De ministerraad had in juni 2023 al een nieuw voorontwerp van de Wet “houdende diverse fiscale bepalingen” in eerste lezing goedgekeurd. Inmiddels werd voormeld ministerieel voorontwerp op 19 oktober 2023 ingediend in het parlement en op 21 november 2023 in tweede lezing goedgekeurd. Een blikvanger in dit wetsontwerp is de forse verhoging van het tarief van de taks tot vergoeding der successierechten alsook de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze taks. De vraag stelt zich naar het nefaste effect van deze regeling op instrumenten voor vermogensplanning en meer specifiek de Belgische private stichting. Gooit de regering hier het kind met het badwater weg ?
De anno 1921 ingevoerde jaarlijkse taks tot vergoeding der successierechten, ook wel de “patrimoniumtaks” genoemd, heeft doorheen de jaren opmerkelijk weinig wijzigingen gekend. Thans worden verschillende wijzigingen doorgevoerd, waarbij onder meer een progressief tarief, het opnemen van buitenlandse onroerende goederen in de heffingsgrondslag alsook de bevestiging van de toepasselijkheid van de algemene antimisbruikbepaling. De meest relevante wijzigingen worden hieronder opgenomen.
In de thans geldende regelgeving bedraagt de taks een vast tarief van 0,17 % op de brutovermogenswaarde van het vermogen van de vzw of de stichting. Deze taks is verschuldigd indien het geheel van de bezittingen die voor de taks in aanmerking komen een waarde heeft die het bedrag van 25.000,00 EUR overschrijdt. In de nieuwe regeling zoals besproken in het wetsontwerp is er géén vast tarief meer van toepassing doch een progressief tarief (zoals dat ook voor de successierechten bestaat) en wordt voormelde vrijstelling van 25.000,00 EUR vervangen door een voetvrijstelling van 50.000,00 EUR.
Volgende tarieven zouden gaan gelden:
Voorts kunnen private stichtingen die een taks verschuldigd zijn die het bedrag van 500,00 EUR niet overschrijdt, in de huidige regeling ervoor opteren om de taks meteen voor drie jaar te voldoen. Onder de nieuwe regeling wordt deze administratieve vereenvoudiging botweg geschrapt.
Teneinde te vermijden dat de hervorming van de taks een belastingverhoging zou meebrengen voor de instellingen actief in de zorgsector, voorziet het wetsontwerp in een bijzondere regeling om de impact van het nieuwe tarief voor de zorginstellingen te neutraliseren. Zo worden de bezittingen van entiteiten die hoofdzakelijk, d.i. voor meer dan de helft van zijn omzet, handelingen verrichten in de zorgsector voor slechts 37,7% van hun waarde opgenomen in de belastbare grondslag. Die 37,7% reduceert het tarief opnieuw tot 0,17% (37,7% van 0,45% = 0,17%). Hierdoor wordt de belastingdruk voor de zorginstellingen de facto niet verhoogd. . Inmiddels werden er evenwel verschillende amendementen ingediend die eveneens uitzonderingen voorzien voor de sport- en cultuursector, e.a.
In de thans geldende regelgeving is de taks van toepassing op het geheel van de bezittingen van de betreffende entiteit. Het wetsontwerp voegt daar nu aan toe: "(…) waar die bezittingen zich ook bevinden". Immers worden in de thans geldende regelgeving de "in het buitenland gelegen onroerende goederen" uitdrukkelijk uitgesloten van de belastbare grondslag. Voormelde uitsluiting wordt door het wetsontwerp geschrapt, dit teneinde de wetgeving aan te passen aan het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 10/2020 van 23 januari 2020. Ingevolge voormeld arrest – en aldus ook conform het wetsontwerp - dienen buitenlands gelegen onroerende goederen thans ook in de heffingsgrondslag van de taks te worden opgenomen.
