Energievooruitzichten van België bij aangekondigd beleid

In deze publicatie presenteren de auteurs en contribuanten( Alex Van Steenbergen (A), Philippine de Radiguès (C), Christophe Labar (C) de nieuwste versie van de Energievooruitzichten bij horizon 2050.

Ze besteden veel aandacht aan de evolutie en de determinanten van broeikasgasemissies. Het Europese kader en het Nationale Plan Energie- en Klimaat (NPEK) zijn in het basisscenario opgenomen. Die aanpak laat ons toe te oordelen of België de op Europees niveau overeengekomen doelstellingen op vlak van emissiereductie voor 2030 zal halen.


Synthese

Net als in eerdere publicaties (Devogelaer en Gusbin, 2014 en 2017) geven we de evolutie van de vraag naar en het aanbod aan energie, voor verschillende sectoren en uitgesplitst naar verschillende componenten. De horizon is 2050, het jaar waarin de EU ernaar streeft net-zero emissies te bereiken. We zullen daarom ook veel aandacht besteden aan de evolutie en de determinanten van broeikasgasemissies. De analyse gebeurt zoals in het verleden met PRIMES, een state-of-the-art energiesysteemmodel ontwikkeld en onderhouden door E3M.

In vergelijking met eerdere jaargangen, vinden deze vooruitzichten plaats tegenover een substantieel andere beleidscontext. Klimaatbeleid, zowel op Europees als nationaal niveau, is plots heel concreet geworden. Tijdens het tot stand komen van deze publicatie is de Fit-for-55 strategie van de EU in de nodige wetgeving gegoten, en werden ook de ontwerpen van het Nationale Energie- en Klimaatplan opgesteld. Deze dynamische, snel veranderende beleidscontext geeft de analyse van klimaatbeleid het karakter van ‘schieten op een bewegend doel’.

We hebben daarom gekozen in deze versie het “Constant Beleid” karakter van de eerdere vooruitzichten te verlaten, en geopteerd voor wat we “Vooruitzichten bij Aangekondigd Beleid” willen noemen. Meer bepaald hebben we de krachtlijnen van de internationale context, het Europese kader en het Nationale Plan Energie- en Klimaat (NPEK) in het basisscenario opgenomen, tenminste voor zover die in juni 2023 met voldoende detail gekend waren. Daarbij werd erover gewaakt dat alleen gekende, duidelijk gedefinieerde en modeleerbare maatregelen werden opgenomen, met een focus op fiscale en regelgevende maatregelen. Daarbij benadrukken we dat we telkens eerder conservatieve keuzes hebben gemaakt.

Die aanpak laat ons toe te oordelen of België de op Europees niveau overeengekomen doelstellingen op vlak van emissiereductie, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie voor 2030 zal halen. Ook krijgen we ze inzicht in wat er nodig is de weg naar net zero in 2050 af te leggen.

De onderstaande tabel geeft voor de belangrijkste indicatoren de uitkomsten van onze projectie, en vergelijkt die met de afgesproken doelstellingen voor 2030.

Globaal genomen zal België dus, gegeven onze hypothesen, onder de Europese lat blijven. Een sectorale blik reveleert echter substantiële heterogeniteit.

Voor wat betreft de emissiereductie doelstellingen, geven we in onderstaande grafiek de evolutie tegenover 2005 voor de verschillende relevante sectoren. Zowel de residentiële als tertiaire sector laten al in 2030 substantiële reducties (resp. -53% als -62%) optekenen. Dat reflecteert zowel het aangekondigde beleid in het NPEK als de reactie van de markt daarop. Met name de markt voor warmtepompen zou openbreken. Voor de transportsector verloopt de decarbonisatie trager. Voor de vrachtsector blijft het moeilijk af te stappen van fossiele brandstoffen, terwijl in het personenvervoer de Europese verboden op de verkoop van wagens met verbrandingsmotor slechts in 2035 van kracht wordt.

