankelijk.
Ontvangstbevestiging
De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde bevestigt de ontvangst van het bezwaar van de belastingplichtige tegen de definitief vervangende aangifte (artikel 17bis, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 1).
Rechtsvordering
Het al dan niet indienen van het bezwaar laat het recht van de belastingplichtige om in rechte op te komen tegen de definitief vervangende aangifte, waarvan overeenkomstig artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Btw-Wetboek kennis werd gegeven, onverlet (artikel 17bis, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 1).
De belastingplichtige is m.a.w. niet verplicht het bezwaar zogenaamd 'uit te putten' in die zin dat hij het moet hebben ingesteld vooraleer hij zich tot de rechtbank zou kunnen richten. Hij is evenmin gehouden door de wacht- en vervaltermijnen bedoeld in artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek.
Het instellen van de rechtsvordering beëindigt van rechtswege de bezwaarprocedure tegen de definitief vervangende aangifte (artikel 17bis, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 1).
Opschorting van de uitvoeringsmaatregelen tot invordering
De indiening van het bedoelde bezwaar laat het recht van de administratie onverlet om over te gaan tot gedwongen invordering van de belastingschuld die voortvloeit uit de definitieve vervangende aangifte waarvan overeenkomstig artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Btw-Wetboek kennis is gegeven, in het bijzonder wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn (artikel 17bis, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 1).
In dat verband wordt er op gewezen dat krachtens artikel 19, § 2, eerste lid, WMGI inzake de belasting over de toegevoegde waarde de tenuitvoerlegging van het innings- en invorderingsregister slechts kan worden gestuit door een rechtsvordering.
Alhoewel de in artikel 17bis van het koninklijk besluit nr. 1 bedoelde bezwaarprocedure in principe geen aanleiding geeft tot het opschorten van de uitvoeringsmaatregelen, zal in de praktijk de administratie belast met de invordering van de btw, behoudens wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn, de uitvoeringsmaatregelen opschorten wanneer de schuldenaar van de belasting bezwaar indient, en dit tot wanneer er een definitieve beslissing omtrent dit bezwaar werd genomen. De administratie kan tijdens deze periode evenwel de nodige bewarende maatregelen nemen.
Beslissing na bezwaar
Er is niet voorzien in een termijn waarbinnen de administratie moet overgaan tot het nemen van een beslissing na het indienen door de belastingplichtige van een bezwaarschrift in de zin van artikel 17bis van het koninklijk besluit nr. 1.
De beslissing na bezwaar zal:
- ofwel vaststellen dat het bezwaar of de bezwaren van de belastingplichtige (geheel of gedeeltelijk) gegrond is/zijn en dat de bedragen van de vervangende aangifte dienovereenkomstig worden aangepast;
- ofwel vaststellen dat het bezwaar of de bezwaren van de belastingplichtige niet gegrond is/zijn en dat het bedrag aan verschuldigde btw opgenomen in de definitief vervangende aangifte behouden blijft.
Het behoort tot de mogelijkheid van de administratie om, na indiening van het bezwaar door de belastingplichtige en voorafgaand aan de behandeling ervan, een controle uit te voeren om de juiste toepassing van de belasting die verschuldigd is ten aanzien van het aangiftetijdvak met betrekking tot de desbetreffende vervangende aangifte na te gaan, alsmede om, in voorkomend geval, het bedrag van de desbetreffende aangifte te corrigeren.
De ontstentenis van beslissing na bezwaar laat het controlerecht van de administratie immers onverlet (zie titel 3.2.9. 'Recht van de administratie om de correcte toepassing van de belasting na te gaan', hierna). In voorkomend geval van een dergelijke controle zal de behandeling van het bezwaar door de administratie worden opgeschort.
3.2.6. Verplichting tot betaling
De belastingplichtige bedoeld in artikel 53, § 1ter, eerste lid, van het Btw-Wetboek is ertoe gehouden de verschuldigde belasting die is opgenomen in een hem ter kennis gebrachte definitief vervangende aangifte zonder uitstel te voldoen.
3.2.7. Nalatigheidsinteresten
De belastingplichtige bedoeld in artikel 53, § 1ter, eerste lid, van het Btw-Wetboek is er eveneens toe gehouden de overeenkomstig artikel 91, § 1, eerste lid, van het Btw-Wetboek verschuldigde nalatigheidsinteresten te voldoen (artikel 53, § 1ter, negende lid, in fine, van het Btw-Wetboek).
Overeenkomstig artikel 91, § 1, eerste lid, 1°, van het Btw-Wetboek lopen nalatigheidsinteresten, berekend op het verschuldigd belastingbedrag dat blijkt uit een definitief vervangende aangifte, vanaf het verstrijken van de indieningstermijn voor de niet-ingediende periodieke aangifte die ze vervangt.
3.2.8. Betalingsmodaliteiten
Elke betaling van de belasting waarvan de opeisbaarheid voortvloeit uit een in artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Btw-Wetboek bedoelde definitief vervangende aangifte, alsmede de nalatigheidsinteresten verschuldigd voor laattijdige betaling waarvan de opeisbaarheid uit die aangifte blijkt, dient te worden verricht, alvorens hun opname in een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister, op de financiële rekening BE 41 6792 0036 4210 van het 'Inningscentrum – Centrale rekening BTW'.
Deze betalingen moeten worden verricht overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel 15/1, § 1, eerste lid, van het WMGI (storting, overschrijving, domiciliering, enz.). Voor meer informatie over de verschillende betalingswijzen, het bewijs van betaling en de uitwerkingsdatum ervan, wordt verwezen naar de circulaire 2024/C/88 van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering betreffende het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
Bij de betaling moet gebruik worden gemaakt van de mededeling die de FOD Financiën op basis van het ondernemingsnummer heeft bepaald. Deze kan gemakkelijk worden opgevraagd via de website van de FOD Financiën: Gestructureerde mededeling | FOD Financiën.
3.2.9. Recht van de administratie om de correcte toepassing van de belasting na te gaan
Overeenkomstig artikel 53, § 1ter, achtste lid, van het Btw-Wetboek doet de kennisgeving van de definitieve vervangende aangifte geen afbreuk aan het recht van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde om de correcte toepassing na te gaan van de verschuldigde belasting ten aanzien van het aangiftetijdvak dat betrekking heeft op de vervangende aangifte en om desgevallend het bedrag ervan te corrigeren.
Na de kennisgeving van de definitieve vervangende aangifte heeft de administratie bijgevolg het recht de belastingtoestand van de belastingplichtige te corrigeren, dit ongeacht de wijze waarop deze correctie plaatsvindt.
Het controlerecht van de administratie verschilt m.a.w. niet naargelang het gaat om een spontaan ingediende aangifte of een definitief vervangende aangifte die in de plaats wordt gesteld van de ontbrekende aangifte.
Of al dan niet een beslissing is genomen met betrekking tot het bezwaar tegen de definitief vervangende aangifte laat het controlerecht van de administratie overigens onverlet (zie artikel 17bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 1).
3.2.10. Administratieve geldboeten
3.2.10.1. Reglementaire bepalingen
Artikel 13 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 vervangt in afdeling 1 van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 van 30 januari 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'het koninklijk besluit nr. 41'), de bepaling onder rubriek I als volgt:
'I. Gehele of gedeeltelijke niet-betaling en niet-tijdige betaling van de belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde periodieke aangifte die werd ingediend of uit een in artikel 53, § 1ter, van het Wetboek bedoelde definitieve vervangende aangifte die werd ter kennis gebracht.
1. De opeisbaarheid van de belasting blijkt uit een in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek periodieke aangifte, ingediend binnen de termijn voorzien door of krachtens de regelgeving
5 pct. van de verschuldigde belasting;
2. De opeisbaarheid van de belasting blijkt uit een in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte die laattijdig of overeenkomstig artikel 53, § 1ter, vijfde lid, van het Wetboek werd ingediend
10 pct. van de verschuldigde belasting;
3. De opeisbaarheid van de belasting blijkt uit een in artikel 53, § 1ter, van het Wetboek bedoelde ter kennis gebrachte definitieve vervangende aangifte
15 pct. van de verschuldigde belasting.'.
Artikel 14 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 wijzigt rubriek I van afdeling 1 van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'het koninklijk besluit nr. 44') als volgt:
'1° punt A wordt vervangen als volgt:
"A. Niet-indienen
- 1ste overtreding: 500 EUR per aangifte
- 2de overtreding: 1.250 EUR per aangifte
- 3de overtreding: 2.500 EUR per aangifte
- volgende overtredingen: 5.000 EUR per aangifte";
2° punt B wordt vervangen als volgt:
"B. Laattijdig indienen met niet meer dan vijf maanden (1) vertraging of die op een geldige manier een einde heeft gemaakt aan de procedure van de vervangende aangifte
100 EUR per aangifte en per maand (1) vertraging met een maximum van 500 EUR";
3° punt F wordt opgeheven.'.
Voetnoot (1) van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 blijft ongewijzigd. Deze voetnoot luidt:
'Ieder begonnen tijdvak van een maand wordt voor een gehele maand gerekend'.
Artikel 15 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 wijzigt rubriek II van afdeling 1 van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 als volgt:
'1° in het opschrift van de rubriek worden de woorden "artikel 18, § 7, tweede lid" vervangen door de woorden "artikel 18, § 4";
2° punt E wordt opgeheven.'.
Artikel 16 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 wijzigt rubriek I van afdeling 5 van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde als volgt:
'1° in het opschrift worden de woorden "Artikel 81 van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969" opgeheven;
2° punt B wordt opgeheven.'.
3.2.10.2. Commentaar
3.2.10.2.1. Algemeen
De hervorming van de btw-ketting heeft gevolgen ten aanzien van de toepasselijke proportionele en niet-proportionele boeten, meer in het bijzonder bij inbreuken op de verplichtingen tot indiening van de periodieke btw-aangifte en op de verplichting tot betaling van de belasting die uit die aangifte blijkt.
Door het verdwijnen van de rekening-courant en van de bijzondere rekening, alsook door de invoering van de procedure van vervangende aangifte, werden de administratieve sancties met betrekking tot de inbreuken op deze verplichtingen herzien.
De proportionele en niet-proportionele administratieve geldboeten ten aanzien van inbreuken op de verplichtingen tot indiening van de bijzondere btw-aangifte bedoeld in artikel 53ter, 1°, van het Btw-Wetboek en de verplichting tot betaling van de belasting die blijkt uit die aangifte blijven ongewijzigd.
3.2.10.2.2. Boete wegens laattijdige betaling of niet-betaling van de belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit een periodieke aangifte (of uit een ter kennis gebrachte definitief vervangende aangifte)
Bedoelde aangiften
De nieuwe Afdeling I, rubriek I, van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 bepaalt een administratieve geldboete voor de gehele of gedeeltelijke niet-betaling en de niet-tijdige betaling van de belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit:
- de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2° van het Btw-Wetboek bedoelde ingediende periodieke btw-aangifte;
- of uit een in artikel 53, § 1ter, van het Btw-Wetboek bedoelde ter kennis gebrachte definitieve vervangende aangifte.
Verschuldigde en niet-betaalde belasting
De inbreuk wegens gehele of gedeeltelijke niet-betaling of niet-tijdig betaling van de belasting doet zich voor en de boete bedoeld in Afdeling 1, rubriek I, van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 wordt verschuldigd bij het verstrijken van de wettelijke termijn van toepassing voor de betaling van de belasting waarvan de opeisbaar blijkt uit de hiervoor bedoelde aangiften.
Op grond van artikel 53, § 1, eerste lid, 3°, van het Btw-Wetboek dient de verschuldigde belasting te worden voldaan binnen de termijn die voor de indiening van de periodieke btw-aangifte is bepaald.
Indien de belastingplichtige gehouden is tot het indienen van btw-maandaangiften doet de inbreuk wegens niet-betaling of niet-tijdige betaling zich bijgevolg voor, en wordt de boete verschuldigd, de 21e van de maand volgend op het aangiftetijdvak wanneer de belasting waarvan de opeisbaarheid uit die aangifte blijkt op dat tijdstip geheel of gedeeltelijk niet is voldaan.
Indien de belastingplichtige kwartaalaangiften indient in toepassing van artikel 17, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 doet de inbreuk wegens niet-betaling of niet-tijdige betaling zich voor, en wordt de boete verschuldigd, de 26e van de maand volgend op het aangiftetijdvak wanneer de belasting wanneer de belasting waarvan de opeisbaarheid uit die aangifte blijkt op dat tijdstip geheel of gedeeltelijk niet is voldaan.
Een administratieve en proportionele geldboete wordt opgelegd aan belastingplichtigen die de verschuldigde belasting niet op tijd betalen. Deze boete is wettelijk verschuldigd vanaf de eerste dag volgend op de betalingstermijn, zoals hierboven bepaald. Om tegemoet te komen aan de bezorgdheid dat automatisch en onmiddellijk een geldboete zal worden opgelegd aan een compliant btw-belastingplichtige indien de verschuldigde btw te laat betaald wordt, zal op vraag van de heer minister van Financiën in het geval van laattijdige betaling steeds de boete voor gehele of gedeeltelijke niet-betaling of laattijdige betaling worden opgelegd, rekening houdend met betalingen die uiterlijk op de tiende dag van de tweede maand volgend op de aangegeven periode zijn ontvangen.
Deze tolerantie geldt niet wanneer de rechten van de schatkist in gevaar zijn of wanneer uit feitelijke elementen zou blijken dat de laattijdige betaling niet te wijten is aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige.
Boetepercentage
Wat het toepasselijke boetepercentage betreft wordt in Afdeling 1, rubriek I, voornoemd, een onderscheid gemaakt naargelang de belastingplichtige de aangifte al dan niet heeft ingediend en, indien hij de aangifte heeft ingediend, of die indiening al dan niet binnen de voorgeschreven termijn is gebeurd.
Tijdige indiening periodieke btw-aangifte
De boete wegens gehele of gedeeltelijke niet-betaling of niet-tijdige betaling wordt, wanneer de opeisbaarheid van de belasting blijkt uit een tijdig ingediende periodieke aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, vastgesteld op 5 pct. van de verschuldigde belasting (punt 1 van tabel G, Afdeling 1, rubriek I, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41).
Niet-tijdige ingediende periodieke btw-aangifte
Wanneer de opeisbaarheid van de belasting blijkt uit een periodieke aangifte die laattijdig werd ingediend voordat de administratie kennis heeft gegeven van een voorstel van vervangende aangifte of die, overeenkomstig artikel 53, § 1ter, vijfde lid, van het Btw-Wetboek, werd ingediend binnen de termijn van één maand vanaf de datum van uitwerking van de kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte, wordt de boete vastgesteld op 10 pct. van de verschuldigde belasting (punt 2 van tabel G, Afdeling 1, rubriek I, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41).
Ter kennis gebrachte definitief vervangende aangifte
Wanneer de opeisbaarheid van de belasting blijkt uit een ter kennis gebrachte definitief vervangende aangifte bedoeld in artikel 53, § 1ter, van het Btw-Wetboek wordt de boete vastgesteld op 15 pct. van de verschuldigde belasting (punt 3 van tabel G, Afdeling 1, rubriek I, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41).
Opheffing boete gelijk aan de nalatigheidsinterest
De geldboete die overeenkwam met een percentage gelijk aan de nalatigheidsinterest bepaald in artikel 91, § 1, van het Btw-Wetboek te berekenen over de verschuldigde of nog verschuldigde belasting (tabel G, Afdeling I, 1 (oud), van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41), wordt opgeheven.
Deze boete werd in de praktijk niet meer toegepast.
3.2.10.2.3. Boete voor het niet gebruiken van het betalingsformulier of de ter kennis gebrachte gestructureerde mededeling
Rubriek I (punt F) en II (punt E) van Afdeling 1 (oud) van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 voorzien in een geldboete van 50 euro per betaling wanneer de belastingplichtige gehouden tot de indiening van de in die rubrieken bedoelde aangiften geen gebruik maakt van het door de administratie verstrekte betalingsformulier of geen gebruik maakt van de door haar ter kennis gebrachte gestructureerde mededeling.
Deze boeten wordt verwijderd uit de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44.
Voor betalingen van belastingen en taksen die geïnd worden door de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering, is de verplichting om de gestructureerde mededeling te gebruiken voortaan opgenomen in de artikelen 15, § 2, en 15/1, § 2, van het WMGI en niet langer in de btw-reglementering (voormalig koninklijk besluit nr. 24).
Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van de aldus door de FOD Financiën bepaalde mededeling, kan hij gesanctioneerd worden met een geldboete overeenkomstig artikel 84 van het WMGI en de artikelen 11 tot 13 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het WMGI.
3.2.10.2.4. Boete wegens niet-indienen en laattijdig indienen van de periodieke btw-aangifte
Boete voor niet-indienen
Overeenkomstig rubriek I ('Aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek'), punt A, van afdeling 1 'Aangifteverplichtingen'), nieuw, van de bijlage van het koninklijk besluit nr. 44 van 09.07.2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde bedraagt de boete voor niet-indienen van een dergelijke aangifte:
- 1e overtreding: 500 euro per aangifte;
- 2de overtreding: 1.250 euro per aangifte;
- 3de overtreding: 2.500 euro per aangifte;
- volgende overtredingen: 5.000 euro per aangifte.
De belastingplichtige ten aanzien van wie de administratie in toepassing van artikel 53, § 1ter, eerste lid, van het Btw-Wetboek een voorstel van vervangende aangifte ter kennis heeft gebracht en die overeenkomstig hetgeen is bepaald in het vijfde lid van diezelfde § 1ter niet of niet op een rechtsgeldige manier - door indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde niet ingediende aangifte binnen één maand vanaf de datum van uitwerking van de kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte - een einde heeft gemaakt aan de procedure van vervangende aangifte, is bedoeld in afdeling 1, rubriek I, punt A, nieuw, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44.
Daarnaast is tevens elke belastingplichtige die de aangifte indient met een vertraging van meer dan vijf maanden bedoeld in afdeling 1, rubriek I, punt A, nieuw, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44.
Voor de bepaling van het bedrag van de toe te passen geldboete, wordt rekening gehouden met dezelfde overtredingen die werden begaan gedurende de periode van vier jaren die voorafgaat aan het tijdstip waarop de overtreding wordt begaan (artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 44).
