Ik heb onlangs een itw in de Tijd gegeven over het nut van buitenlandse constructies, o.a. bij vermogensplanning (estateplanning)
Sommige buitenlandse structuren komen steeds meer in het vizier van de fiscus (CRS, kaaimantaks,...). Eind vorig jaar (in de nasleep van de hervorming van de kaaimantaks) werd gevreesd dat een verstrenging van de Kaaimantaks de STAK minder aantrekkelijk zou maken.
De "oprichters" van de STAK (doorgaans de pater familias en de kinderen-certificaathouders) zullen worden geconfronteerd met
De gegevens moeten niet langer in vak XIII van de volgende aangifte in de personenbelasting (aanslagjaar 2024 - inkomsten 2023) worden aangegeven maar in een verplicht in te vullen en aan de aangifte toe te voegen bijlage (nieuwe bijlage 276 CJC). Zo moeten o.a. volgende gegegens worden verstrekt :
Het adagium "vivons heureux, vivons caché", is al lang achterhaald...
Deze nieuwe bijlage 275 CJC zal hoofdpijn aan boekhouders/fiscale adviseurs bezorgen: het zijn immers de certificaathouders (en dus niet de STAK) die worden geacht de aandeelhouders te zijn (art. 13 certificeringswet van 15 juli 2018). Wat is dan het bedrag van het vermogen van de STAK ? Merk op dat de minister van Financiën (opnieuw) onlangs bevestigd heeft (zie antwoord op parlementaire vraag 1818 van Maggie De Block) dat de wijzigingen aan de kaaimantaks niet tot doel hebben om te raken aan de bestaande fiscale regels omtrent certificering, zoals vastgelegd in artikel 13 van de certificeringswet OF bij toepassing van een bestaande administratieve tolerantie.
Een andere constructie is de Société Civile Immobilière. Ook die constructie levert fiscaal geen voordeel op, maar het is wel een nuttige en veelgebruikte constructie voor het verwerven en beheren van onroerende goederen in Frankrijk. Er is nu wel discussie over de fiscale behandeling van de SCI, vooral als het vastgoed dat er in ondergebracht is niet verhuurd wordt. In sommige situaties is het mogelijk dat de fiscus de SCI als een juridische constructie beschouwt, wat aanleiding kan geven tot een aangifteplicht, de belastbaarheid van een fictief huurinkomen (dat eventueel vrijgesteld kan zijn onder progressievoorbehoud onder het dubbelbelastingverdrag), een exitheffing op de (latente) reserves van de SCI (bij een verhuis van de vennoot- oprichter van de SCI) en de uitbreiding van de aanslag- en onderzoekstermijn (lees hieromtrent ook mijn artikel).