De bezwaartermijn verlengd naar één jaar

Blijft de termijn bij correlatieve overbelasting zes maanden?​

Rond deze tijd vorig jaar was de verlenging van de onderzoeks- en aanslagtermijnen hot topic. Samen met mijn collega Tisha Dujardin lichtten we toen de belangrijkste wijzigingen inzake de fiscale procedure toe (T. DUJARDIN en E. POLFLIET, “Ministerraad keurt voorontwerp goed dat fiscaal landschap ingrijpend zal veranderen”, Fisc.Act. 2022, afl. 27, 1-4).

In de bijdrage bespraken we onder meer de verlenging van de bezwaartermijn van zes maanden naar één jaar. Een – zij het, povere – tegemoetkoming van de wetgever aan de verleningen van de onderzoeks- en aanslagtermijnen.

Vandaag richten we de schijnwerpers op een andere termijn die door dezelfde wet van 20 november 2022 werd gewijzigd; de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in het geval er sprake is van correlatieve overbelasting.

Waarom een tweede bezwaartermijn?

Hoort u het nu in Keulen donderen, dan is dat perfect normaal, zeker met de eerste hittegolf ooit in september achter de rug. De figuur van de correlatieve overbelasting kent maar weinig toepassing in de praktijk; onbekend maakt onbemind. Maar in het geval van de correlatieve overbelasting is dat best jammer.

Artikel 373 WIB voorziet namelijk in een nieuwe bezwaartermijn tegen een aanslag waarvan de ‘gewone’ bezwaartermijn reeds is verstreken. Dit in het geval een aanvullende aanslag, gevestigd conform de aangifte dan wel na bericht van wijziging of ambtshalve, in hoofde van dezelfde belastingplichtige een correlatieve overbelasting doet ontstaan. Ingevolge voormelde bepaling vangt dan een nieuwe bezwaartermijn aan tegen de oorspronkelijke aanslag.

Doel van de nieuwe bezwaartermijn is dubbele belasting te vermijden, die is ontstaan door de vestiging van de aanvullende aanslag. De wetgever was van oordeel dat belastingplichtigen de kans moest krijgen om de ontstane dubbele belasting te betwisten.

Voor de belastingplichtige ontstaan er dus twee opties, afhankelijk van welke de correcte aanslag is. In het geval dat de oorspronkelijke aanslag betreft, dan grijpt hij de ‘gewone’ bezwaartermijn uit artikel 371 WIB aan om de aanvullende aanslag te betwisten. In het andere geval kan de belastingplichtige door middel van de nieuwe bezwaartermijn de oorspronkelijke, en reeds definitief geworden aanslag betwisten, om op die wijze de dubbele belasting te vermijden.

Wanneer is er dan sprake van correlatieve overbelasting?

Een definitie voor de term geeft de bepaling niet. Zoal steeds grijpen we in dat geval terug naar de rechtspraak, die in het geval van de correlatieve overbelasting vrij schaars is.

Voor de toepassing van artikel 373 WIB moet er volgens de rechtspraak een correlatief verband zijn tussen de aanvullende aanslag en de overbelasting in een andere, definitief gewone aanslag. Het kan daarbij zowel gaan om een aanslag van hetzelfde aanslagjaar, als een aanslag met betrekking tot een ander aanslagjaar, later dan wel eerder. Er is sprake van overbelasting wanneer een bepaalde belastbare grondslag in een andere, definitief geworden aanslag, reeds belast werd. Een voorbeeld uit de rechtspraak betreft eenzelfde voorziening die in twee aanslagjaren werd aangegeven en belast.

De hamvraag: zes maanden of een jaar?

U vraagt zich inmiddels af; hoe lang heeft de belastingplichtige in zo’n geval de tijd om een bezwaarschrift in te dienen?

Tot en met 31 december 2022 bedroeg de termijn nog zes maanden, net zoals de bezwaartermijn. De wet van 20 november 2022, die ook de bezwaartermijn verlengt van zes maanden naar een jaar, doet parallel hetzelfde met de termijn na correlatieve overbelasting. De termijn bedraag op vandaag aldus eveneens een jaar.

Alleen heeft de wetgever een detail over het hoofd gezien. En nu wordt het best technisch.

In de wet van 26 januari 2021 werd immers al een wijziging van artikel 373 WIB ingeschreven. Vanaf 1 januari 2025 wordt de elektronische verzending van onder meer het aanslagbiljet immers de norm. De wetgever heeft hiertoe reeds het nodige voorbereidend werk geleverd, zo ook in deze. Het eerste lid van de bepaling zal vanaf 1 januari 2025 bijgevolg uitgaan van de elektronische verzending van de aanslag, waar dat nu nog de verzending per gewone post betreft. Het tweede lid, dat nu handelt over de situatie waarbij de verzending plaatsvindt middels informatietechnieken (lees: MyMinfin of My eBox), zal nog voorzien in de mogelijkheid om het bezwaarschrift per post over te maken.

Maar met een vigerende regel enerzijds, en een nog niet in werking getreden, doch reeds voorziene bepaling anderzijds, wordt het wel moeilijk werken. In de wet van 20 november 2022 heeft de wetgever zorgvuldig opgenomen dat lid 1 van artikel 373 WIB op 1 januari 2025 wordt aangepast, zodat de voorlopig nog niet in werking getreden bepaling – hopelijk bent u nog mee – ook in een nieuwe bezwaartermijn van een jaar voorziet. Maar in al haar zorgvuldigheid is de wetgever lid 2 vergeten te vermelden. Zo zal er op 1 januari 2025 in artikel 373 aldus te lezen staan dat het bezwaarschrift per post binnen zes maanden, volgende op de derde werkdag na verzending van het aanslagbiljet, ingediend moet worden.

Dat lijkt ons een foutje van de firma. Maar gelukkig heeft de wetgever nog even de tijd om deze anomalie recht te zetten. Dank bij voorbaat!


Mots clés

Articles recommandés

18 november 2024 : laatste deadline voor het verplicht gebruik van AES !

Goed tellen tot het einde van het jaar: hoeveel uren mogen studenten wettelijk nog werken?

Masp – idms is beschikbaar