Voor de berekening van de referentieperiode wordt er enkel rekening gehouden met overtredingen die zijn begaan vanaf 01.01.2025.
Voorbeeld 6
In de periode van 01.01.2026 tot en met 31.12.2026 heeft een belastingplichtige gehouden tot het indienen van maandaangiften de aangifte met betrekking tot de handelingen van de maanden januari, februari en november 2026 gedurende een periode van meer dan 5 maanden volgend op bedoelde aangiftetijdvakken niet ingediend. De inbreuk inzake de niet-indiening wordt, wat deze aangiften betreft, begaan op 21.02, 21.03 en 21.12.2026. De belastingplichtige dient vervolgens de aangifte met betrekking tot de handelingen van de maand juli 2030 niet in en begaat bijgevolg opnieuw dezelfde overtreding op 21.08.2030. Voor het toepassen van de rang bedoeld in rubriek I, punt A, van afdeling 1, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 wordt rekening gehouden met dezelfde overtredingen begaan gedurende de periode van vier jaren die voorafgaan aan het tijdstip waarop de overtreding werd begaan. Aangezien de overtreding werd begaan op 21.08.2030 wordt de periode van 21.08.2026 te 00.00 uur tot en met 20.08.2030 te 24.00 uur in aanmerking genomen voor het bepalen van de rang van de overtreding. In deze periode werd door de belastingplichtige éénmaal dezelfde overtreding begaan, nl. op 21.12.2026. De inbreuken begaan op 21.02.2026 en 21.03.2026 vallen buiten de referentieperiode. Het gaat bijgevolg de 2de overtreding rekening houdend met de periode van vier jaar voorafgaand aan het begaan van de overtreding (boete 1.250 euro).
De overtredingen worden aangemerkt als eerste overtreding indien dezelfde overtredingen niet werden bestraft voorafgaand aan de datum waarop deze werden begaan (artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 44).
Boete wegens laattijdig indienen
Overeenkomstig rubriek I ('Aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek'), punt B, van afdeling 1 'Aangifteverplichtingen') van de bijlage van het koninklijk besluit nr. 44 van 09.07.2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde bedraagt de boete voor het laattijdig indienen met niet meer dan vijf maanden vertraging, of die op een geldige wijze een einde heeft gemaakt aan de procedure van vervangende aangifte, 100 euro per aangifte en per maand vertraging met een maximum van 500 euro.
De belastingplichtige ten aanzien van wie de administratie in toepassing van artikel 53, § 1ter, eerste lid, van het Btw-Wetboek een voorstel van vervangende aangifte ter kennis heeft gebracht en die - overeenkomstig hetgeen is bepaald in het vijfde lid van diezelfde § 1ter op een rechtsgeldige manier - door indiening binnen één maand vanaf de datum van uitwerking van de kennisgeving van het voorstel van vervangende aangifte - een einde heeft gemaakt aan de procedure van vervangende aangifte, is bedoeld in afdeling 1, rubriek I, punt B, nieuw, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44.
De belastingplichtige ten aanzien van wie de administratie geen voorstel van vervangende aangifte ter kennis heeft gebracht en die de periodieke btw-aangifte indient met een vertraging van niet meer dan vijf maanden vertraging is eveneens bedoeld in afdeling 1, rubriek I, punt B, nieuw, van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44.
3.2.10.2.5. Technische wijzigingen
Een aantal andere wijzigingen die werden aangebracht aan de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 zijn louter technisch van aard. Het gaat meer in het bijzonder om:
- de wijziging door artikel 15, 1°, van het koninklijk besluit van 29.09.2024 van de verwijzing in het opschrift van rubriek II van afdeling 1 naar artikel 18, § 7, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 1 (er wordt in dat opschrift voortaan verwezen naar artikel 18, § 4);
- de opheffing door artikel 16 van koninklijk besluit van 29.09.2024 van de verwijzing naar artikel 8/1 van het koninklijk besluit nr. 4 in het opschrift van rubriek I van afdeling 5 van de bijlage en de opheffing van de sanctionering voor inbreuken met betrekking tot de toekenning of het gebruik van vergunningen maandelijkse teruggaaf.
4. Forfaitaire belastingplichtigen - regularisatie bij wijziging forfaitaire grondslagen
4.1. Reglementaire bepaling
Artikel 8 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 vervangt artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 2 van 19.12.2018 met betrekking tot de forfaitaire regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'het koninklijk besluit nr. 2'), de bepaling onder 2° als volgt:
'2° de regularisatie van de belasting die voortvloeit uit de wijzigingen die in de forfaitaire grondslagen van aanslag van het vorige jaar krachtens artikel 7, derde lid, zijn aangebracht, in voorkomend geval op te nemen in de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte in te dienen uiterlijk op 20 of 25 oktober van ieder jaar, al naargelang het een maand- of kwartaalaangifte betreft, en een stuk op te maken ter verantwoording van het bedrag van die herziening.'.
4.2. Commentaar
Artikel 2, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 2 houdt de verplichting in voor de belastingplichtige onderworpen aan de forfaitaire regeling bedoeld in artikel 56 van het Btw-Wetboek om een regularisatie van de belasting die voortvloeit uit een wijziging uit de forfaitaire grondslagen van aanslag te verrichten in de aangifte in te dienen in de maand oktober van ieder jaar.
De bepaling wordt vervangen om er de dubbele termijn voor de indiening van periodieke aangifte, al naargelang de aangifteregeling van de betrokken belastingplichtige (20ste of 25ste oktober van elk jaar, afhankelijk of het een maand- of kwartaalaangifte betreft) in op te nemen.
5. Vraag om inlichtingen
5.1. Wettelijke bepaling
Artikel 4 van de wet van 12.03.2023, vervangt artikel 62 van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 28.12.1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11.02.2019, als volgt:
'Art. 62. Onverminderd het recht van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde tot het vragen van mondelinge inlichtingen, is eenieder gehouden, op ieder verzoek van de ambtenaren van de voornoemde administratie, binnen een maand vanaf de derde werkdag volgend op de verzending van de vraag om inlichtingen, welke termijn wegens gegronde redenen kan worden verlengd, schriftelijk alle inlichtingen te verschaffen die hem gevraagd worden teneinde de juiste heffing van de belasting in zijnen hoofde of in hoofde van derden na te gaan.
De in het eerste lid bedoelde termijn wordt teruggebracht tot tien dagen wanneer:
1° de rechten van de Schatkist in gevaar zijn;
2° de vraag deel uitmaakt van de controle van een in artikel 76, § 1 of § 2, bedoeld overschot van belasting.'
5.2. Commentaar
5.2.1. Algemeen
Artikel 62, eerste lid, van het Btw-Wetboek houdt het recht in voor de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde om mondeling of schriftelijk inlichtingen te vragen teneinde de juiste heffing van de belasting in hoofde van de bevraagde of in hoofde van derden na te gaan.
In dat opzicht verandert de bepaling niet en kan de onderzoeksbevoegdheid die het voorwerp is van artikel 62, eerste lid, van het Btw-Wetboek bij voortduur zowel ten aanzien van de btw-plichtige, in wiens hoofde de administratie de juiste heffing van de belasting wenst na te gaan, als ten aanzien van een derde worden uitgeoefend.
5.2.2. Personen gehouden tot de verplichting
Eenieder is verplicht om de gevraagde inlichtingen te verschaffen aan de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde.
In dat opzicht verandert de bepaling niet en kan de onderzoeksbevoegdheid worden toegepast zowel ten aanzien van de belastingplichtige, de niet-belastingplichtige als het lid van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Btw Wetboek. Aldus blijven tevens particulieren gehouden tot het verstrekken van inlichtingen en het beantwoorden van bijvoorbeeld een aan hen toegezonden schriftelijke vraag om inlichtingen.
5.2.3. Termijn voor het verschaffen van schriftelijke inlichtingen
Artikel 62, eerste lid, van het Btw-Wetboek bepaalt voortaan een termijn waarbinnen de gevraagde inlichtingen schriftelijk dienen te worden verstrekt.
a) Termijn van één maand
Schriftelijke inlichtingen moeten in principe worden verstrekt binnen een termijn van één maand vanaf de derde werkdag volgend op de verzending van de vraag om inlichtingen.
De antwoordtermijn wordt op dezelfde manier berekend als de antwoordtermijn van artikel 316 van het WIB 92. De termijn begint te lopen vanaf de derde werkdag volgend op de verzending en hij wordt gerekend van de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste.
Het antwoord moet uiterlijk de laatste nuttige dag van de termijn bij de verzender van de vraag, een ambtenaar van de FOD Financiën, toekomen. Is die laatste dag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de termijn tot de daaropvolgende werkdag verlengd.
Een mondeling onderhoud binnen de gestelde termijn van de belastingplichtige met de ambtenaar die de schriftelijk vraag heeft overgezonden beantwoordt niet aan de wettelijke voorschriften.
b) Verlenging van de termijn van één maand
De termijn van één maand kan wegens gegronde redenen worden verlengd.
De verlenging dient aan de administratie te worden aangevraagd voor het verstrijken van de wettelijke antwoordtermijn. In de aanvraag wordt/worden de gegronde reden(en) opgenomen. De vraag tot verlenging dient m.a.w. te worden gestaafd.
De ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde beoordelen in eer en geweten de gegrondheid van de gemotiveerde vraag tot verlenging van de antwoordtermijn, met het nodige begrip en met inachtneming van de voorgelegde documenten of verantwoordingen.
In het algemeen kan worden gesteld dat dezelfde redenen op grond waarvan de antwoordtermijn van artikel 316 WIB 92 kan worden verlengd, ook van toepassing zijn op het vlak van btw. Het gaat voornamelijk om de noodzaak om over een langere termijn te beschikken om de gevraagde informatie te verstrekken, ernstige ziekte of langdurige afwezigheid of alle mogelijke omstandigheden van overmacht.
In geval van weigering om de antwoordtermijn te verlengen verwijst de beslissing naar artikel 62, eerste lid, van het Btw-Wetboek. De beslissing vermeldt de reden waarom de vraag om verlenging wordt geweigerd.
c) Verkorting van de termijn van één maand
Krachtens artikel 62, tweede lid, van het Btw-Wetboek kan de in het eerste lid bedoelde antwoordtermijn van één maand voor het schriftelijk verschaffen van inlichtingen worden teruggebracht tot tien dagen wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn of wanneer de vraag deel uitmaakt van de controle van een in artikel 76, § 1 of § 2, van het Btw-Wetboek bedoeld overschot van belasting.
Artikel 62, tweede lid, 1°, van het Btw-Wetboek
Krachtens artikel 62, tweede lid, 1°, van het Btw-Wetboek kan de antwoordtermijn worden teruggebracht tot tien dagen wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn.
De ambtenaren die gebruik maken van de verkorte antwoordtermijn vermelden in de vraag om inlichtingen de reden(en) waarom de rechten van de schatkist in gevaar zijn waardoor slechts een antwoordtermijn van tien dagen kan worden toegestaan.
Artikel 62, tweede lid, 2°, van het Btw-Wetboek
Krachtens artikel 62, tweede lid, 2°, van het Btw-Wetboek kan de in het eerste lid bedoelde antwoordtermijn van één maand worden teruggebracht tot tien dagen wanneer de schriftelijke gevraagde inlichtingen deel uitmaken van de controle van een in artikel 76, § 1 of § 2, van het Btw-Wetboek bedoeld overschot van belasting.
Het overschot bedoeld in artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek is het overschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek.
Het overschot bedoeld in artikel 76, § 2, van het Btw-Wetboek is het overschot dat blijkt uit een bijzondere btw-aangifte bedoeld in artikel 53ter, 1°, van het Btw-Wetboek.
De verkorte termijn kan enkel worden toegepast wanneer de gevraagde inlichtingen deel uitmaken van een controle van een overschot in de zin van artikel 76, § 1 of § 2, van het Btw-Wetboek en niet op eventuele andere gevraagde inlichtingen. De vraag om inlichtingen bedoeld in artikel 62, tweede lid, 2°, van het Btw-Wetboek kan bijgevolg enkel betrekking hebben op de handelingen van de aangifteperiode die aanleiding heeft gegeven tot het belastingoverschot.
Er wordt op gewezen dat voor de toepassing van de verkorte antwoordtermijn bedoeld in artikel 62, tweede lid, 2°, van het Btw-Wetboek niet vereist is dat de belastingplichtige bedoeld in artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek om de teruggaaf van het tegoed heeft verzocht.
De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde kan de waarachtigheid van het voor teruggaaf vatbaar belastingoverschot bedoeld in artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek immers niet enkel controleren wanneer de belastingplichtige uitdrukkelijk de teruggaaf van het overschot heeft gevraagd en, bijgevolg, in het kader van het verzoek tot daadwerkelijke teruggaaf van het overschot, maar tevens wanneer de belastingplichtige de teruggaaf van dat overschot niet uitdrukkelijk heeft gevraagd en, bijgevolg, voorafgaand aan de inschrijving van het overschot op de in artikel 83bis van het Btw-Wetboek bedoelde Provisierekening.
De verkorte termijn van tien dagen begint en eindigt op dezelfde manier als de termijn van één maand bedoeld in artikel 62, eerste lid, van het Btw-Wetboek.
6. Ambtshalve aanslag
6.1. Wettelijke bepaling
6.1.1. Artikel 66 van het Btw-Wetboek
Artikel 5 van de wet van 12.03.2023 brengt in artikel 66 van het Btw-Wetboek volgende wijzigingen aan:
'1° het eerste lid wordt vervangen als volgt:
"Onverminderd de toepassing van artikel 53, § 1ter, wanneer iemand die krachtens artikel 51, §§ 1, 2 of 4, schuldenaar is van de belasting de in de artikelen 53, § 1, eerste lid, 2°, 53ter, 1°, of 53nonies, § 1, bedoelde aangifte niet heeft ingediend, geheel of ten dele in gebreke is gebleven de door dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan voorgeschreven verplichtingen inzake het houden, het uitreiken, het bewaren of het voorleggen ter inzage van boeken of stukken na te komen, of niet heeft geantwoord op de vraag om inlichtingen bedoeld in artikel 62, kan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde ambtshalve hem een aanslag opleggen tot beloop van de belasting die verschuldigd is over het vermoedelijk bedrag van de handelingen die hij heeft verricht gedurende de maand of de maanden waarop de overtreding betrekking heeft.";
2° in het tweede lid worden de woorden "Door of vanwege de minister van Financiën kan ook ambtshalve een aanslag worden opgelegd" vervangen door de woorden "De administratie kan ook ambtshalve een aanslag opleggen";
3° het vierde lid wordt opgeheven.'
Artikel 66 als gewijzigd door artikel 5 van de wet van 12.03.2023 luidt als volgt:
'Art. 66. Onverminderd de toepassing van artikel 53, § 1ter, wanneer iemand die krachtens artikel 51, §§ 1, 2 of 4, schuldenaar is van de belasting de in de artikelen 53, § 1, eerste lid, 2°, 53ter, 1°, of 53nonies, § 1, bedoelde aangifte niet heeft ingediend, geheel of ten dele in gebreke is gebleven de door dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan voorgeschreven verplichtingen inzake het houden, het uitreiken, het bewaren of het voorleggen ter inzage van boeken of stukken na te komen, of niet heeft geantwoord op de vraag om inlichtingen bedoeld in artikel 62, kan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde ambtshalve hem een aanslag opleggen tot beloop van de belasting die verschuldigd is over het vermoedelijk bedrag van de handelingen die hij heeft verricht gedurende de maand of de maanden waarop de overtreding betrekking heeft.
De administratie kan ook ambtshalve een aanslag opleggen aan de bovengenoemde persoon die belastbare handelingen niet heeft opgetekend in het voorgeschreven boek of stuk, of die ten aanzien van dergelijke handelingen aan de medecontractant geen factuur heeft uitgereikt wanneer hij daartoe gehouden was, of een factuur heeft uitgereikt waarin de naam of het adres van de bij de handeling betrokken partijen, de aard of de hoeveelheid van de geleverde goederen of verstrekte diensten, de prijs of het toebehoren ervan, of het bedrag van de op de handeling verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde niet juist zijn vermeld. In die gevallen kan de ambtshalve opgelegde aanslag betrekking hebben op het gehele gecontroleerde tijdvak.
Een aanslag kan evenwel niet ambtshalve worden opgelegd wanneer de in het vorige lid bedoelde overtredingen als louter toevallig dienen te worden aangemerkt, inzonderheid op grond van het aantal en het belang van de handelingen waarvoor geen regelmatige factuur is uitgereikt, vergeleken met het aantal en het belang van de handelingen waarvoor wel een regelmatige factuur is uitgereikt.'
6.1.2. Artikel 67 van het Btw-Wetboek
Artikel 6 van de wet van 12.03.2023 wijzigt artikel 67 van het Btw-Wetboek als volgt:
'1° het tweede lid wordt vervangen als volgt:
"De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde brengt vooraf de schuldenaar van de belasting, in de vorm en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, het bedrag en de verantwoording van de belasting die zij voornemens is te heffen ter kennis. De schuldenaar van de belasting kan zijn opmerkingen doen kennen.";
2° het artikel wordt aangevuld met een derde lid, luidende:
"De administratie brengt de beslissing van ambtshalve aanslag ter kennis bij aangetekende zending. Deze kennisgeving heeft uitwerking op de derde werkdag volgend op de afgifte van de zending aan de aanbieder van de universele postdienst.".'
Artikel 67 als gewijzigd door de wet van 12.03.2023 luidt als volgt:
'Wanneer de in artikel 66 bedoelde persoon de hem ambtshalve opgelegde aanslag betwist, moet hij bewijzen dat deze aanslag overdreven is.
De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde brengt vooraf de schuldenaar van de belasting, in de vorm en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, het bedrag en de verantwoording van de belasting die zij voornemens is te heffen ter kennis. De schuldenaar van de belasting kan zijn opmerkingen doen kennen.
De administratie brengt de beslissing van ambtshalve aanslag ter kennis bij aangetekende zending. Deze kennisgeving heeft uitwerking op de derde werkdag volgend op de afgifte van de zending aan de aanbieder van de universele postdienst.'