Ook op vlak van hernieuwbare energie verbergen de nationale cijfers belangrijke sectorale heterogeniteit. Terwijl op nationaal niveau het streefcijfer op een 24% blijft steken, zou in de elektriciteitssector in 2030 het aandeel hernieuwbare energie stijgen naar bijna 44%.

Op lange termijn, tegen 2050 en gegeven een eerder conservatief pad van de prijzen in de Europese emissiehandelsystemen, zou de decarbonisatie van de economie in haar geheel blijven steken (grafiek 2). Dat is in niet onbelangrijke mate het gevolg van een vertraagde decarbonisatie in de traditionele ETS-1 sectoren (industrie en elektriciteitsopwekking). In deze twee sectoren zouden ook in 2050 nog in significante mate gebruiken maken van fossiele brandstoffen (resp. 35% en 46% van de gebruikte energie).

Dat wijst op de nood aan ofwel een doorgedreven, stringent prijspad in het emissiehandelssysteem, of anderzijds aan alternatief beleid gericht op de aanwending van zero-emissie technologieën. Gestuurde innovatie – het goedkoper worden van propere technologie – als reactie op stringent beleid, kan niet door PRIMES worden gesimuleerd. In die zin bekeken geldt onze conclusie als een eerder conservatieve aanname.

De klimaattransitie zal haar impact hebben op de energiekosten van de gezinnen en bedrijven. Met name de investeringen in alternatieve technologieën en in energiebesparing zullen in de eerste fase van de transitie substantieel toenemen. Zoals onderstaande grafiek aantoont, zal het aandeel van energiekosten (brandstoffen, elektriciteit en energiebesparende investeringsgoederen) in hun geheel genomen rond 2030 substantieel toenemen. Daarna werpen investeringen hun vrucht af, en dalen de energiekosten terug.

Deze fundamentele dynamiek, namelijk hogere kosten in de eerste periode van de transitie gevolgd door een mildering achteraf, manifesteert zich anders in de verschillende sectoren. Voor de huishoudens, waar kosten vooral gedreven worden door ontwikkelingen in transport en de residentiële sector, zou het aandeel energiekosten in de totale consumptie tegen 2030 substantieel stijgen tot 7,7%, om in 2050 met 4,7% ver onder het niveau van 2020 te eindigen.

Ook in de tertiaire sector, die de economisch belangrijke dienstensector omvat, zullen de kosten per eenheid product (energie-component) in 2030 tegenover 2020 met 14% stijgen. In 2050 liggen de energiekosten per eenheid product een 10% onder het niveau van 2020. In de industriële sector echter blijven energiekosten, gemeten volgens dezelfde metriek, over heel de projectieperiode hoog. Tegen 2030 verdubbelen ze ruimschoots om in 2050 nog steeds 89% boven het niveau van 2020 te liggen. Vooral in de verwerking van ijzer en staal, en van niet-metalige mineralen is de uitdaging groot. Dat wijst op het belang van flankerend beleid, en met name het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM).

Uit onze resultaten blijkt, kort samengevat, dat tegen 2030 de transportsector, en dan vooral de elektrificatie van het wagenpark, bijzondere aandacht verdient als België de afgesproken reductie-doelstellingen wil halen. Tegen 2050 reveleert onze studie dat decarbonisatie, gegeven een constante stand van de technologie en als ander beleid wordt uitgesloten, slechts mogelijk is mits met een stringente beprijzing in de industrie en de elektriciteitsopwekking.

Meer info

Studie

Politiek en EconomieF.F.F.Energievooruitzichten van België bij aangekondigd beleid

Mots clés

Articles recommandés

Masp: NCTS fase 5 – verplicht gebruik vanaf 9 december 2024

5de Multilateral Assessment voor België tijdens COP29 (Bakoe)

Verbetering ergonomie onmisbaar om langdurige ziekte halt toe te roepen