Tussen 2024 en 2070 stijgen de sociale uitgaven van 25,8% van het bbp tot 27,5% van het bbp. In vergelijking met het verslag van vorig jaar stijgen ze aanzienlijk minder als gevolg van de maatregelen die de federale regering voorziet op vlak van sociale uitkeringen, in het bijzonder de pensioenen.
Tegelijk hebben deze maatregelen ook sociale gevolgen: vooral bij ambtenaren en werknemers leiden de maatregelen tot lagere pensioenen.
In de periode 2024-2070 stijgen de sociale uitgaven van 25,8% van het bbp tot 27,5%. De budgettaire kosten van de vergrijzing op lange termijn, of het verschil van alle sociale uitgaven tussen 2024 en 2070, bedragen 1,7 procentpunt van het bbp. In het jaarlijks verslag 2024 van de Studiecommissie bedroegen de budgettaire kosten over diezelfde periode 3,6 procentpunt van het bbp.
De budgettaire kosten stijgen tussen 2024 en 2050 (+1,8 procentpunt van het bbp), en verminderen vervolgens lichtjes tussen 2050 en 2070 (-0,1 procentpunt van het bbp). De verklaring voor de toename van de budgettaire kosten tot 2050 ligt vooral bij de sterkere vergrijzing van de bevolking vóór 2050.
Niet alle sociale uitgaven evolueren op eenzelfde manier over de periode 2024-2070. Het zijn vooral de uitgaven voor gezondheidszorg die toenemen over deze periode (+2,1 procentpunt van het bbp), terwijl de pensioenuitgaven gematigder toenemen (+0,9 procentpunt van het bbp). Tegen 2070 zijn ze samen verantwoordelijk voor 80% van de sociale uitgaven. Daarentegen dalen de kosten van de andere sociale uitgaven in procent van het bbp, voornamelijk omwille van een gedeeltelijke welvaartsaanpassing van de sociale uitkeringen – toegepast vanaf 2030 op basis van de parameters van de bestaande Wet op Generatiepact - en de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd.
De Studiecommissie heeft zowel de budgettaire als de sociale impact van de geplande pensioenhervorming van de federale regering nader onderzocht. De budgettaire kosten van pensioenen verminderen hierdoor met 1,8 procentpunt van het bbp tussen 2024 en 2070 en de impact laat zich vooral voelen bij de pensioenregeling voor werknemers (-0,9 procentpunt van het bbp) en ambtenaren (-0,8 procentpunt van het bbp). De maatregelen met de belangrijkste budgettaire impact zijn de afschaffing van de preferentiële tantièmes en verhoging van de pensioenleeftijd in speciale regimes (-0,6 procentpunt van het bbp), de invoering van de nieuwe bonus-malusregeling (-0,4 procentpunt van het bbp) en de tijdelijke opschorting van de welvaartsenveloppe bij pensioenen (-0,3 procentpunt van het bbp). De verlenging van de referteperiode in de berekening van het ambtenarenpensioen en het reduceren van de duur van de gelijkgestelde periodes in de pensioenberekening in de werknemersregeling verminderen elk apart de budgettaire kosten van de pensioenen met 0,2 procentpunt van het bbp tussen 2024 en 2070.
Op sociaal vlak heeft de pensioenhervorming een verschillende impact naargelang de pensioenregeling en het geslacht. De benefit ratio – die de verhouding weergeeft tussen het gemiddeld rustpensioen van de gepensioneerden en het gemiddeld beroepsinkomen – is één van de maatstaven om dit te meten. Door de pensioenmaatregelen is het gemiddeld pensioen lager ten opzichte van een situatie zonder deze maatregelen waardoor ook de benefit ratio lager ligt. Deze impact is het sterkst in de ambtenarenregeling waar de benefit ratio daalt met 11,9% in 2070. Voor gepensioneerden in de werknemersregeling zou de geschatte vermindering van de benefit ratio 9,2% bedragen in 2070. Gepensioneerden in de zelfstandigenregeling zouden het minste impact ondervinden: de benefit ratio daalt er met 3,1% in 2070.
De analyse naar geslacht toont dat de maatregelen bij gepensioneerde werknemers en zelfstandigen de vrouwen meer negatief raakt dan de mannen, wat de pensioenkloof tussen beiden vergroot. Bij de ambtenaren daarentegen worden vooral de mannen getroffen, wat de pensioenkloof verkleint tussen mannen en vrouwen.
Volgens de resultaten van de EU-SILC enquête 2024 loopt iemand in 2023 een armoederisico wanneer het equivalent beschikbaar inkomen (gedefinieerd als 60% van het mediaan equivalent beschikbaar inkomen in dat jaar) lager is dan 1 520 euro per maand. Dat is het geval voor 11,5% van de totale bevolking. In tegenstelling tot voorgaande jaren hebben ouderen (65-plussers) nauwelijks nog een hoger armoederisico (12,2%) en gepensioneerden zelfs een lager armoederisico (10,7%). De sterke daling van hun armoederisico is onder meer het gevolg van de reële verhogingen van het minimumpensioen over de periode 2021-2023 waardoor deze uitkering sterker steeg dan de armoededrempel.
De Studiecommissie voor de Vergrijzing is een onderdeel van de Hoge Raad van Financiën en werd opgericht in 2001. Het Federaal Planbureau verzorgt het secretariaat van de Studiecommissie. Het integrale verslag kan u raadplegen op de website van de Hoge Raad van Financiën en van het Federaal Planbureau.
Het referentiescenario gaat uit van een ongewijzigde wettelijke en institutionele context. De maatregelen van de federale regering die betrekking hebben op de sociale uitgaven en opgenomen zijn in de budgettaire notificaties van de Ministerraad van 14 februari 2025, werden opgenomen in het referentiescenario, op enkele uitzonderingen na, en dit op basis van de modaliteiten die bekend zijn tot 4 juni 2025. Het verslag bevat vooruitzichten tot en met 2070 en doet geen ‘voorspellingen’. Vooruitzichten hebben niet als doel om ’het’ exacte cijfer te geven, maar zijn een ondersteunend instrument bij beleidsbeslissingen.