6.2. Commentaar
6.2.1. Algemeen
De procedure van ambtshalve aanslag is het voorwerp van artikel 66 en 67 van het Btw-Wetboek.
6.2.2. Artikel 66 van het Btw-Wetboek
Bevoegde administratie
Artikel 66, eerste lid, van het Btw-Wetboek bepaalt voortaan dat de ambtshalve aanslag opgelegd kan worden, niet langer door of vanwege de minister van Financiën, maar door de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde.
Toepassingsgebied
Het toepassingsgebied van de ambtshalve aanslag wordt niet fundamenteel gewijzigd.
De procedure van ambtshalve aanslag kan door de administratie onder meer worden toegepast wanneer de periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek niet is ingediend.
De ambtshalve aanslag kan, bij niet-indiening van de periodieke aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, worden toegepast zowel in het geval door de administratie de procedure van vervangende aangifte bedoeld in artikel 53, § 1ter, van het Btw-Wetboek is toegepast - en bijgevolg ook in het geval dat een definitief vervangende aangifte is ter kennis gebracht van de belastingplichtige niet-indiener - als in het geval waarin de bedoelde procedure van vervangende aangifte door de administratie niet is toegepast (bijvoorbeeld in gevallen bedoeld in artikel in 53, § 1ter, eerste lid, in fine, 1° als 3°, van het Btw-Wetboek).
In het uitzonderingsgeval bedoeld in artikel 53, § 1ter, eerste lid, in fine, 1° en 3°, van het Btw-Wetboek zal de administratie in principe gebruik maken van de procedure van de ambtshalve aanslag om de belastingtoestand van de belastingplichtige recht te zetten (memorie van toelichting bij de wet van 12.3.2023, Parl. Doc., Kamer, Zitting 55, 3128/1, blz. 14).
De administratie wijst er niettemin op dat vanuit juridisch oogpunt niets verhindert dat de belastingtoestand van de belastingplichtige in die gevallen wordt rechtgezet op een andere wijze, bijvoorbeeld op minnelijke wijze, nl. door ondertekening voor akkoord door de belastingplichtige van een regularisatieopgave, of door het overzenden aan de belastingplichtige van een proces-verbaal van taxatie.
Opheffing artikel 66, vierde lid, van het Btw-Wetboek
Artikel 66, vierde lid, van het Btw-Wetboek, dat bepaalde dat wanneer de aangifte te laat is ingediend doch vóór de ambtshalve opgelegde aanslag, de belasting wordt vastgesteld op grond van de aangifte, voor zover de aangifte niet meer dan twaalf maanden te laat is ingediend, wordt opgeheven. De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde kan zich nog steeds baseren op de in de laattijdig ingediende aangifte opgenomen elementen, maar zij is er niet meer toe gehouden.
6.2.3. Artikel 67 van het Btw-Wetboek
Artikel 67, eerste lid, van het Btw-Wetboek blijft ongewijzigd. Het tegenbewijs van de ambtshalve aanslag bestaat er bijgevolg (nog steeds) in aan te tonen dat de ambtshalve aanslag overdreven is. Dit kan worden aangetoond door alle middelen van gemeen recht, uitgezonderd de eed.
Artikel 67, derde lid, van het Btw-Wetboek bepaalt dat de beslissing van ambtshalve aanslag ter kennis wordt gebracht bij aangetekende zending. Die kennisgeving heeft uitwerking de derde werkdag volgend op de afgifte van de zending aan de aanbieder van de universele postdienst.
7. Teruggaaf van het belastingoverschot dat blijkt uit een periodieke of bijzondere btw-aangifte
7.1. Teruggaaf van het belastingoverschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte (art. 8/1, KB 4)
7.1.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
7.1.1.1. Wettelijke bepalingen
Artikel 2 van de wet van 12.03.2023 wijzigt artikel 47 van het Btw-Wetboek als volgt:
'1° het tweede lid wordt vervangen als volgt:
"Wanneer tijdens het aangiftetijdvak het af te trekken bedrag meer bedraagt dan dat van de verschuldigde belasting ter zake van de door de belastingplichtige verrichte leveringen en diensten, wordt het overschot waarvoor geen teruggaaf is gevraagd overeenkomstig artikel 76, § 1, ingeschreven op de Provisierekening btw.”;
2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De Koning bepaalt het minimumbedrag dat op de Provisierekening btw kan worden ingeschreven.".'
Artikel 75 van het Btw-Wetboek bepaalt:
'De belasting kan slechts worden teruggegeven in de gevallen waarin dit Wetboek voorziet.'.
Artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek als vervangen door artikel 7 van de wet van 12.03.2023 en als gewijzigd door artikel 42 van de wet van 22.12.2023 luidt volgt:
'Onverminderd de toepassing van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, wordt, wanneer het bedrag van de belasting die overeenkomstig de artikelen 45 tot en met 48 voor aftrek in aanmerking komt tijdens het aangiftetijdvak van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte in dat tijdvak meer bedraagt dan het bedrag aan belastingen die verschuldigd zijn door de overeenkomstig artikel 50 voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige die tot indiening van die aangifte gehouden is, het overschot op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige of van zijn in artikel 55, §§ 1 of 2, bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger teruggegeven, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden en modaliteiten, uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op het aangiftetijdvak van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangifte.
De Koning bepaalt de gevallen waarin de in het eerste lid bedoelde termijn van drie maanden kan worden verminderd, alsook de termijn waarbinnen het overschot wordt teruggegeven.
Het in het eerste lid bedoelde overschot wordt evenwel slechts teruggegeven wanneer alle in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangiften met betrekking tot de laatste zes maanden die voorafgaan aan het aangiftetijdvak van de aangifte die aanleiding heeft gegeven tot het overschot, alsmede die laatste aangifte, zijn ingediend binnen de termijn en volgens de modaliteiten, opgelegd in uitvoering van die bepaling.
Indien het een belastingplichtige betreft die wordt vertegenwoordigd door een overeenkomstig artikel 55, § 3, tweede lid, vooraf erkende persoon, wordt het in het eerste lid bedoelde verzoek ingediend door die vooraf erkende persoon.
Wanneer het in het eerste lid bedoelde overschot niet wordt teruggevraagd of wanneer geheel of gedeeltelijk niet aan de voorwaarden voor teruggaaf is voldaan, wordt dat overschot naar de in artikel 83bis bedoelde Provisierekening btw van de belastingplichtige overgeschreven, mits het niet onderworpen is aan de in het zesde lid bedoelde inhouding.
Het voor teruggaaf vatbaar overschot, zonder onderscheid al naargelang de belastingplichtige al dan niet geopteerd heeft voor de teruggaaf, wordt ingehouden:
1° tot beloop van een aan te zuiveren belastingschuld van die belastingplichtige in het voordeel van de administratie, indien die belastingschuld geen schuldvordering vormt die geheel of gedeeltelijk zeker, opeisbaar en vaststaand is;
2° wanneer er ernstige vermoedens of bewijzen bestaan dat één of meerdere aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, voor daaraan voorafgaande aangiftetijdvakken gegevens bevatten die onjuist zijn en een belastingschuld in het vooruitzicht stellen zonder dat een daadwerkelijke bepaling ervan vóór het tijdstip van de ordonnancering ervan of de verrichting gelijkgesteld met een betaling kan gebeuren, om de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde toe te laten de waarachtigheid van die gegevens na te gaan;
3° wanneer de belastingplichtige niet binnen de in artikel 62, tweede lid, 2°, bedoelde termijn de door de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde gevraagde inlichtingen heeft verstrekt die toelaten om de waarachtigheid van dat overschot te verantwoorden.
Voor de toepassing van de in het zesde lid bedoelde inhouding, wordt, behoudens tegenbewijs, de door artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek opgelegde voorwaarde geacht vervuld te zijn.
De in het zesde lid bedoelde inhouding geldt als bewarend beslag onder derden in de zin van artikel 1445 van het Gerechtelijk Wetboek. De Koning bepaalt de nadere regels voor de toepassing van deze inhouding.'.
Artikel 80 van het Btw-Wetboek bepaalt:
'De Koning bepaalt de formaliteiten en voorwaarden waaraan de teruggaaf onderworpen is, de wijze waarop ze geschiedt en de ambtenaar die ze verricht.'.
7.1.1.2. Reglementaire bepalingen
Artikel 9 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 vervangt artikel 8/1 van het koninklijk besluit nr. 4 van 29.12.1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'het koninklijk besluit nr. 4') als volgt:
'§ 1. Wanneer volgens de gegevens van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, het eindresultaat een door de Staat verschuldigd bedrag is, wordt dat bedrag op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige of van zijn in artikel 55, §§ 1 of 2, bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger teruggegeven, onder de volgende voorwaarden:
1° het door de Staat verschuldigd bedrag bereikt 50 euro;
2° de belastingplichtige heeft, uiterlijk vóór het einde van de maand die voorafgaat aan de maand waarin de in artikel 76, § 1, zesde lid, 2°, van het Wetboek bedoelde ordonnancering of verrichting gelijkgesteld met een betaling plaatsheeft, door middel van de aangifte bedoeld in artikel 1 of 2 van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde, aan de administratie een geldig bankrekeningnummer meegedeeld op de wijze bepaald door de minister van Financiën of zijn gemachtigde;
3° alle aangiften met betrekking tot de handelingen van de zes maanden die, al naargelang van het geval, het kalenderkwartaal of de maand voorafgaan op het einde waarvan het door de Staat verschuldigde bedrag blijkt, zijn ingediend binnen de in artikel 17, § 1 of § 2, bedoelde termijn en overeenkomstig de in artikel 18, § 1, of § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde modaliteiten;
4° de aangifte, waarvan het eindresultaat het door de Staat verschuldigd bedrag is waarvan de belastingplichtige om teruggave verzoekt, wordt ingediend binnen de in artikel 17, § 1 of § 2, bedoelde termijn en overeenkomstig de in artikel 18, § 1, of § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde modaliteiten.
De ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling van het in het eerste lid bedoelde bedrag, heeft plaats uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op het tijdvak waarop de aangifte betrekking heeft. Voor een maandaangifte heeft de ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling evenwel plaats uiterlijk op het einde van de tweede maand volgend op het tijdvak waarop de maandaangifte betrekking heeft.
De belastingplichtige vraagt de in het eerste lid bedoelde teruggaaf aan bij het verstrijken van elk tijdvak waarvoor een overschot kan worden teruggegeven door een uitdrukkelijke vermelding aan te brengen in de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte met betrekking tot de handelingen van dat tijdvak. De door de belastingplichtige ingediende aangifte waarin die vermelding is aangebracht, geldt als aanvraag tot teruggaaf.
§ 2. Onder voorbehoud van de toepassing van paragraaf 3, wordt, wanneer de voorwaarden voor teruggaaf van het in paragraaf 1 bedoelde bedrag niet vervuld zijn of wanneer dat bedrag door de belastingplichtige niet werd teruggevraagd, dat bedrag ingeschreven op de in artikel 83bis van het Wetboek bedoelde Provisierekening btw binnen de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde termijn, indien het 2,50 euro bereikt.
Wanneer de aangifte met als eindresultaat het op de in artikel 83bis van het Wetboek bedoelde Provisierekening btw in te schrijven bedrag, wordt ingediend na de termijn bedoeld in artikel 17, § 1 of § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, wordt, in afwijking van het eerste lid, de inschrijving op de Provisierekening btw verricht uiterlijk op het einde van de tweede of de derde maand die volgt op de maand waarin die aangifte wordt ingediend, al naargelang het een maand- of kwartaalaangifte betreft.
§ 3. Zonder onderscheid naargelang de belastingplichtige al dan niet geopteerd heeft voor de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde teruggaaf, wordt die teruggaaf steeds geacht te zijn aangevraagd tot het beloop van de belastingschuld die aan te zuiveren is, wanneer op het tijdstip van de in paragraaf 1 bedoelde ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling of op het in paragraaf 2 bedoelde tijdstip van inschrijving in de Provisierekening btw, de belastingplichtige uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde, belasting, geldboeten, nalatigheidsinteresten of bijkomende kosten verschuldigd is die voortvloeien uit overtredingen begaan vóór het verstrijken van de periode waarop de hierboven bedoelde aangifte betrekking heeft.
Indien de in het eerste lid bedoelde belastingschuld in hoofde van de administratie een schuldvordering vormt die zeker, opeisbaar en vaststaand is, wat onder meer het geval is wanneer ze niet wordt betwist of wanneer ze werd opgenomen in een in artikel 85 van het Wetboek bedoeld innings- en invorderingsregister, waarvan de tenuitvoerlegging niet werd gestuit door de in artikel 19, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen bedoelde vordering in rechte, wordt het door de Staat verschuldigd bedrag tot het passende beloop aangewend ter aanzuivering van de belastingschuld.
Indien de in het eerste lid bedoelde belastingschuld in het voordeel van de administratie geen schuldvordering vormt die geheel of gedeeltelijk zeker, opeisbaar en vaststaand is, wat onder meer het geval is wanneer ze wordt betwist of wanneer ze werd opgenomen in een in artikel 85 van het Wetboek bedoeld innings- en invorderingsregister, waarvan de tenuitvoerlegging werd gestuit door de in artikel 19, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen bedoelde vordering in rechte, wordt het door de Staat verschuldigd bedrag tot het beloop van de schuldvordering van de administratie ingehouden. Deze inhouding geldt als bewarend beslag onder derden tot het geschil definitief wordt beëindigd op administratieve wijze of bij wijze van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest. Voor de toepassing van deze inhouding wordt de voorwaarde vereist door artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek geacht te zijn vervuld.
Indien ten aanzien van een voor teruggaaf vatbaar bedrag dat blijkt uit de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte en waarvoor de belastingplichtige al dan niet voor de teruggaaf heeft geopteerd, hetzij ernstige vermoedens, hetzij bewijzen bestaan dat de voormelde aangifte of de aangiften voor daaraan voorafgaande perioden gegevens bevatten die onjuist zijn en een belastingschuld in het vooruitzicht stellen zonder dat een daadwerkelijke bepaling ervan vóór het tijdstip van de genoemde ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling kan geschieden, heeft de ordonnancering van dit bedrag of de inschrijving op de in artikel 83bis van het Wetboek bedoelde Provisierekening btw niet plaats en wordt het door de Staat verschuldigd bedrag ingehouden teneinde de administratie toe te laten de waarachtigheid van die gegevens na te gaan.
De ernstige vermoedens of bewijzen bedoeld in het vierde lid, die de belastingschuld aantonen of helpen aantonen, dienen te worden gerechtvaardigd in processen-verbaal conform artikel 59, § 1, van het Wetboek en worden per aangetekende brief vooraf ter kennis gebracht van de belastingplichtige.
Indien de belastingplichtige niet binnen de in artikel 62, tweede lid, 2°, van het Wetboek bedoelde termijn de door de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde gevraagde inlichtingen heeft verstrekt ten aanzien van een voor teruggaaf vatbaar bedrag dat blijkt uit de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte en die toelaten om de waarachtigheid van dat bedrag te verantwoorden, wordt dat bedrag ingehouden teneinde de administratie toe te laten de waarachtigheid van dat bedrag na te gaan.
Onverminderd de mogelijkheid voor de beslagrechter om de opheffing ervan te bevelen, geldt de in het derde en het vierde lid bedoelde inhouding als bewarend beslag onder derden tot op het ogenblik dat het bewijs vervat in de in het vijfde lid bedoelde processen-verbaal is weerlegd, of tot op het ogenblik dat de waarachtigheid van de handelingen blijkt uit gegevens verkregen overeenkomstig de procedures van de door de Europese Gemeenschappen uitgevaardigde reglementering inzake het uitwisselen van inlichtingen tussen de lidstaten van de Gemeenschap. Onverminderd de mogelijkheid voor de beslagrechter om de opheffing ervan te bevelen, geldt de in het zesde lid bedoelde inhouding als bewarend beslag onder derden tot de administratie, op grond van door de belastingplichtige verstrekte gegevens of op grond van andere gegevens, de waarachtigheid van het bedrag heeft kunnen nagaan. Voor de toepassing van deze inhoudingen wordt de voorwaarde vereist door artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek geacht te zijn vervuld.
De in het derde, vierde en zesde lid bedoelde kennisgeving van de inhouding en haar aanzegging aan de belastingplichtige binnen de in artikel 1457 van het Gerechtelijk Wetboek voorziene termijn gebeuren bij aangetekende zending. De afgifte van het stuk aan de universele postdienstverlener geldt als kennisgeving vanaf de daaropvolgende dag.
De in het derde, vierde en zesde lid bedoelde inhouding geeft aanleiding tot het opmaken en het verzenden, door de met de invordering belaste ambtenaar, van een in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek bedoeld bericht van beslag.
De belastingplichtige kan enkel verzet doen tegen de in het derde, vierde en zesde lid bedoelde inhouding door toepassing te maken van artikel 1420 van het Gerechtelijk Wetboek.
De inhouding neemt een einde ten gevolge van de opheffing ervan door de administratie of ten gevolge van een rechterlijke beslissing. In geval van opheffing door de administratie wordt de belastingplichtige in kennis gesteld per aangetekend schrijven met vermelding van de datum van opheffing.
Na het einde van de inhouding van het door de Staat verschuldigd bedrag wordt, in voorkomend geval, de belastingschuld die in hoofde van de administratie een schuldvordering uitmaakt die zeker, opeisbaar en vaststaand is, overeenkomstig het tweede lid aangezuiverd zonder dat enige formaliteit moet worden nageleefd. Het eventuele overschot wordt teruggegeven aan de belastingplichtige die geopteerd heeft voor de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde teruggaaf, voor zover aan de voorwaarden voor deze teruggaaf is voldaan, of wordt, bij gebrek eraan, ingeschreven op de in artikel 83bis van het Wetboek bedoelde Provisierekening btw.'.