Om eventuele dubbele belastingen (deels) te vermijden voorziet het wetsontwerp verder in een verrekeningsmechanisme voor de in het buitenland gelegen of aangehouden goederen (onroerend en roerend), die aldaar onderworpen zijn aan de lokale buitenlandse belasting gelijkaardig aan de taks tot vergoeding van de successierechten. Om van voormelde verrekening te kunnen genieten dienen volgende bewijsstukken te worden voorgelegd bij de aangifte van de taks:
Wanneer voormelde stukken niet beschikbaar zijn op het moment van de indiening van de aangifte van taks, kan later een teruggaaf verkregen worden op voorwaarde dat voormelde stukken binnen vijf jaar na de betaling van Belgische taks worden neergelegd op het bevoegde ontvangkantoor.
Volgens de memorie van toelichting wordt door het wetsontwerp een wijziging aangebracht om iedere twijfel weg te nemen omtrent de toepasselijkheid van de algemene antimisbruikbepaling in het kader van de taks. Zo kan de antimisbruikbepaling door de fiscale administratie worden ingeroepen bij bijvoorbeeld een splitsing van een private stichting wanneer niet kan worden aangetoond dat daarvoor enig niet-fiscaal motief bestaat. Bij afwezigheid van een wezenlijk niet-fiscaal motief zou er gesteld kunnen worden dat de belastingplichtige de progressieve tarieven wil verminderen dan wel vermijden. Hetzelfde geldt in geval van oprichting van twee of meer private stichtingen die in wezen hetzelfde doel nastreven waarbij er geen wezenlijk niet-fiscaal motief kan worden aangetoond. In haar advies 73.846/1/V heeft de Raad van State in dit kader gesteld dat de eerder vaag geformuleerde voorbeelden in de memorie van toelichting o.a. vragen doen rijzen naar de precieze draagwijdte van de algemene misbruikbepaling. Zodoende wordt er door de Raad van State terecht geadviseerd om de draagwijdte van de antimisbruikbepaling nader te preciseren.
De inwerkingtreding van de nieuwe regeling wordt voorzien op 1 januari 2024. Voor de berekening van de taks wordt er gekeken naar het geheel van de bezittingen die de vzw of private stichting in eigendom heeft op 1 januari van het betreffende aanslagjaar. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de nieuwe regelgeving reeds van toepassing zal zijn op de aangiftes die ten laatste op 31 maart 2024 dienen ingediend te worden.
Het is opmerkelijk dat het wetsontwerp alleen maar punctuele uitzonderingen voorziet voor bepaalde sectoren zoals de zorginstellingen, de sport- en de cultuursector, e.a. Op grond van de voorafgaande beslissing nr.2014.025 van 25 maart 2014 werd immers reeds bepaald dat bepaalde goederen uit de belastbare basis van de stichting - ter berekening van de taks - kunnen worden gehouden op basis van de argumentatie dat ze economisch niet toebehoren aan de stichting. In dit verband lijkt het ons een spijtige zaak dat er geen uitzonderingen voor andere vermogensbestanddelen wordt vooropgesteld.
Voorts kan de impact van de voorgestelde wijzigingen - en meer specifiek de méér dan verdubbeling van het tarief van de taks - op private stichtingen die werden opgericht binnen een familiale verzorgingsgedachte niet worden onderschat. De bedoeling van de taks bestaat er immers in om de dode hand te vermijden. En het tarief van 0,17% werd indertijd berekend op een “normale levensduur” om zo te komen tot een ‘normale erfbelasting’. Welnu, de tarieven der erfbelasting zijn niet dermate gestegen, noch is de levensduur dermate gestegen, dat zulks anno 2024 een stijging van 0,17% naar 0,45%, ofte een belastingverhoging met 165% kan verantwoorden.
Te vrezen valt dat de private stichting als medium van vermogensplanning op de zeer lange termijn en als middel tot conservatief behoud van vermogen, door deze blinde belastingverhoging een serieuze dreun al krijgen.
De jaarlijkse taks tot vergoeding der successierechten wordt vanaf 1 januari 2024 hervormd waarbij de stijging van het tarief van 0,17% naar 0,45% bijzonder hard aankomt.
Uiteraard volgen wij dit nauwgezet voor u op en houden wij u op de hoogte zodra er nieuwigheden in deze te melden zijn. Wordt uiteraard vervolgd.
Bron: Tiberghien