7.1.2. Commentaar
7.1.2.1. Principe: inschrijving van het belastingoverschot op de Provisierekening btw
Wanneer tijdens het aangiftetijdvak het af te trekken bedrag meer bedraagt dan dat van de verschuldigde belasting ter zake van de door de belastingplichtige verrichte leveringen en diensten, wordt het overschot waarvoor geen teruggaaf is gevraagd overeenkomstig artikel 76, § 1, nieuw, van het Btw-Wetboek ingeschreven op de Provisierekening btw (artikel 47, tweede lid, nieuw, en artikel 83bis, eerste lid, 1°, nieuw, van het Btw-Wetboek en artikel 8/1, § 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
Voorheen was het principe dat dat overschot werd overgebracht naar het volgende aangiftetijdvak (artikel 47, tweede lid (oud), van het Btw-Wetboek en artikel 8/1, § 1, eerste lid (oud), van het koninklijk besluit nr. 4).
De inschrijving op de Provisierekening btw zal slechts plaatsvinden indien dat bedrag het door de Koning bepaalt minimumbedrag (2,50 euro) bereikt.
Onder het drempelbedrag van 2,50 euro wordt het belastingoverschot noch teruggestort, noch ingeschreven op de Provisierekening btw (z. artikel 8/1, § 2, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
De inschrijving op de Provisierekening btw zal bovendien slechts plaatsvinden voor zover het tegoed niet wordt aangewend of ingehouden (zie titel 7.1.2.4. 'De aanwending en de inhouding van het belastingoverschot', hierna).
7.1.2.2. Afwijking: teruggaaf op uitdrukkelijk verzoek
In afwijking op het principe dat het eindresultaat in het voordeel van de belastingplichtige dat blijkt uit een periodieke aangifte beoogd in artikel 53, § 1, eerste lid, 2° van het Btw-Wetboek wordt ingeschreven op de Provisierekening btw wordt dat eindresultaat, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden en modaliteiten, op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige of van zijn in artikel 55, §§ 1 of 2, van datzelfde Wetboek bedoelde aansprakelijk vertegenwoordiger teruggegeven (artikel 76, § 1, eerste lid, nieuw, van het Btw-Wetboek en artikel 8/1, § 1, nieuw, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 4).
Indien het een belastingplichtige betreft die wordt vertegenwoordigd door een overeenkomstig artikel 55, § 3, tweede lid, vooraf erkende persoon, wordt het verzoek bedoeld in het eerste lid van artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek ingediend door die vooraf erkende persoon (artikel 76, § 1, vierde lid, nieuw, van het Btw-Wetboek).
Aanvraag om teruggaaf
De modaliteiten inzake het aanvragen van de teruggaaf van het belastingoverschot blijven ongewijzigd.
De belastingplichtige (of zijn vertegenwoordiger) vraagt de bedoelde teruggaaf aan bij het verstrijken van elk tijdvak waarvoor een overschot kan worden teruggegeven door een uitdrukkelijke vermelding aan te brengen in de in de periodieke btw-aangifte met betrekking tot de handelingen van het tijdvak (artikel 8/1, § 1, derde lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4, voornoemd).
De belastingplichtige die de periodieke aangifte indient op elektronische wijze doet dit verzoek in een tabblad van de applicatie Intervat. De belastingplichtige die ontheven is van de verplichting tot het indienen van de periodieke aangifte op elektronische wijze in toepassing van artikel 18, § 2, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 en de aangifte indient op papier doet dit door het aanbrengen van een kruisje in het daartoe bestemde vak ('Aanvraag om terugbetaling') van deze aangifte.
De door de belastingplichtige ingediende aangifte waarin die vermelding is aangebracht geldt als aanvraag tot teruggaaf.
Draagwijdte van de aanvraag om teruggaaf
Vanaf de inwerkingtreding van artikel 76, § 1 (nieuw), van het Btw-Wetboek geldt de aanvraag om teruggaaf via de periodieke aangifte nog slechts voor het in deze aangifte vastgestelde belastingoverschot (bedrag opgenomen in rooster 72 van de desbetreffende aangifte).
Volgens artikel 76, § 1 (oud), van het Btw-Wetboek leidde de aanvraag om teruggaaf, wanneer de voorwaarden voor teruggaaf zijn vervuld, niet alleen tot de teruggaaf van het in de aangifte vastgestelde overschot, maar tevens van al de tot op dat moment gecumuleerde overschotten op de rekening-courant alsook van de daarop ingeschreven betalingen (voor zover deze bedragen althans niet werden gecompenseerd met in de rekening-courant ingeschreven schulden). Wegens de afschaffing van de rekening-courant is dit niet langer het geval.
Het verzoek tot teruggaaf bedoeld in artikel 76, § 1 (nieuw), van het Btw-Wetboek en artikel 8/1, § 1, derde lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4 strekt zich niet uit tot de bedragen ingeschreven in de Provisierekening btw (zie voor de teruggaaf van bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw titel 8.2.2.3. 'Terugbetaling of gebruik van de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw op verzoek van de belastingplichtige', hierna).
De regelgeving inzake de modernisering van de btw-ketting zal door de administratie op geleidelijke wijze worden geïmplementeerd (zie in dat verband Hoofdstuk III. “Inwerkingtreding en werking in de tijd”, titel 2.3. “Geleidelijke implementatie”, hierna). Tijdens deze gefaseerde implementatie zorgt het verzoek tot terugbetaling van het btw-krediet via de aangifte ervoor dat alle opgebouwde belastingoverschotten, inclusief de vooruit gestorte en niet toegewezen betalingen, worden terugbetaald. Deze maatregel stelt belastingplichtigen in staat om gedurende deze overgangsperiode zowel zijn vooruit gestorte betalingen als zijn opgebouwde btw-kredieten terug te krijgen, waarvan de terugbetaling niet eerder via de aangifte was gevraagd, evenals het krediet van de aangifte.
Meer gedetailleerde informatie over deze geleidelijke implementatie is te vinden op de website van de FOD Financiën.
Opheffing van de stelsels maandelijkse teruggaaf
Vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 76, § 1 (nieuw), van het Btw-Wetboek en artikel 8/1 (nieuw) van het koninklijk besluit nr. 4 worden alle stelsels van vergunningen voor maandelijkse teruggaaf afgeschaft.
De belastingplichtigen gehouden tot de indiening van maandaangiften hebben, bij wijze van algemene regel en dus zonder enigerlei vorm van voorafgaande vergunning, recht op de maandelijkse teruggaaf van het btw-overschot dat blijkt uit een dergelijke aangifte, wanneer aan de voorwaarden voor teruggaaf is voldaan. Deze belastingplichtigen kunnen voortaan bijgevolg elke maand om de teruggaaf van dat overschot verzoeken.
Volgende circulaires of titels van circulaires worden met ingang van 01.01.2025 opgeheven:
- de circulaire AOIF nr. 9/2009 (nr. E.T.115.806) van 03.03.2009 (klassiek stelsel van maandelijkse teruggaaf);
- de circulaire 2019/C/128 van 11.12.2019 betreffende de teruggaven inzake btw aan belastingplichtigen die hun economische activiteit aanvangen (bijzondere regeling maandelijkse teruggaaf voor starters);
- de circulaire 2022/C/54 van 20.05.2022 betreffende de invoering van een stelsel van maandelijkse teruggaaf voor bepaalde belastingplichtigen die ertoe gehouden zijn openbare dienstverplichtingen te vervullen (bijzondere regeling maandelijkse teruggaaf voor belastingplichtigen die ertoe gehouden zijn één of meer openbare dienstverrichtingen te vervullen);
- titel 3 van de circulaire 2022/C/35 van 31.03.2022 betreffende het tijdelijk verlaagd btw-tarief voor de levering van elektriciteit en de maandelijkse teruggaaf btw.
Voorwaarden voor teruggaaf
Wanneer volgens de gegevens van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde periodieke aangifte, het eindresultaat een door de Staat verschuldigd bedrag is, wordt dat bedrag op uitdrukkelijk verzoek teruggegeven onder de voorwaarden bepaald in artikel 8/1, § 1, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4.
Wanneer niet aan de voorwaarden is voldaan wordt het overschot, net zoals dat het geval is indien geen teruggaaf is gevraagd, behoudens inhouding of aanwending en voor zover het 2,5 euro bereikt, ingeschreven op de Provisierekening btw.
Bedoelde voorwaarden zijn voortaan van toepassing zonder onderscheid naargelang het gaat om een maandaangever of een kwartaalaangever.
Bedoelde voorwaarden zijn bovendien van toepassing zonder onderscheid naargelang de belastingplichtige gehouden is de aangifte in te dienen langs elektronische weg in toepassing van artikel 18, § 1, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1 of ontheven is de aangifte in te dienen langs elektronische weg in toepassing van artikel 18, § 2, nieuw, van datzelfde koninklijk besluit.
Voor de toepassing van de voorwaarden moet bovendien geen onderscheid worden gemaakt naargelang het aangiftetijdvak van de aangifte waaruit het belastingoverschot blijkt. De voorwaarden zijn bijgevolg van toepassing ongeacht of het overschot blijkt uit de aangifte met betrekking tot de handelingen van het laatste aangiftetijdvak van het kalenderjaar, de eerste drie kalenderkwartalen van het kalenderjaar, de laatste maandaangifte van de eerste drie kalenderkwartalen van het jaar of een maandaangifte met betrekking tot een ander aangiftetijdvak.
a) Minimumbedrag
Het door de Staat verschuldigd bedrag moet 50 euro bereiken (artikel 8/1, § 1, eerste lid, 1°, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
Voor de terugbetaling van tegoeden ingeschreven op de Provisierekening btw: zie titel 8.2.2.3. 'Terugbetaling of gebruik van de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw op verzoek van de belastingplichtige'.
Behoudens aanwending of inhouding wordt, wanneer het door de Staat verschuldigd bedrag geen 50 euro bereikt, het bedrag ingeschreven op de Provisierekening btw indien het althans 2,50 euro bereikt.
Onder het drempelbedrag van 2,50 euro wordt het belastingoverschot noch teruggestort, noch ingeschreven op de Provisierekening btw (z. artikel 8/1, § 2, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
b) Bankrekeningnummer
De teruggaven voorzien in artikel 8/1 van het koninklijk besluit nr. 4 van het saldo in het voordeel van de belastingplichtige dat blijkt uit een periodieke maand- of kwartaalaangifte geschiedt rekening houdend met de bankgegevens, inclusief IBAN en BIC zoals vermeld in de aangifte van aanvang of wijziging activiteit bedoeld in artikel 1 en 2 van het koninklijk besluit nr. 10 (artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit nr. 4).
Dit houdt in dat de desbetreffende teruggaven geschieden rekening houdend met de aan de administratie meegedeelde bankgegevens vermeld in de informatieve aangifte 'Aanvraag tot btw-identificatie' (formulier E604A) of de informatieve aangifte 'Wijziging btw-identificatie' (formulier E604B).
De teruggaaf kan slechts plaatsvinden indien de belastingplichtige zijn bankrekeningnummer (tijdig) heeft meegedeeld middels het formulier E604A of E604B aan de administratie.
Deze inlichtingen kunnen ook aan de bevoegde dienst van de administratie waaronder de belastingplichtige ressorteert worden verstrekt door bemiddeling van een overeenkomstig de wet van 16.1.2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen erkend ondernemingsloket (artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, voornoemd).
Thans wordt uitdrukkelijk opgenomen in de voorwaarden voor de teruggaaf van het belastingoverschot bedoeld in artikel 8/1 van het koninklijk besluit nr. 4 dat dit bankrekeningnummer uiterlijk voor het einde van de maand die voorafgaat aan de maand waarin de in het artikel 8/1, § 1 tweede lid bedoelde ordonnancering plaatsheeft, door middel van de aangifte bedoeld in artikel 1, 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 aan de administratie moet zijn meegedeeld (artikel 8/1, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 4).
c) Tijdige indiening
Het in artikel 76, § 1, eerste lid, van het Btw-Wetboek bedoelde belastingoverschot wordt slechts teruggegeven wanneer alle in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde aangiften met betrekking tot de laatste zes maanden die voorafgaan aan het aangiftetijdvak dat aanleiding heeft gegeven tot het overschot, alsmede die laatste aangifte, zijn ingediend binnen de termijn en volgens de modaliteiten, opgelegd in uitvoering van die bepaling (artikel 76, § 1, derde lid, nieuw, van het Btw-Wetboek en artikel 8/1, § 1, eerste lid, 3° en 4°, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
Bijgevolg moeten alle aangiften met betrekking tot de handelingen van de zes maanden die, al naargelang het geval, het kalenderkwartaal of de maand voorafgaan op het einde waarvan het door de Staat verschuldigde bedrag blijkt, binnen de in artikel 17, § 1 of § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 bedoelde termijn, al naar gelang het gaat om een maand of kwartaalaangever, zijn ingediend (artikel 8/1, § 1, eerste lid, 3°, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
Ook de aangifte zelf, waarvan het eindresultaat het door de Staat verschuldigd bedrag is waarvan de belastingplichtige om de teruggave verzoekt, moet tijdig zijn ingediend (artikel 8/1, eerste lid, 4°, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
De aandacht wordt gevestigd op het feit dat de voorwaarde om de indieningstermijn te respecteren - ten laatste de twintigste dag (maandaangifte) of de vijfentwintigste dag (kwartaalaangifte) van de maand volgend op de maand waarop zij betrekking heeft - om te kunnen genieten van de teruggave van het belastingoverschot van deze aangifte, strikt wordt toegepast door de administratie.
Voorbeeld 7
Belastingplichtige A is kwartaalaangever en is ertoe gehouden de kwartaalaangiften met betrekking tot het 4e kwartaal 2026 en het 1e en 2e kwartaal 2027 in te dienen uiterlijk op de 25e dag van de maand volgend op elk van die kwartalen. Hij dient de aangifte met betrekking tot de handelingen van het 4de kwartaal 2026 en het 1e kwartaal 2027 tijdig in. Deze aangiften hebben als eindresultaat een aan de Staat verschuldigd bedrag (rooster 71). De aangifte met betrekking het 2de kwartaal 2027 heeft als eindresultaat een door de Staat verschuldigd bedrag (rooster 72). De belastingplichtige dient deze aangifte in op 30.07.2027. De belastingplichtige wenst het belastingoverschot dat het voorwerp is van deze laatste aangifte terug te krijgen en doet een verzoek daartoe in het tabblad van de applicatie Intervat. Hoewel het belastingoverschot het minimumbedrag van 50 euro overschrijdt en de belastingplichtige tijdig en op geldige wijze zijn bankrekeningnummer heeft meegedeeld aan de administratie, is in dit geval niet aan de voorwaarden voor de teruggaaf voldaan om reden dat de aangifte met betrekking tot de handelingen van het tweede kwartaal 2027 laattijdig is ingediend. Het tegoed zal worden overgeschreven naar zijn Provisierekening btw (indien het niet wordt aangewend of ingehouden in toepassing van artikel 8/1, § 3, van het koninklijk besluit nr. 4).
Voorbeeld 8
Belastingplichtige B, is eveneens kwartaalaangever en ertoe gehouden de kwartaalaangiften met betrekking tot het 4e kwartaal 2026 en het 1e en 2e kwartaal 2027 in te dienen uiterlijk op de 25e dag van de maand volgend op elk van die kwartalen. Hij dient de aangifte met betrekking tot de handelingen van het 4de kwartaal 2026 tijdig in op 25.01.2027. Deze aangifte heeft als eindresultaat een aan de Staat verschuldigd bedrag (rooster 71).
De aangifte met betrekking tot het 1ste kwartaal 2027 heeft eveneens als eindresultaat een aan de Staat verschuldigd bedrag (rooster 71). De belastingplichtige dient deze aangifte laattijdig in op 30.04.2027. De aangifte met betrekking tot het 2de kwartaal 2027 heeft als eindresultaat een door de Staat verschuldigd bedrag (rooster 72). De belastingplichtige dient deze aangifte tijdig in op 15.07.2027.
De belastingplichtige wenst het belastingoverschot dat het voorwerp is van deze laatste aangifte terug te krijgen en doet een verzoek daartoe in het tabblad van de applicatie Intervat. Hoewel het belastingoverschot het minimumbedrag van 50 euro overschrijdt en de belastingplichtige tijdig en op geldige wijze zijn bankrekeningnummer heeft meegedeeld aan de administratie, is in dit geval niet aan de voorwaarden voor de teruggaaf voldaan om reden dat de aangifte met betrekking tot de handelingen van het eerste kwartaal 2027 laattijdig is ingediend. Er is niet voldaan aan de voorwaarde dat alle aangiften met betrekking tot de laatste zes maanden die voorafgaan aan het aangiftetijdvak dat aanleiding heeft gegeven tot het overschot (het vierde kwartaal 2026 en het eerste kwartaal 2027), tijdig zijn ingediend. Het tegoed zal worden overgeschreven naar zijn Provisierekening btw (indien het niet wordt aangewend of ingehouden in toepassing van artikel 8/1, § 3, van het koninklijk besluit nr. 4).
7.1.2.3. Termijn voor de teruggaaf en termijn voor de inschrijving op de Provisierekening btw
7.1.2.3.1. Termijn voor de ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling
Krachtens artikel 76, § 1, eerste lid, nieuw, van het Btw-Wetboek wordt het belastingoverschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek teruggegeven uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op het aangiftetijdvak.
Overeenkomstig artikel 76, § 1, tweede lid, nieuw, van het Btw-Wetboek bepaalt de Koning de gevallen waarin de in het eerste lid van diezelfde bepaling bepaalde termijn kan worden verminderd, alsook de termijn waarbinnen het overschot wordt teruggegeven.
Kwartaalaangevers
Artikel 8/1, § 1, tweede lid (eerste zin), nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4 bepaalt dat de ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling van het in eerste lid van dat artikel bedoelde bedrag plaats heeft uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op het tijdvak waarop de aangifte betrekking heeft.
Deze bepaling is van toepassing op belastingplichtigen gehouden tot het indienen van btw-kwartaalaangiften.
De ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met de betaling, van het saldo in het voordeel van de belastingplichtige dat blijkt uit de hierna vermelde aangiften in te dienen door een kwartaalaangever, vindt bijgevolg plaats uiterlijk op:
- eerste kwartaal: 30 juni van het lopende jaar;
- tweede kwartaal: 30 september van het lopende jaar;
- derde kwartaal: 31 december van het lopende jaar;
- vierde kwartaal: 31 maart van het volgende kalenderjaar.
Maandaangevers
Artikel 8/1, § 1, tweede lid (tweede zin), nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4 bepaalt dat voor een maandaangifte de ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling plaats heeft uiterlijk op het einde van de tweede maand volgend op het tijdvak waarop de maandaangifte betrekking heeft.
Op grond van de bevoegdheid hem verleend door artikel 76, § 1, tweede lid, nieuw, van het Btw-Wetboek heeft de Koning aldus de teruggaaftermijn voor maandaangever bij wijze van algemene regel verminderd.
De ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met de betaling van het saldo in het voordeel van de belastingplichtige dat blijkt uit de hierna vermelde maandaangifte, vindt bijgevolg plaats uiterlijk op:
- januari: 31 maart van het lopende kalenderjaar;
- februari: 30 april van het lopende kalenderjaar;
- maart: 31 mei van het lopende kalenderjaar;
- april: 30 juni van het lopende kalenderjaar;
- mei: 31 juli van het lopende kalenderjaar;
- juni: 31 augustus van het lopende kalenderjaar;
- juli: 30 september van het lopende kalenderjaar;
- augustus: 31 oktober van het lopende kalenderjaar;
- september: 30 november van het lopende kalenderjaar;
- oktober: 31 december van het lopende kalenderjaar;
- november: 31 januari van het volgende kalenderjaar;
- december: 28/29 februari van het volgende kalenderjaar.
7.1.2.3.2. Termijn voor inschrijving op de Provisierekening btw
Onder voorbehoud dat het niet wordt aangewend of ingehouden in toepassing van artikel 8/1, § 3, van het koninklijk besluit nr. 4, wordt het belastingoverschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte als bedoeld in artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek dat niet is teruggevraagd of dat is teruggevraagd maar waarvoor er geheel of gedeeltelijk niet aan de voorwaarden voor de teruggaaf is voldaan, ingeschreven op de Provisierekening btw binnen de in artikel 8/1, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4 bedoelde termijn, indien het althans 2,50 euro bereikt (artikel 8/1, § 2, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
Artikel 8/1, § 2, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4 is van toepassing wanneer de aangifte met als eindresultaat het op de in artikel 83bis van het Btw-Wetboek bedoelde Provisierekening btw in te schrijven bedrag tijdig is ingediend.
De inschrijving op de Provisierekening btw geschiedt uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op het aangiftetijdvak (kwartaalaangever) of uiterlijk op het einde van de tweede maand volgend op het aangiftetijdvak (maandaangever).
Wanneer de aangifte met als eindresultaat het op de in artikel 83bis van het Btw-Wetboek bedoelde Provisierekening btw in te schrijven bedrag, evenwel laattijdig wordt ingediend wordt de inschrijving op de Provisierekening btw verricht uiterlijk op het einde van de tweede of de derde maand die volgt op de maand waarin die aangifte wordt ingediend, al naargelang het een maand- of kwartaalaangifte betreft (artikel 8/1, § 2, tweede lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
7.1.2.4. De aanwending en de inhouding van het belastingoverschot
Het in artikel 76, eerste lid, van het Btw-Wetboek bedoelde belastingoverschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte wordt uitsluitend teruggegeven, of op de Provisierekening btw ingeschreven, indien dat overschot:
1) niet wordt aangewend om een btw-schuld aan te zuiveren;
2) niet het voorwerp is van een inhouding;
3) niet wordt aangewend om een schuld aan te zuiveren waarvan de inning en de invordering, door of krachtens een bepaling met kracht van wet, wordt verzekerd door de FOD Financiën of de RSZ.
Indien de belastingplichtige (of zijn vertegenwoordiger) uitdrukkelijk om de teruggaaf van dat belastingoverschot heeft verzocht en wanneer hij aan alle voorwaarden voor de teruggaaf voldoet, wordt door de toepassing van dergelijke bijzondere maatregel het overschot bijgevolg (geheel of gedeeltelijk) niet teruggegeven, ook al zijn de voorwaarden voor de teruggaaf vervuld.
Indien de belastingplichtige (of zijn vertegenwoordiger) niet uitdrukkelijk om de teruggaaf van dat belastingoverschot heeft verzocht, of hij de teruggaaf heeft gevraagd maar er niet aan alle voorwaarden voor de teruggaaf is voldaan, wordt door de toepassing van een dergelijke bijzondere maatregel het overschot niet ingeschreven op de Provisierekening btw.
De aanwending van het belastingoverschot
Aanwending ter aanzuivering van een btw-belastingschuld
De inschrijving op de Provisierekening btw (indien de belastingplichtige niet voor de teruggaaf heeft geopteerd of, indien hij voor de teruggaaf heeft geopteerd, er niet aan alle voorwaarden voor teruggaaf is voldaan) of de teruggaaf (indien de belastingplichtige heeft geopteerd voor de teruggaaf en er aan alle voorwaarden voor de teruggaaf is voldaan) zal slechts plaatsvinden onder voorbehoud dat het belastingoverschot niet wordt aangewend ter aanzuivering van een btw-belastingschuld.
Zonder onderscheid naargelang de belastingplichtige al dan niet geopteerd heeft voor de teruggaaf van dat belastingoverschot wordt die teruggaaf steeds geacht te zijn aangevraagd tot het beloop van de belastingschuld die aan te zuiveren is, wanneer op het tijdstip van de ordonnancering of de verrichting gelijkgesteld met een betaling of op het tijdstip van inschrijving op de Provisierekening btw, de belastingplichtige uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde, belasting, geldboeten, nalatigheidsinteresten of bijkomende kosten verschuldigd is die voortvloeien uit overtredingen begaan vóór het verstrijken van de periode waarop de hierboven bedoelde aangifte betrekking heeft (artikel 8/1, § 3, eerste lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
Indien een dergelijke aan te zuiveren btw-belastingschuld in hoofde van de administratie een schuldvordering vormt die zeker, opeisbaar en vaststaand is, wat onder meer het geval is wanneer ze niet wordt betwist of wanneer ze werd opgenomen in een in artikel 85 van het Btw-Wetboek bedoeld innings- en invorderingsregister, waarvan de tenuitvoerlegging niet werd gestuit door de in artikel 19, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen bedoelde vordering in rechte, wordt het door de Staat verschuldigd bedrag tot het passende beloop aangewend ter aanzuivering van de belastingschuld (artikel 8/1, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4).
Aanwending bedoeld in artikel 334 van de programmawet van 27.12.2004
Ten aanzien van het belastingoverschot bedoeld in artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek waarvan om de teruggaaf is verzocht en dat aan alle voorwaarden voor de teruggaaf voldoet, is het aanwendingsmechanisme 'sui generis' bedoeld in artikel 334 van de programmawet van 27.12.2004 van toepassing.
Krachtens artikel 334 van de programmawet van 27.12.2004 kan elke som die aan een persoon moet worden teruggeven of betaald door de Federale Overheidsdienst Financiën, zonder formaliteit en naar keuze van de bevoegde ambtenaar worden aangewend ter betaling van de door deze persoon verschuldigde sommen waarvan de inning en de invordering, door of krachtens een bepaling met kracht van wet, worden verzekerd door de Federale Overheidsdienst Financiën of door de Rijksdienst voor sociale zekerheid. Bedoelde aanwending zonder formaliteit wordt beperkt tot het niet-betwiste deel van de schuldvorderingen op deze persoon. Bovendien, kan de bevoegde ambtenaar, wat het betwiste deel van de schuldvordering op de persoon aan wie moet worden teruggegeven, overgaan tot een dergelijke aanwending zonder formaliteiten als bewarende titel indien de betwiste schuldvorderingen het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitvoerbare titel (zie artikel 334, §§ 1 en 4, van de programmawet van 27.12.2004 als vervangen bij artikel 34 van de wet van 25.12.2016, BS 29.12.2016, en als vervangen bij artikel 156 van de programmawet van 25.12.2017, BS 29.12.2017).
Artikel 334 van de programmawet van 27.12.2004 blijft van toepassing in het geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolventieprocedure (artikel 334, § 5).
De inhouding van het belastingoverschot
De administratie verricht een inhouding van het voor teruggaaf vatbaar overschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, dit zonder onderscheid of de belastingplichtige al dan niet heeft geopteerd voor de teruggaaf, in de gevallen bedoeld in artikel 76, § 1, zesde lid, nieuw, van het Btw-Wetboek.
Het voor teruggaaf vatbaar overschot kon vóór de inwerkingtreding van de wet van 12.03.2023 worden ingehouden:
1° tot beloop van een aan te zuiveren belastingschuld van die belastingplichtige in het voordeel van de administratie, indien die belastingschuld geen schuldvordering vormt die geheel of gedeeltelijk zeker, opeisbaar en vaststaand is;
2° wanneer er ernstige vermoedens of bewijzen bestaan dat de aangifte of de aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek voor daaraan voorafgaande perioden gegevens bevatten die onjuist zijn en een belastingschuld in het vooruitzicht stellen zonder dat een daadwerkelijke bepaling ervan voor het tijdstip van de ordonnancering ervan of de verrichting gelijkgesteld met een betaling kan gebeuren, om de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde toe te laten de waarachtigheid van die gegevens na te gaan.
De wet van 12.03.2023 voorziet in een nieuw geval van inhouding.
Het voor teruggaaf vatbaar overschot wordt voortaan, zonder onderscheid of de belastingplichtige al dan niet heeft geopteerd voor de teruggaaf, eveneens ingehouden wanneer de belastingplichtige niet binnen de in artikel 62, tweede lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde termijn de door de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde gevraagde inlichtingen heeft verstrekt die toelaten om de waarachtigheid van dat overschot te verantwoorden (artikel 76, § 1, zesde lid, 3°, nieuw, van het Btw-Wetboek en artikel 8/1, § 3, zesde lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4).
Krachtens artikel 62, tweede lid, 2°, van het Btw-Wetboek wordt de termijn voor het antwoorden op een schriftelijke vraag om inlichtingen teruggebracht tot tien dagen wanneer de vraag deel uitmaakt van de controle van een in artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek bedoeld overschot van belasting.
Voor de inhouding bedoeld in artikel 76, § 1, zesde lid, 3°, van het Btw-Wetboek is vereist dat de belastingplichtige de gevraagde inlichtingen die toelaten om de waarachtigheid van het belastingoverschot bedoeld in artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek te verantwoorden niet heeft verstrekt binnen de termijn van tien dagen bedoeld in artikel 62, tweede lid, 2°, van het Btw-Wetboek.
Dit is het geval indien de belastingplichtige niet heeft geantwoord binnen bedoelde termijn op de vragen die moeten toelaten om waarachtigheid van dat overschot te verantwoorden (zie in verband met dergelijke vraag om inlichtingen titel 5.2.3. “Termijn voor het verschaffen van schriftelijke inlichtingen, c) “Verkorting van de termijn van één maand”).
Hetzelfde geldt indien de belastingplichtige niet-afdoend heeft geantwoord op dergelijke vragen binnen bedoelde termijn. Het uitblijven van een afdoend antwoord binnen bedoelde termijn op een vraag om inlichtingen dat moet toelaten om de waarachtigheid van het belastingoverschot te verantwoorden vormt m.a.w. een grond om het belastingoverschot in te houden (zie memorie van toelichting bij de wet van 12.03.2023, voornoemd, Kamer, Zitting 55, Doc. 3128/1, blz. 20).
Deze inhouding geldt als bewarend beslag onder derden tot de administratie, op grond van de door de belastingplichtige verstrekte gegevens of op grond van andere gegevens, de waarachtigheid van het bedrag heeft kunnen nagaan (artikel 8/1, § 3, zesde lid, van het koninklijk besluit, voornoemd).
Het mechanisme van de inhouding van het belastingoverschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte wordt geregeld door artikel 8/1, § 3, derde tot twaalfde lid, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 4, voornoemd, genomen ter uitvoering van artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek.
De procedure van inhouding wordt niet gewijzigd.
7.2. Opheffing artikel 8/2 van het koninklijk besluit nr. 4
7.2.1. Reglementaire bepalingen
Artikel 10 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 luidt:
'Artikel 82 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 februari 1972, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2019, wordt opgeheven.'
7.2.2. Commentaar
Artikel 8/2 van het koninklijk besluit nr. 4 heeft betrekking op de teruggaaf van btw-kredieten die voorvloeien uit bijzondere rekeningen.
De afschaffing van de rekening-courant houdt tevens in dat ook de bijzondere rekening verdwijnt waardoor artikel 8/2 van het koninklijk besluit nr. 4 zijn bestaansreden verliest. Het artikel wordt opgeheven.
7.3. Teruggaaf van het belastingoverschot dat blijkt uit een bijzondere btw-aangifte (art. 8/3 KB nr. 4)
7.3.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
7.3.1.1. Wettelijke bepaling
Artikel 42, 2°, van de wet van 22.12.2023 heeft artikel 76, § 2, derde lid, van het Btw-Wetboek aangevuld met een bepaling onder 3°, die luidt als volgt:
'3° wanneer de belastingplichtige niet binnen de in artikel 62, tweede lid, 2°, bedoelde termijn de door de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde gevraagde inlichtingen heeft verstrekt die toelaten om de waarachtigheid van dat overschot te verantwoorden.'
7.3.1.2. Reglementaire bepalingen
Artikel 11 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 wijzigt artikel 8/3 van het koninklijk besluit nr. 4 als volgt:
'1° er wordt tussen het zevende en het achtste lid een lid ingevoegd, luidende:
"Indien de belastingplichtige niet binnen de in artikel 62, tweede lid, 2°, van het Wetboek bedoelde termijn de door de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde gevraagde inlichtingen heeft verstrekt ten aanzien van een voor teruggaaf vatbaar bedrag dat blijkt uit de in artikel 53ter, 1°, van het Wetboek bedoelde aangifte en die toelaten om de waarachtigheid van dat bedrag te verantwoorden, wordt dat bedrag ingehouden teneinde de administratie toe te laten de waarachtigheid van dat bedrag na te gaan.”;
2° het achtste lid, dat het negende lid wordt, wordt vervangen als volgt:
"De in het vijfde en het zesde lid bedoelde inhouding geldt als bewarend beslag onder derden tot op het ogenblik dat het bewijs van de in het zevende lid bedoelde processen-verbaal is weerlegd of tot op het ogenblik dat de waarachtigheid van de handelingen blijkt uit gegevens verkregen overeenkomstig de procedures van de door de Europese Gemeenschappen uitgevaardigde reglementering inzake het uitwisselen van inlichtingen tussen de lidstaten van de Gemeenschap. De in het achtste lid bedoelde inhouding geldt als bewarend beslag onder derden tot op het ogenblik dat de administratie, op grond van door de belastingplichtige verstrekte gegevens of op grond van andere gegevens, de waarachtigheid van het bedrag heeft kunnen nagaan. Voor de toepassing van deze inhoudingen wordt de voorwaarde vereist door artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek geacht te zijn vervuld.";
3° in het negende lid, dat het tiende lid wordt, worden de woorden "het vijfde en het zesde lid" vervangen door de woorden "het vijfde tot en met het zevende lid".'
7.3.2. Commentaar
Artikel 76, § 2, derde lid, 3°, van het Btw-Wetboek bepaalt voortaan, met betrekking tot het voor teruggaaf vatbaar belastingoverschot dat blijkt uit een in artikel 53ter, 1°, van datzelfde Wetboek bedoelde bijzondere btw-aangifte, dat dat overschot, zonder onderscheid of de belastingplichtige al dan niet heeft geopteerd voor de teruggaaf, wordt ingehouden wanneer de belastingplichtige niet binnen de in artikel 62, tweede lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde termijn de door de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde gevraagde inlichtingen heeft verstrekt die toelaten om de waarachtigheid van dat overschot te verantwoorden (z. tevens artikel 8/1, § 3, zesde lid, van het koninklijk besluit nr. 4, voornoemd).
Het betreft de invoering van een nieuw geval van inhouding van het voor teruggaaf vatbaar overschot dat blijkt uit een bijzondere btw-aangifte bedoeld in artikel 53ter, 1°, van het Btw-Wetboek dat identiek is aan het geval van inhouding dat is ingevoerd in artikel 76, § 1, zesde lid, 3°, van het Btw-Wetboek voor het voor teruggaaf vatbaar overschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek.
Er wordt verwezen naar de toelichting gegeven onder titel 7.1.2.4. 'De aanwending en de inhouding van het belastingoverschot', hiervoor, met betrekking tot het nieuw geval van inhouding in geval het gaat om een voor teruggaaf vatbaar overschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek. Die toelichting is mutatis mutandis van toepassing voor de inhouding van het belastingoverschot dat blijkt uit een bijzondere btw-aangifte.
8. Afschaffing R/C en vervanging door de Provisierekening btw
8.1. Wettelijke en reglementaire bepaling
8.1.1. Wettelijke bepaling
Artikel 8 van de wet van 12.03.2023 voegt een artikel 83bis in het Btw-Wetboek in dat luidt als volgt:
'De administratie belast met de inning en de invordering van de belasting over de toegevoegde waarde houdt voor elke belastingplichtige gehouden tot indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde periodieke aangiften een Provisierekening btw aan, die een boekhoudkundig instrument uitmaakt waarin volgende bedragen worden ingeschreven:
1° het in artikel 76, § 1, eerste lid, bedoelde overschot waarvan de teruggaaf niet werd gevraagd overeenkomstig de door dit Wetboek vastgelegde modaliteiten of waarvoor de voorwaarden voor teruggaaf geheel of gedeeltelijk niet vervuld zijn, voor zover dat overschot niet het voorwerp uitmaakt van een in artikel 76, § 1, zesde lid, bedoelde inhouding;
2° elke som die op deze Provisierekening btw werd betaald volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten.
De belastingplichtige kan om teruggaaf verzoeken van de overeenkomstig het eerste lid op de Provisierekening btw ingeschreven bedragen.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten van de teruggaaf van de bedragen die zijn ingeschreven op de in het eerste lid bedoelde Provisierekening btw, de gevallen waarin er een einde wordt gesteld aan de inschrijving van die bedragen, de regels voor de werking van de Provisierekening btw alsook de voorwaarden en modaliteiten volgens dewelke de op de Provisierekening btw ingeschreven bedragen aangewend worden voor de betaling van schulden inzake de belasting over de toegevoegde waarde, bestaande uit belasting, boeten, nalatigheidsinteresten en kosten, waarvan de belastingplichtige in wiens naam de Provisierekening btw wordt aangehouden hoofd- of medeschuldenaar is.
Onverminderd de gevallen waarin er een einde wordt gesteld aan de inschrijving van de bedragen op de Provisierekening btw, vormen de op die Provisierekening ingeschreven bedragen geen te betalen of terug te geven sommen in de zin van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004.'.
8.1.2. Reglementaire bepalingen
8.1.2.1. De rekening-courant
Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'§ 1. De administratie houdt voor iedere belastingplichtige die periodieke aangiften moet indienen, een rekening-courant bij waarin worden opgenomen, naarmate van de boeking ervan:
1° op de creditzijde:
a) het bedrag van alle betalingen op de postrekening nr. 679-2003000-47, die op naam van de belastingplichtige worden geboekt;
b) het batig maand- of kwartaalsaldo dat blijkt uit de door de belastingplichtige ingediende aangiften;
2° op de debetzijde:
a) het bedrag van de in artikel 1 bedoelde belasting, nalatigheidsinteresten en fiscale geldboeten;
b) de bedragen die aan de belastingplichtige werden teruggegeven overeenkomstig artikel 7 van dit besluit.
§ 2. Door of vanwege de Minister van Financiën kan onder de voorwaarden die zij bepalen, worden beslist dat andere dan de onder § 1 van dit artikel vermelde verrichtingen in de rekening-courant worden geboekt als een door de belastingplichtige verschuldigd bedrag van belasting over de toegevoegde waarde, fiscale geldboeten, nalatigheidsinteresten en kosten, als een verrichting gelijkgesteld met een betaling bedoeld in artikel 2 van dit besluit of als een verbetering van verrichtingen die vroeger reeds werden geboekt.
§ 3. Alleen het BTW-identificatienummer dat voorkomt op het formulier dat werd bezorgd door de administratie of in de gestructureerde mededeling ter kennis gebracht door de administratie bepaalt, voor de betaling op de postrekening nr. 679-2003000-47, de belastingplichtige wiens rekening-courant moet worden gecrediteerd.
Iedere betaling op de postrekening nr. 679-2003000-47 met vermelding van het BTW-identificatienummer van een belastingplichtige die periodieke aangiften moet indienen, wordt, niettegenstaande elke strijdige verklaring, geacht te zijn gedaan om te worden ingeschreven op de rekening-courant van die belastingplichtige.'
Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'De op de creditzijde van de in artikel 5, § 1 en § 2, bedoelde ingeschreven bedragen worden, niettegenstaande elke strijdige verklaring van de belastingplichtige, in de navolgende volgorde toegerekend: eerst op de kosten, daarna op de nalatigheidsinteresten, vervolgens op de fiscale geldboeten en tenslotte op de nog verschuldigde belasting.
De toerekening gebeurt:
1° voor de betalingen, op de datum waarop ze uitwerking hebben;
2° voor het in artikel 5, § 1, 1°, b, bedoelde maand- of kwartaalsaldo, op de uiterste datum bepaald voor het indienen van de aangifte waaruit dat saldo blijkt;
3° voor de in artikel 5, § 2, bedoelde inschrijvingen, op de datum bepaald door of vanwege de Minister van Financiën.'
Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'Het saldo in het voordeel van de belastingplichtige dat uit de rekening-courant blijkt nadat de toerekeningen zijn gedaan overeenkomstig artikel 6, wordt teruggegeven op de tijdstippen, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald bij de artikelen 8(1), 12, § 1, en 13, van het koninklijk besluit nr. 4 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde.
De aanvraag om teruggaaf moet door de belastingplichtige worden ingesteld op de wijze aangeduid in artikel 8(1), § 4, van het koninklijk besluit nr. 4 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde.'
8.1.2.2. Opheffing koninklijk besluit nr. 24
Artikel 31 van het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt:
'Het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.'
8.1.2.3. Werking Provisierekening btw
Het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt in Afdeling 4 'Werking van de Provisierekening btw':
'Onderafdeling 1. – Definitie
Art. 3/14. Voor de toepassing van deze afdeling verstaat men onder "fiscale en niet-fiscale schulden" alle sommen verschuldigd als fiscale schuldvorderingen, in de zin van artikel 2, § 1, 7°, van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, en alle sommen verschuldigd als niet-fiscale schuldvorderingen, in de zin van artikel 2, § 1, 8°, van hetzelfde Wetboek, waarvan de invordering wordt verzekerd door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
Onderafdeling 2. – Voorwaarden en modaliteiten volgens dewelke de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw worden toegerekend tot betaling van de schulden inzake de belasting over de toegevoegde waarde
Art. 3/15. De bedragen ingeschreven op de in artikel 83bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde Provisierekening btw van een belastingplichtige, worden automatisch, zonder formaliteiten, toegerekend op de sommen waarvan de betaling moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 3/1.
De in het eerste lid bedoelde toerekening, heeft plaats, niettegenstaande elke strijdige verklaring van de belastingplichtige, in de volgende volgorde: op de nalatigheidsinteresten, op de fiscale boeten en op de overblijvende verschuldigde belasting.
De in het eerste lid bedoelde toerekening gebeurt:
1° voor de betalingen, op de datum waarop ze uitwerking hebben;
2° voor de in artikel 83bis, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde overschotten van de maand of van het trimester:
a) op de uiterste datum bepaald voor de indiening van de aangiften die aanleiding hebben gegeven tot deze overschotten, wanneer deze aangiften ten laatste op die datum zijn ingediend;
b) op de indieningsdatum van de aangiften die aanleiding hebben gegeven tot deze overschotten, wanneer deze aangiften na de uiterste verzendingsdatum van deze aangiften zijn ingediend.
Art. 3/16. Voor zover zij nog niet werden toegerekend overeenkomstig artikel 3/15, worden de bedragen ingeschreven op de in artikel 83bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde Provisierekening btw van een belastingplichtige, toegewezen zonder formaliteiten op de laatste werkdag van elk kalenderkwartaal tot betaling van de schulden inzake de belasting over de toegevoegde waarde omvattende de belasting, boetes, nalatigheidsinteresten en kosten, waarvan de belastingplichtige op wiens naam de Provisierekening wordt gehouden, de hoofdschuldenaar of medeschuldenaar is, en waarvan de betaling moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 15 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
De in het eerste lid bedoelde toewijzing wordt beperkt tot het niet-betwiste deel van de schulden en heeft uitwerking op de valutadatum van de creditering op de financiële rekening "Inning en Invordering" bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.
Onderafdeling 3 – Voorwaarden en modaliteiten van teruggave, met inbegrip van de overdracht op een financiële rekening toebehorende aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, van de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw
Art. 3/17. Voor zover ze nog niet werden toegewezen tot betaling van schulden inzake de belasting over de toegevoegde waarde, bestaande uit belasting, boetes, nalatigheidsinteresten en kosten, waarvoor de belastingplichtige op wiens naam de Provisierekening btw wordt gehouden, de hoofdschuldenaar of medeschuldenaar is, worden de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw van die belastingplichtige, wanneer deze ervoor een verzoek doet via het beveiligd elektronisch platform van de Federale Overheidsdienst Financiën of, wanneer het verzoek niet kan plaatsvinden via het beveiligd elektronisch platform van de Federale Overheidsdienst Financiën omwille van overmacht of voor de belastingplichtige bedoeld in artikel 18, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, bij de bevoegde dienst van de administratie van de FOD Financiën belast met de inning en de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen belast met het verzorgen van de rechtstreekse en onrechtstreekse contacten met natuurlijke personen en rechtspersonen over inningsmateries:
1° terugbetaald aan de belastingplichtige, onverminderd de toepassing van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, binnen een termijn van 30 dagen vanaf zijn verzoek, onder de volgende voorwaarden:
a) het terug te betalen bedrag bedraagt minimum 50 euro, en;
b) de belastingplichtige heeft, ten laatste op de dag van zijn verzoek tot terugbetaling overeenkomstig artikel 8(1), § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, aan de administratie een geldig bankrekeningnummer meegedeeld;
2° overgemaakt op een van de financiële rekeningen toebehorende aan de administratie van de FOD Financiën belast met de inning en de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, met het oog op de toewijzing ervan tot betaling van de fiscale en niet-fiscale schulden waarvoor de belastingplichtige de hoofdschuldenaar of de medeschuldenaar is, ofwel tot toewijzing als voorafbetaling bedoeld in de artikelen 157 tot en met 166 en 175 tot en met 177 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, of in de artikelen 30 en 34 van de wet van 19 december 2023 houdende de invoering van een minimumbelasting voor multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen, op voorwaarde dat het over te dragen bedrag minimum 50 euro bedraagt. De overdracht heeft uitwerking op de valutadatum van de creditering van de betreffende financiële rekening.
De terugbetaling of de overdracht van een in artikel 76, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoeld overschot, ingeschreven op de Provisierekening btw van de belastingplichtige overeenkomstig artikel 83bis, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, kan evenwel niet worden verkregen vóór het verstrijken van de in artikel 8(1), § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde bedoelde termijn van ordonnancering van dit overschot.
Onderafdeling 4. – Gevallen waarin de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw er niet langer worden ingeschreven
Art. 3/18. Wanneer de Provisierekening btw van een belastingplichtige niet langer wordt gehouden in toepassing van artikel 83bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, worden de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw er niet langer ingeschreven en worden ze, onverminderd de toepassing van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, terugbetaald aan de belastingplichtige of de rechthebbende ten laatste binnen de zes maanden die volgen op de maand waarin de oorzaak van de stopzetting van het houden van de Provisierekening btw van de belastingplichtige plaatsvond.
Worden niet terugbetaald, sommen lager dan 2,50 euro.
Art. 3/19. Wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn, kan worden beslist door de bevoegde ambtenaar van de administratie van de FOD Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen dat de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw van een belastingplichtige er niet langer ingeschreven worden voor het bedrag van de fiscale en niet-fiscale schulden waarvoor deze belastingplichtige hoofdschuldenaar of medeschuldenaar is, met het oog op het toewijzen van deze bedragen tot de betaling van deze schulden.'.
8.1.3. Overgangsbepalingen
Artikel 19 van de wet van 12.03.2023 bepaalt:
'Tussen 1 februari 2024 en 30 juni 2024 worden de volgende bedragen die op 31 december 2023 zijn ingeschreven op de creditzijde van de rekeningen-courant in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde zoals van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, overgeschreven naar de Provisierekeningen btw in de zin van artikel 83bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde:
1° de batige maand- of kwartaalsaldo’s, in het voordeel van de belastingplichtige, die blijken uit de door de belastingplichtige ingediende aangiften, voor zover zij niet zijn teruggegeven of toegerekend op een schuld;
2° alle betalingen op de financiële rekeningnr. 679-2003000-47, die op naam van de belastingplichtige zijn geregistreerd voor zover zij niet zijn teruggeven of toegerekend op een schuld.'
Artikel 20 van de wet van 12.03.2023 bepaalt:
'Alle bedragen die op de debetzijde van de rekeningen-courant zijn ingeschreven in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, zoals van toepassing voor de inwerkingtreding van deze wet, met uitzondering van de bedragen die aan de belastingplichtigen worden teruggegeven, worden opgenomen in het innings- en invorderingsregister vanaf 1 februari 2024, overeenkomstig artikel 85 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.'
8.2. Commentaar
8.2.1. Afschaffing van de rekening-courant
8.2.1.1. Algemeen
De rekening-courant wordt geregeld door artikel 5, 6, 7 en 8 van het koninklijk besluit nr. 24 van 29.12.1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.
Het koninklijk besluit nr. 24 wordt met ingang van 01.02.2025 opgeheven.
Dit houdt in dat de verplichting, voor de administratie, tot het bijhouden van een rekening-courant voor belastingplichtigen die krachtens artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek gehouden zijn tot het indienen van periodieke btw-aangiften, op die datum verdwijnt.
Deze rekeningen-courant zullen in de loop van de maanden na de inwerkingtreding van de nieuwe regeling verdwijnen (memorie van toelichting bij de wet van 12.03.2023, Parl. Doc., Zitting 55, 3128/001, blz. 35).
Nadere inlichtingen met betrekking tot de toegang, het verder raadplegen en het uiteindelijke verdwijnen van de rekening-courant na 01.02.2025 worden kenbaar gemaakt op de website van de FOD Financiën en/of MyMinfin.
8.2.1.2. Bestemming van de bedragen ingeschreven op de rekening-courant
Bedragen ingeschreven op de creditzijde
De volgende bedragen die op 31.12.2024 zijn ingeschreven op de creditzijde van de rekeningen-courant worden overgeschreven naar de Provisierekeningen btw:
1° de batige maand- of kwartaalsaldo’s, in het voordeel van de belastingplichtige, die blijken uit de door de belastingplichtige ingediende aangiften, voor zover zij niet zijn teruggegeven of toegerekend op een schuld;
2° alle betalingen op de financiële rekeningnr. 679-2003000-47 ('BTW-Ontvangsten' Brussel), die op naam van de belastingplichtige zijn geregistreerd voor zover zij niet zijn teruggeven of toegerekend op een schuld.
De overschrijving van deze bedragen naar de Provisierekening btw dient te worden verricht tussen 01.02.2025 en 30.06.2025.
Om cashflow- en btw-voorfinancieringsproblemen voor belastingplichtigen te vermijden, kunnen deze bedragen - op voorwaarde dat ze gerechtvaardigd zijn - vanzelfsprekend worden gebruikt, zelfs wanneer ze nog niet zijn ingeschreven op de Provisierekening btw, om sommen aan te zuiveren waarvan de opeisbaarheid blijkt uit periodieke aangiften die worden ingediend vanaf 01.01.2025.
Bedragen ingeschreven op de debetzijde
De belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de periodieke aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, alsook de nalatigheidsinteresten en fiscale geldboeten die werden ingeschreven op de debetzijde van de rekeningen courant zullen, bij niet-betaling ervan, vanaf 01.02.2025 worden opgenomen in het innings- en invorderingsregister.
De aan de belastingplichtige teruggegeven bedragen die in zijn nadeel worden ingeschreven op de debetzijde van de rekening-courant maken geen onbetaalde belastingschuld uit in de zin van artikel 85 van het Btw-Wetboek. Deze bedragen worden dan ook uitdrukkelijk uitgezonderd door artikel 20 van de wet van 12.03.2023.
Artikel 20 van de wet van 12.03.2024 voorziet niet in een specifieke termijn waarbinnen deze bedragen dienen te worden opgenomen in het innings- en invorderingsregister.
8.2.2. Werking van de Provisierekening btw
8.2.2.1 Algemeen
Voor elke belastingplichtige gehouden tot de indiening van periodieke btw-aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, wordt voortaan een Provisierekening btw bijgehouden in plaats van een rekening-courant.
De werking van de Provisierekening btw, een boekhoudkundig instrument, blijft vrij gelijkaardig aan die van de rekening-courant, met dat verschil dat er enkel btw-tegoeden en -betalingen op worden ingeschreven. De Provisierekening btw kan bijgevolg alleen een nulsaldo of een positief saldo ten gunste van de belastingplichtige vertonen.
Op de Provisierekening btw van de belastingplichtige worden ingeschreven:
- de btw-tegoeden die voortkomen van de indiening van periodieke aangiften, waarvoor geen teruggaaf is gevraagd of waarvoor de voorwaarden voor teruggaaf niet zijn vervuld, en voor zover deze btw-tegoeden niet zullen worden gebruikt om een btw-schuld aan te zuiveren of niet onderworpen zijn aan een inhouding overeenkomstig artikel 8/1, § 3, van het koninklijk besluit nr. 4;
- alle betalingen verricht, hetzij in afwachting van een toekomstige btw-schuld (voorafbetalingen), hetzij een bestaande schuld (bv. ingediende periodieke btw-aangifte), door of voor rekening van de belastingplichtige op de financiële rekening verbonden aan de Provisierekening btw. Dit is de financiële rekening BE 41 6792 0036 4210 van het 'Inningscentrum - Centrale rekening BTW'.
De aldus op de Provisierekening btw ingeschreven bedragen vormen geen terug te geven of te betalen sommen in de zin van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004. Bijgevolg zijn ze, zolang ze op de Provisierekening btw ingeschreven blijven, niet onderworpen aan het hierboven vermelde aanwendingsmechanisme sui generis van artikel 334 (zie titel 7.1.2.4. 'De aanwending en de inhouding van het belastingoverschot', hiervoor), noch aan enig beslag door derden, overdracht of samenloop.
8.2.2.2. Automatische toerekening van de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw
Toerekening op te betalen bedragen op de rekening 'Inningscentrum – Centrale rekening BTW'
De bedragen (btw-tegoeden en -betalingen) die op de Provisierekening btw zijn ingeschreven, worden automatisch gebruikt om toe te rekenen op de bedragen die moeten worden betaald (voordat ze in een innings- en invorderingsregister worden opgenomen) op de financiële rekening BE 41 6792 0036 4210 van het 'Inningscentrum – Centrale rekening BTW' (zie de titels 2.1.2.6. 'Betalingsmodaliteiten' en 3.2.8. 'Betalingsmodaliteiten', hiervoor), d.w.z.:
- wanneer de belastingplichtige een periodieke btw-aangifte indient bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek: de verschuldigde belasting, evenals eventuele nalatigheidsinteresten en boetes voor laattijdige betaling van de belasting;
- wanneer de administratie de belastingplichtige in kennis stelt van een definitieve aangifte tot vervanging bedoeld in artikel 53, §1ter, zesde lid, van het Btw-Wetboek: de verschuldigde belasting, evenals de nalatigheidsinteresten voor laattijdige betaling van de belasting.
Deze toerekening heeft eerst plaats op de nalatigheidsintresten, dan op de boetes voor laattijdige betaling en ten slotte op de nog verschuldigde belastingen. Deze toerekening houdt rekening met de valutadatum van de btw-betalingen of -tegoeden die in de Provisierekening btw van de belastingplichtige zijn opgenomen, zodat de belastingplichtige geen problemen ondervindt op het vlak van de voorfinanciering van de belasting wanneer hij zijn aangifte indient voor de periode na diegene waarin het overschot is ontstaan.
Driemaandelijkse toerekening op niet-betwiste te betalen btw-schulden op de financiële rekening 'Inning en invordering'
Op het einde van elk kalenderkwartaal worden de bedragen die nog voorkomen op de Provisierekening btw van de belastingplichtige na de hierboven vermelde automatische toerekening (en dus na de betaling van de belastingschuld voorkomend van de periodieke btw-aangifte) zonder formaliteiten toegewezen tot betaling van btw-schulden (belastingen, boetes, nalatigheidsintresten en kosten) waarvan de belastingplichtige de hoofd- of medeschuldenaar is en waarvan de betaling moet worden uitgevoerd op de financiële rekening 'Inning en Invordering' bedoeld in artikel 15 van het WMGI. Deze rekening is momenteel de rekening BE42 6792 0000 0054.
Deze toerekening wordt beperkt tot het niet-betwiste deel van de desbetreffende btw-schulden.
Is aldus in het bijzonder bedoeld de betaling van btw-schulden opgenomen in een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister of btw-schulden die zijn vastgesteld naar aanleiding van een controle door de administratie of een ambtshalve aanslag bedoeld in de artikelen 66 en 67 van het Btw-Wetboek (ongeacht of deze btw-schulden zijn opgenomen in een invorderings- en invorderingsregister).
8.2.2.3. Terugbetaling of gebruik van de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw op verzoek van de belastingplichtige
Op verzoek van de belastingplichtige worden de op zijn Provisierekening btw beschikbare bedragen:
1° terugbetaald aan hem binnen de 30 dagen, onder voorbehoud van toepassing van het aanwendingsmechanisme sui generis bedoeld in artikel 334 van de programmawet van 27.12.2004 (zie titel 7.1.2.4. 'De aanwending of inhouding van het belastingoverschot', hiervoor) en de rechten van derden (beslag, overdracht of samenloop), en op voorwaarde dat de belastingplichtige uiterlijk op de datum van het verzoek om teruggaaf een geldig bankrekeningnummer heeft meegedeeld aan de administratie (door middel van formulier E604A, E604B of via een erkend ondernemingsloket; zie titel 7.1.2.2. 'Afwijking: teruggaaf op uitdrukkelijk verzoek', hiervoor);
2° gebruikt om:
- fiscale of niet-fiscale schulden te betalen waarvan die belastingplichtige de hoofdschuldenaar of medeschuldenaar is en die door de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering wordt ingevorderd (bv. PB, Venn.B., alimentatievorderingen, enz.);
- of om een voorafbetaling te betalen op de inkomstenbelasting (voorafbetalingen zoals bedoeld in de artikelen 157 tot 166 en 175 tot 177 van het WIB 92) of op de minimumbelasting voor multinationale groepen van ondernemingen en grote nationale groepen (zie website FOD Financiën, Pillar 2 | FOD Financiën).
Er zijn echter twee beperkingen aan het verzoek van de belastingplichtige:
- het terug te betalen of te gebruiken bedrag moet ten minste 50 EUR bedragen. Vanaf het ogenblik dat het verzoek van de belastingplichtige dit minimum bereikt, kan het dus betrekking hebben op alle of een deel van de bedragen die op zijn Provisierekening btw beschikbaar zijn;
- wanneer het terug te geven of te gebruiken bedrag een btw-tegoed is dat op de Provisierekening btw werd ingeschreven (btw-tegoed waarvan de teruggaaf aanvankelijk niet uitdrukkelijk werd gevraagd via de periodieke btw-aangifte, of waarvan de voorwaarden voor de teruggaaf niet zijn vervuld), kan de teruggaaf of het gebruik van dit btw-tegoed niet worden bekomen vóór het einde van de termijn voor ordonnancering van dit tegoed bedoeld in artikel 8/1, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4 (zie titel 7.1.2.3.1. 'Termijn voor ordonnancering of verrichting gelijkgesteld met de betaling', hiervoor). Dit beoogt te voorkomen dat belastingplichtigen door een verzoek via hun Provisierekening btw sneller de teruggaaf van hun btw-tegoed zouden kunnen krijgen dan belastingplichtigen die hier uitdrukkelijk om verzoeken via hun periodieke btw-aangifte.
Het verzoek tot terugbetaling of gebruik van de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw moet gebeuren via MyMinfin, het beveiligde elektronische platform van de FOD Financiën.
De belastingplichtigen die zijn ontheven van de verplichting om hun periodieke aangiften langs elektronisch weg in te dienen omdat ze niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken, of de belastingplichtigen die het verzoek niet via het MyMinfin-platform kunnen indienen wegens overmacht, dienen het verzoek in bij het Infocenter van de Algemene Administratie van de Inning en Invordering die belast is voor de directe en indirecte contacten met natuurlijke personen en rechtspersonen inzake inning.
8.2.2.4. Gevallen waarin bedragen die op de Provisierekening btw zijn ingeschreven er niet langer op worden ingeschreven
Stopzetten van het houden van de Provisierekening btw
Worden hier bedoeld de gevallen waarin de belastingplichtige zijn economische activiteit stopzet, failliet gaat, overlijdt, of nog slechts handelingen verricht die geen recht op aftrek verlenen (bv. de belastingplichtige verricht nog slechts handelingen die geen recht op aftrek verlenen bedoeld in artikel 44 van het Btw-Wetboek of nog slechts vrijgestelde handelingen bedoeld in artikel 56bis van het Btw-Wetboek of, vanaf 1.1.2025, in artikel 56bis tot 56undecies van het Btw-Wetboek, …).
Wanneer de Provisierekening btw van een belastingplichtige niet langer wordt gehouden, worden de bedragen die op de Provisierekening btw van deze belastingplichtige voorkomen er niet langer op ingeschreven en worden zij, onder voorbehoud van de toepassing van de aanwendingsmechanisme sui generis bedoeld in artikel 334 van de programmawet van 27.12.2004 (zie titel 7.1.2.4. 'De aanwending en de inhouding van het belastingoverschot', hiervoor) en de rechten van derden (beslag, overdracht of samenloop), terugbetaald aan de belastingplichtige of de rechthebbende ten laatste binnen de 6 maanden die volgen op de maand waarin de oorzaak van stopzetting van het houden van de Provisierekening btw zich heeft voorgedaan.
De bedragen lager dan 2,50 EUR worden niet terugbetaald.
Rechten van de Schatkist in gevaar
Wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn, kan worden beslist door de bevoegde ambtenaar van de Algemene Administratie van de Inning en Invordering dat de bedragen ingeschreven op de Provisierekening btw van een belastingplichtige er niet langer op worden ingeschreven voor het bedrag van de fiscale of niet-fiscale schulden waarvoor deze belastingplichtige hoofdschuldenaar of medeschuldenaar is, dit met het oog op de aanzuivering van die schulden.
De rechten van de schatkist kunnen in het bijzonder in gevaar zijn wanneer uit feitelijke elementen blijkt dat de betaling van fiscale of niet-fiscale schulden wordt bedreigd door redenen te wijten aan de schuldenaar/belastingplichtige, zoals het geschokt zijn van het krediet, de staking van betaling of een nakend vertrek naar het buitenland. Dit kan ook het geval zijn wanneer uit verschillende elementen blijkt dat de belastingplichtige zich onvermogend maakt.
Het is dus slechts in deze uitzonderlijke omstandigheden dat bedragen die op de Provisierekening btw van een belastingplichtige zijn inschreven, kunnen ophouden er te worden op ingeschreven.
8.2.3. Geleidelijke implementatie van de Provisierekening btw
De invoering van de Provisierekening btw en de afschaffing van de rekening-courant zullen geleidelijk gebeuren om ervoor te zorgen dat elke speler in de btw-ketting de vruchten kan plukken en tegelijkertijd de uitdagingen bij de implementatie tot een minimum te beperken.
Meer gedetailleerde informatie over deze geleidelijke implementatie is te vinden op de website van de FOD Financiën.
9. De afschaffing van de bijzondere rekening
9.1. Reglementaire bepalingen
9.1.1. Het koninklijk besluit nr. 24
Artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 24 bepaalt:
'§ 1. Door of vanwege de Minister van Financiën kan worden beslist dat handelingen, die vóór een door of vanwege hem te bepalen datum worden verricht, aan de in artikel 5 bedoelde rekening-courant worden onttrokken en dat een bijzondere rekening zal worden bijgehouden voor het tijdvak dat aan die datum voorafgaat.
In dat geval maakt de beslissing melding van de toestand van de rekening-courant op die datum, alsmede van het tijdvak waarvoor die bijzondere rekening wordt bijgehouden.
Van die beslissing wordt aan de belastingplichtige kennis gegeven bij aangetekende brief. De afgifte van het stuk ter post geldt als kennisgeving vanaf de daaropvolgende dag.
De betalingen die op de bijzondere rekening moeten worden toegerekend, moeten worden gedaan op de door of vanwege de Minister van Financiën bepaalde wijze.
Indien de bijzondere rekening sluit met een overschot in het voordeel van de belastingplichtige, wordt dat overschot ingeschreven op de creditzijde van de overeenkomstig artikel 5 voor die belastingplichtige bijgehouden rekening-courant. Door of namens de Minister van Financiën wordt de datum bepaald waarop die inschrijving uitwerking heeft. Het voornoemde overschot kan echter op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige worden teruggegeven, overeenkomstig artikel 8(2) van het koninklijk besluit nr. 4 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde en slechts in de gevallen en onder de voorwaarden die door of vanwege de Minister van Financiën worden bepaald.
Indien de bijzondere rekening sluit met een overschot in het voordeel van de belastingplichtige en de hiervoor bedoelde rekening-courant voor hem niet meer wordt bijgehouden, wordt dat overschot aan de belastingplichtige teruggegeven overeenkomstig artikel 8(2) van voornoemd koninklijk besluit nr. 4 en slechts in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door of vanwege de Minister van Financiën.
§ 2. Iedere betaling of verrichting gelijkgesteld met een betaling overeenkomstig artikel 5, § 2, van dit besluit, die wordt ingeschreven op de rekening-courant en die uitwerking heeft na de in § 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving, worden, niettegenstaande elke strijdige verklaring, geacht te zijn gedaan ter voldoening van de in artikel 1 en artikel 5, § 2, bedoelde bedragen, die de belastingplichtige verschuldigd is of zal worden voor het tijdvak dat volgt op dat waarvoor het bijhouden van een bijzondere rekening werd voorgeschreven.'
9.1.2. Opheffing koninklijk besluit nr. 24
Artikel 31 van het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt:
'Het koninklijk besluit nr. 24 van 29 december 1992 met betrekking tot de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.'
9.2. Commentaar
Overeenkomstig artikel 8, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 24 als van toepassing vóór 01.02.2025 kon door of vanwege de Minister van Financiën worden beslist dat handelingen, die vóór een door of vanwege hem te bepalen datum worden verricht, aan de in artikel 5 bedoelde rekening-courant werden onttrokken en dat een bijzondere rekening werd bijgehouden voor het tijdvak dat aan die datum voorafgaat.
Een bijzondere rekening werd in de btw-ketting in het bijzonder opgemaakt indien de rekening-courant op nul werd gezet in geval van niet-indiening of laattijdige indiening van periodieke btw-aangiften en/of niet-betaling van in de rekening-courant vastgestelde btw-schulden (memorie van toelichting bij de wet van 12.03.2023, Parl. Doc., Kamer, Zitting 55, 3128/1, blz. 6).
In de bijzondere rekening werden voor een bepaald tijdvak, de bedragen verschuldigd aan de Staat of in het voordeel van de belastingplichtige (manueel) verwerkt tot een eindafrekening inzake verschuldigde bedragen aan btw, interesten en geldboeten, of tot een overschot in het voordeel van de belastingplichtige, al naar gelang het geval.
In dat geval maakte de beslissing melding van de toestand van de rekening-courant op die datum, alsmede van het tijdvak waarvoor die bijzondere rekening wordt bijgehouden.
Van die beslissing werd aan de belastingplichtige kennis gegeven bij aangetekende brief. De afgifte van het stuk ter post gold als kennisgeving vanaf de daaropvolgende dag.
De betalingen die op de bijzondere rekening moesten worden toegerekend, moesten worden gedaan op de door of vanwege de Minister van Financiën bepaalde wijze.
Indien de bijzondere rekening sloot met een overschot in het voordeel van de belastingplichtige, werd dat overschot ingeschreven op de creditzijde van de overeenkomstig artikel 5 voor die belastingplichtige bijgehouden rekening-courant. Door of namens de Minister van Financiën werd de datum bepaald waarop die inschrijving uitwerking had. Het voornoemde overschot kon echter op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige worden teruggegeven, overeenkomstig artikel 8/2, oud, van het koninklijk besluit nr. 4 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde en slechts in de gevallen en onder de voorwaarden die door of vanwege de Minister van Financiën werden bepaald.
Indien de bijzondere rekening sloot met een overschot in het voordeel van de belastingplichtige en de hiervoor bedoelde rekening-courant voor hem niet meer werd bijgehouden, werd dat overschot aan de belastingplichtige teruggegeven overeenkomstig artikel 8/2, oud, van voornoemd koninklijk besluit nr. 4 en slechts in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door of vanwege de Minister van Financiën.
De afschaffing van de rekening-courant en de invoering van de procedure van vervangende aangifte gaat gepaard met de afschaffing van de bijzondere rekening.
De administratie kan voortaan, wanneer de belastingschuld die voortkomt van een periodieke btw-aangifte (belasting, nalatigheidsinteresten en proportionele fiscale geldboeten) onbetaald blijft, deze schuld, in toepassing van het vermoeden opgenomen onder artikel 85, § 1, vierde lid, van het Btw-Wetboek, rechtstreeks opnemen in het innings- en invorderingsregister: overeenkomstig artikel 85, § 1, vierde lid, van het Btw-Wetboek wordt, in afwijking van het derde lid, voor de belasting die in een aangifte ingediend door de belastingplichtige opgenomen is, alsmede voor de ermee verbonden nalatigheidsinteresten, toebehoren en proportionele fiscale geldboeten, de kennisgeving van de verantwoording geacht te zijn gebeurd op het tijdstip en door het loutere feit van de indiening van deze aangifte.
Niets verhindert de administratie om, voor de belastingschuld bedoeld in de vorige paragraaf, het vermoeden opgenomen in artikel 85, § 1, vierde lid, van het Btw-Wetboek niet toe te passen en de verantwoording van de belastingschuld ter kennis brengen van de belastingplichtige in toepassing van artikel 85, § 1, derde lid, van het Btw-Wetboek. De administratie is hier evenwel niet verplicht toe.
10. Kennisgeving van de verantwoording van de belastingschuld
10.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
10.1.1. Wettelijke bepalingen
Artikel 9 van de wet van 12.03.2023 bepaalt dat in artikel 85, § 1, van het Btw-Wetboek volgende wijzigingen worden aangebracht:
1° het derde lid wordt vervangen als volgt:
'De verantwoording van de belastingschuld wordt uiterlijk een maand vóór de opname ervan in het in het eerste of tweede lid bedoelde innings- en invorderingsregister, ter kennis gebracht van de belastingschuldige, behalve indien de rechten van de Schatkist in het gedrang komen. In dat laatste geval wordt zij ten laatste op het ogenblik dat de belastingschuld in een innings- en invorderingsregister wordt opgenomen aan de belastingschuldige ter kennis gebracht.';
2° tussen het vierde en het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
'Voor de belastingschuld die voortvloeit uit een in artikel 53, § 1ter, zesde lid, bedoelde vervangende aangifte, met inbegrip van nalatigheidsinteresten, toebehoren en daarmee verband houdende proportionele fiscale geldboeten, wordt de kennisgeving van de verantwoording geacht plaats te hebben gehad op de datum van uitwerking van de kennisgeving van die vervangende aangifte.';
3° in het zesde lid, dat het zevende lid wordt, worden de woorden 'en vijfde' vervangen door de woorden 'tot zesde';
4° het achtste lid, dat het negende lid wordt, wordt vervangen als volgt:
'De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in het achtste lid bedoelde procedure, alsook het minimumbedrag van de in het eerste lid bedoelde belastingschuld die aanleiding kan geven tot de invordering.';
5° in het negende lid, dat het tiende lid wordt, wordt het woord 'achtste' vervangen door het woord 'negende'.
10.1.2. Reglementaire bepaling
Artikel 30 van het koninklijk besluit van 17.12.2024 bepaalt:
'Het minimumbedrag van de in art. 85, § 1, eerste lid van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde belastingschuld die aanleiding kan geven tot invordering bedraagt 2,50 euro.'
10.2. Commentaar
10.2.1. Kennisgeving aan de procureur des Konings
Artikel 85, § 1, derde lid, van het Btw-Wetboek bepaalde dat indien de belastingschuldige geen gekende woonplaats in België of in het buitenland had, de verantwoording van de belastingschuld werd verstuurd naar de procureur des Konings te Brussel. Deze verplichting kon, gelet op het gebruik van het begrip 'woonplaats', slechts toepassing vinden ten aanzien van natuurlijke personen.
Deze verplichting wordt opgeheven. De administratie is er bijgevolg niet meer toe gehouden, indien de belastingplichtige geen gekende woonplaats in België of in het buitenland heeft, de verantwoording van de belastingschuld toe te zenden aan de procureur des Konings te Brussel.
10.2.2. Definitief vervangende aangifte
Bij niet-betaling van de belastingschuld wordt de schuld opgenomen in een innings- en invorderingsregister, dat de uitvoerbare titel vormt voor de invordering van de belastingschuld en deze concretiseert (artikel 85, § 1, eerste lid, van het Btw-Wetboek).
Dit geldt eveneens in geval van niet-betaling van de verschuldigde belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit een definitief vervangende aangifte.
Bij opname van de belastingschuld in het innings- en invorderingsregister moet overeenkomstig artikel 85, § 1, derde lid, van het Btw-Wetboek de verantwoording aan de belastingplichtige ter kennis worden gebracht uiterlijk een maand voor de opname ervan in het innings- en invorderingsregister (de zogenaamde 'regel van de anterioriteit') of, indien de rechten van de Schatkist in het gedrang komen, ten laatste op het ogenblik van de opname (uitzondering op de 'regel van de anterioriteit'). Deze kennisgeving gebeurt in het kader van de verplichtingen die voortvloeien voor de administratie uit de wet van 29.07.1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen.
Artikel 85, § 1, vierde lid, van het Btw-Wetboek, dat bepaalt - voor de belasting die in een aangifte ingediend door de belastingplichtige opgenomen is, alsmede voor de ermee verbonden nalatigheidsinteresten, toebehoren en proportionele fiscale geldboeten - dat de kennisgeving van de verantwoording van de belastingschuld wordt geacht te zijn gebeurd op het tijdstip en door het louter feit van de indiening van deze aangifte, is niet van toepassing ten aanzien van de belastingschuld die voortvloeit uit een in artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Btw-Wetboek bedoelde definitief vervangende aangifte. Een dergelijke vervangende aangifte is immers niet door de belastingplichtige ingediend.
Overeenkomstig artikel 85, § 1, vijfde lid, nieuw, van het Btw-Wetboek wordt, voor de belastingschuld die voortvloeit uit een in artikel 53, § 1ter, zesde lid, van het Btw-Wetboek bedoelde vervangende aangifte, met inbegrip van de interesten, toebehoren en daarmee verband houdende proportionele geldboeten, de kennisgeving van de verantwoording geacht plaats te hebben gehad op de datum van uitwerking van de kennisgeving van die vervangende aangifte.
10.2.3. Minimumbedrag voor de invordering
Artikel 85, § 1, negende lid, nieuw, van het Btw-Wetboek bepaalt dat de Koning de toepassingsmodaliteiten van de in het achtste lid bedoelde procedure, alsook het minimumbedrag van de in het eerste lid bedoelde belastingschuld die aanleiding kan geven tot de invordering, kan bepalen.
Dit minimumbedrag bedraagt 2,50 euro (artikel 30 van het koninklijk besluit van 17.12.2024).
III. Inwerkingtreding en werking in de tijd
1. Wettelijke en reglementaire bepalingen
1.1. Wettelijke bepalingen
Artikel 21 van de wet van 12.03.2023 bepaalt:
'Deze wet treedt in werking op 1 januari 2024.
Ten aanzien van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde aangiften waarvan de uiterste indieningsdatum vóór 1 januari 2024 valt en die op 1 januari 2024 nog niet het voorwerp uitgemaakt hebben van een definitieve rechtzetting, kan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde de in artikel 53, § 1ter, van hetzelfde Wetboek bedoelde procedure toepassen dan wel de procedure die van toepassing was overeenkomstig de vigerende bepalingen vóór de inwerkingtreding van deze wet.
In afwijking van het eerste lid, treden de artikelen 2, 7 en 8, evenals de titels III en IV van deze wet in werking op 1 februari 2024.'
Artikel 22 van de wet van 12.03.2023 bepaalt:
'De Koning kan een latere datum van inwerkingtreding bepalen dan die vermeld in artikel 21, eerste lid, zonder dat die datum later mag zijn dan 1 januari 2025.
In geval van toepassing van het eerste lid, worden de in artikel 138, tweede lid, van de wet van 13 april 2019 tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, zoals ingevoegd bij artikel 16, en de in artikelen 19, 20 en 21, tweede en derde lid, vermelde data verlengd met hetzelfde aantal maanden als het aantal maanden waarmee de inwerkingtreding van deze wet wordt uitgesteld.'
1.2. Reglementaire bepalingen
Artikel 35 van het koninklijk besluit van 17.12.2023 (BS 22.12.2023) bepaalt:
'De wet van 12 maart 2023 tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën treedt in werking op 1 januari 2025.'
Artikel 22 van het koninklijk besluit van 29.9.2024 bepaalt:
'Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
In afwijking van het eerste lid, treden artikelen 9, 10 en 11 in werking op 1 februari 2025.'
2. Commentaar
2.1. Datum van inwerkingtreding
De wet van 12.03.2023 en het koninklijk besluit van 29.09.2024 treden in werking op 01.01.2025.
In afwijking treden de artikelen 2 (dat artikel 47 van het Btw-Wetboek wijzigt), 7 (dat artikel 76 van het Btw-Wetboek vervangt) en 8 (dat een artikel 83bis invoegt in het Btw-Wetboek), evenals de titels 3 (wijziging WMGI) en 4 (wijziging van de wet van 13.04.2019 tot wijziging van het WMGI) van de wet van 12.03.2023 in werking op 01.02.2025.
De artikelen 9, 10 en 11 van het koninklijk besluit van 29.09.2024 (artikelen die de artikelen 8/1, 8/2 en 8/3 van het koninklijk besluit nr. 4 wijzigen of opheffen) treden eveneens in werking op 01.02.2025.
De hiervoor aangehaalde bepalingen met een afwijkende datum van inwerkingtreding op 01.02.2025 hebben de Provisierekening btw, de nieuwe teruggaafprocedure voor het overschot dat voortkomt van een periodieke btw-aangifte, het tegoed dat voortkomt van een bijzondere btw-aangifte en de bepalingen betreffende de inning van de belasting tot voorwerp.
2.2. Werking in de tijd van de nieuwe wet
In principe is de wet van 12.03.2023 (met inbegrip van de nieuwe of gewijzigde reglementaire bepalingen die uitvoering geven aan deze wet) niet alleen van toepassing op toestanden die na de inwerkingtreding van de wet zijn ontstaan, maar ook op toekomstige gevolgen van de onder de vroegere wet ontstane toestanden die zich voordoen of voortduren onder gelding van de nieuwe wet.
Nieuwe indienings- en betalingsdatum
De nieuwe wet is van toepassing ten aanzien van aangiften en opgaven waarvan de uiterste datum van indiening zich situeert na 31.12.2024.
Aldus is de nieuwe uiterste indienings- en betalingsdatum (25ste volgend op het kalenderkwartaal) voor de periodieke btw-kwartaalaangifte en de bijzondere btw-aangifte voor het eerst van toepassing op de aangiften met betrekking tot de handelingen van het vierde kwartaal van 2024.
De nieuwe indieningsdatum met betrekking tot de intracommunautaire kwartaalopgave is voor het eerst van toepassing met betrekking tot de opgave van het vierde kalenderkwartaal van 2024.
Verbeterende aangifte
De nieuwe regelgeving inzake de verbeterende aangifte is van toepassing vanaf 01.01.2025.
Elke verbetering van een materiële vergissing of vergetelheid begaan in een periodieke aangifte dient vanaf deze datum te worden verricht overeenkomstig hetgeen is opgenomen in artikel 17, § 4, nieuw, van het koninklijk besluit nr. 1.
Dit geldt bijgevolg eveneens indien de materiële vergissing of de vergetelheid betrekking heeft op een periodieke aangifte waarvan de indieningsdatum die zich situeert vóór 01.01.2025 en de vergissing of vergetelheid nog niet werd verbeterd op datum van 01.01.2025.
Procedure van vervangende aangifte
De procedure van de vervangende aangifte is van toepassing op de periodieke btw-aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek waarvan de uiterste datum van indiening zich situeert na 31.12.2024.
De procedure van vervangende aangifte is bijgevolg van toepassing ten aanzien van de periodieke aangiften met betrekking tot het laatste aangiftetijdvak van 2024 (aangifte met betrekking tot het 4de kwartaal 2024 en de maand december 2024).
De procedure van vervangende aangifte is in principe, rekening houdend met het beginsel van onmiddellijke werking van een nieuwe wet, eveneens van toepassing op lopende situaties die zijn ontstaan vóór de datum van inwerkingtreding van de wet van 12.03.2023, daaronder begrepen de ontbrekende periodieke btw-aangiften waarvan de uiterste indieningsdatum valt vóór 01.01.2025. Deze procedure is meer in het bijzonder van toepassing ten aanzien van de periodieke aangiften waarvan de uiterste indieningsdatum zich situeert vóór 01.01.2025 wanneer die aangiften niet zijn ingediend uiterlijk op 31.12.2024.
De administratie zal deze procedure uiteraard niet meer toepassen indien deze aangiften reeds het voorwerp hebben uitgemaakt, vóór 01.01.2025, van een definitieve rechtzetting.
Artikel 21, tweede lid, van de wet van 12.03.2023 bepaalt dat, in afwijking van het voormelde beginsel van de onmiddellijke werking van een nieuwe wet, ten aanzien van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde aangiften waarvan de uiterste indieningsdatum zich situeert vóór 01.01.2025 en die op datum van 01.01.2025 nog niet het voorwerp uitgemaakt hebben van een definitieve rechtzetting, de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, hetzij de in artikel 53, § 1ter, van het Btw-Wetboek bedoelde procedure, hetzij de procedure die van toepassing was overeenkomstig de vigerende bepalingen vóór de inwerkingtreding van deze wet, kan toepassen.
Artikel 21, tweede lid, van de wet van 12.03.2023 biedt de administratie bijvoorbeeld de mogelijkheid – ten aanzien van de ontbrekende periodieke aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek en waarvan de uiterste indieningsdatum zich situeert vóór 01.01.2025 - om na 31.12.2024 de procedure van vervangende aangifte toe te passen maar tevens om de procedure van ambtshalve aanslag bedoeld in de artikelen 66 en 67 van het Btw-Wetboek als van toepassing vóór 01.01.2025 toe te passen om de belastingtoestand van de belastingplichtige recht te zetten of, indien deze aangiften alsnog worden ingediend naar aanleiding van deze procedure, om een proces-verbaal op te stellen waarin het indienen van de ontbrekende aangiften wordt vastgesteld.
Administratieve boeten wegens niet-betaling of niet-tijdige betaling
Artikel 13 van de het koninklijk besluit van 29.09.2024, dat de nieuwe boetebepaling voor gehele of gedeeltelijke niet- en niet-tijdige betaling van de belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2° van het Btw-Wetboek bedoelde periodieke btw-aangifte of uit de ter kennis gebrachte definitief vervangende aangifte bedoeld in artikel 53, § 1ter, van het Btw-Wetboek (afdeling 1, rubriek I (nieuw), van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41) tot voorwerp heeft, treedt in werking op 01.01.2025.
De desbetreffende boete is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk niet- en niet-tijdig betaalde verschuldigde belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de periodieke btw-aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek of een definitief vervangende aangifte bedoeld in artikel 53, § 1ter, van het Btw-Wetboek waarvan de uiterste betalingsdatum zich situeert na 31.12.2024 (situaties van niet-betaling of laattijdige betaling ontstaan na de inwerkingtreding van de nieuwe wet).
Deze boete is bijgevolg van toepassing op de geheel of gedeeltelijk niet- en niet-tijdig betaalde belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de periodieke aangiften of definitief vervangende aangiften met betrekking tot het laatste aangiftetijdvak van 2024 (aangifte met betrekking tot het 4de kwartaal 2024 en de maand december 2024).
Deze nieuwe boetebepaling is bovendien, gelet op het beginsel van de onmiddellijke werking van een nieuwe wet, van toepassing op de geheel of gedeeltelijk niet- en niet-tijdige betaling van de belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de periodieke aangiften waarvan de uiterste datum van indiening zich situeert vóór 01.01.2025 indien de inbreuk van de niet- of niet-tijdige betaling blijft voortduren of zich voordoet na 31.12.2024 (situaties van niet-betaling of niet-tijdige betaling ontstaan vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet).
Voor het jaar 2025 is evenwel in een aantal administratieve toleranties voorzien (zie titel 2.4. “Administratieve toleranties voor het jaar 2025”, hierna).
Administratieve boeten voor het niet en laattijdig indienen van de periodieke btw-aangifte
Artikel 14 van het koninklijk besluit van 29.09.2024, dat de nieuwe boetebepaling wegens niet- en laattijdige indiening van de periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek tot voorwerp heeft (boete opgenomen onder de punten A (Niet-indienen) en B (Laattijdig indienen) van rubriek I van de afdeling 1 van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44) is van toepassing vanaf 01.01.2025.
De nieuwe boetebepaling (rubriek I, punten A en B van afdeling 1 van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44) is van toepassing ten aanzien van de niet- of laattijdig ingediende periodieke aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek waarvan de uiterste datum van indiening zich situeert na 31.12.2024 (situatie van niet- en laattijdige indiening ontstaan na de datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet).
De nieuwe boetebepaling is bijgevolg van toepassing ten aanzien van de periodieke aangifte met betrekking tot het laatste aangiftetijdvak van 2024 (aangifte met betrekking tot het 4de kwartaal 2024 en de maand december 2024).
De nieuwe boetebepaling is bovendien, gelet op het beginsel van de onmiddellijke werking, van toepassing ten aanzien van de niet- en laattijdig ingediende periodieke aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek waarvan de uiterste datum van indiening zich situeert vóór 01.01.2025 indien de inbreuk zich voordoet of blijft voortduren na 31.12.2024 (situaties van niet- en laattijdige indiening ontstaan vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet).
De nieuwe boetebepaling inzake niet-indiening voorziet voortaan in een getrapte schaal (1ste overtreding, 2de overtreding, derde overtreding, volgende overtredingen). Deze getrapte schaal is van toepassing vanaf 01.01.2025. Elke door een belastingplichtige na 31.12.2024 eerste gemaakte inbreuk inzake niet-indiening zal voor de toepassing van de getrapte schaal bedoeld in punt A 'Niet-indienen' van rubriek I van de afdeling 1 van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 bijgevolg als een eerste inbreuk worden aangemerkt.
Voor het jaar 2025 is evenwel in een aantal administratieve toleranties voorzien (zie titel 2.4. “Administratieve toleranties voor het jaar 2025”, hierna).
Teruggaafprocedure
De nieuwe regels inzake de teruggaafprocedure voor het overschot dat blijkt uit een periodieke btw-aangifte (artikel 76, § 1, van het Btw-Wetboek en artikel 8/1 van het koninklijk besluit nr. 4) zijn van toepassing vanaf 1.2.2025.
Deze regels zijn bijgevolg van toepassing op de periodieke aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek waarvan de uiterste datum van indiening zich situeert na 01.02.2025.
De administratie zal de nieuwe regels inzake teruggaafprocedure bovendien toepassen op het belastingoverschot dat blijkt uit de periodieke btw-aangifte met betrekking tot de maand december 2024, in te dienen uiterlijk op 20.01.2025, en uit de periodieke btw-aangifte met betrekking tot het vierde kwartaal 2024, in te dienen uiterlijk op 25.01.2025.
Provisierekening btw
De nieuwe wetgeving op het vlak van de Provisierekening btw treedt in werking op 01.02.2025 (zie niettemin voor de geleidelijke implementatie van de Provisierekening btw titel 8.2.3. 'Geleidelijke implementatie van de Provisierekening btw', hiervoor).
Andere aspecten van de nieuwe wet
De gewijzigde of nieuwe wetgeving inzake de vraag om inlichtingen (artikel 62bis van het Btw-Wetboek), de ambtshalve aanslag (artikel 66 en 67 van het Btw-Wetboek) en het innings- en invorderingsregister (artikel 85 van het Btw-Wetboek) treden in werking op 01.01.2025.
2.3. Geleidelijke implementatie
De regelgeving inzake de modernisering van de btw-ketting zal door de administratie op geleidelijke wijze worden geïmplementeerd.
Deze geleidelijke implementatie, die wordt gekenmerkt door een overgangsperiode die loopt tot 01.10.2025, wordt door de administratie toegelicht middels een externe communicatie getiteld 'De vernieuwde Btw-ketting' raadpleegbaar op de website van de FOD Financiën.
Gedurende deze overgangsperiode zal de FOD Financiën de rechten die belastingplichtigen ontlenen aan de wet van 12.03.2023 en de besluiten die uitvoering geven aan deze wet respecteren.
2.4. Administratieve toleranties voor het jaar 2025
Gelet op het principe van de geleidelijke inwerkingtreding en met het oog op een vlotte overgang van het ene systeem naar het andere heeft de Minister van Financiën beslist dat er voor het jaar 2025 een aantal toleranties gelden. Gedurende deze periode kunnen de belastingplichtigen en hun gevolmachtigden zich vertrouwd maken met de nieuwe regelgeving en de nieuwe systemen. Hierbij wordt er uiteraard op toegezien dat de rechten van de Schatkist niet in het gedrang komen.
Bovendien zullen een aantal van deze toleranties een permanent karakter verkrijgen.
Deze administratieve toleranties zijn het voorwerp van de bijlage bij deze circulaire.
Voor vragen over de modernisering btw-ketting die betrekking hebben op zijn dossier kan de belastingplichtige zich richten tot het bevoegde Centrum.
Interne ref.: 141.672
Bijlage bij Circulaire 2024/C/6 betreffende de modernisering van de Btw-ketting
Overgangsmaatregelen bij de opstart van de nieuwe Btw-ketting | Mesures transitoires lors du lancement de la nouvelle chaîne TVA |
Indieningstermijn en betalingstermijn (nalatigheidsinteresten):
|
Date limite de dépôt et de paiement (intérêts de retard) :
|
Boete wegens laattijdige indiening:
Wanneer de periodieke btw-aangifte uiterlijk de 10de van de 2de maand volgend op het aangiftetijdvak wordt ingediend:
Deze tolerantie is enkel geldig voor de boete wegens laattijdige indiening.
|
Amende pour dépôt tardif :
Lorsque la déclaration périodique à la TVA est déposée au plus tard le 10ème jour du 2ème mois qui suit la période de déclaration :
Cette tolérance n’est valable que pour l’amende pour dépôt tardif.
|
Referentieperiode voor boetes met betrekking tot de periodieke aangifte:
Voor de berekening van de referentieperiode wordt er enkel rekening gehouden met overtredingen die zijn begaan vanaf 01.01.2025.
Artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 44 stelt dat voor de bepaling van het bedrag van de toe te passen geldboete, rekening wordt gehouden met dezelfde overtredingen die werden begaan gedurende de periode van vier jaren die voorafgaat aan het tijdstip waarop de overtreding wordt begaan.
|
Période de référence pour les amendes relatives à la déclaration périodique :
Pour le calcul de la période de référence, seules les infractions commises à partir du 01.01.2025 sont prises en compte.
L’article 3 alinéa, premier paragraphe de l’arrêté royal n°44 stipule que pour déterminer le montant de l’amende à appliquer, les mêmes infractions prises en considération pendant une période de quatre années précédant le moment où l’infraction est commise. Mesures transitoires lors du lancement de la nouvelle chaîne TVA |