Knelpunten van de begroting 2024/vooruitzichten 2025-2029 : economische groei, inflatie, werkgelegenheidsgroei en de overheidstekort

Het Federaal Planbureau heeft economische vooruitzichten tot 2029 opgesteld. Deze vooruitzichten vormen een bijdrage tot de voorbereiding van het nieuwe Stabiliteitsprogramma en het nieuwe Nationaal Hervormingsprogramma.

De groei van de Belgische economie zou dit jaar op 1,4% uitkomen en zich in de periode 2025-2029 nagenoeg stabiliseren op 1,3% tot 1,4%. Dat gaat gepaard met een toename van de werkgelegenheid van 253 000 personen in de periode 2024-2029, wat de werkgelegenheidsgraad doet stijgen van 72,1% in 2023 tot 74,3% in 2029. De inflatie bedraagt dit jaar 2,8% en zou afkoelen tot 1,8% vanaf 2025. Het overheidstekort wordt geraamd op resp. 4,6% en 4,8% van het bbp in 2024 en 2025. Nadien zou het tekort geleidelijk toenemen en boven de 5% uitkomen. De overheidsschuld zou 116,8% van het bbp bedragen in 2029.

Deze vooruitzichten zijn opgesteld bij ongewijzigd beleid. Ze houden rekening met de op 9 februari beschikbare informatie.


De economische groei in de eurozone zou aantrekken

De groei van de wereldeconomie bleef in 2023 beperkt tot 3,1%, tegenover 3,5% het jaar voordien. Ze verloor vaart door de renteverhogingen van diverse centrale banken om de inflatie onder controle te brengen en door de aanhoudende geopolitieke spanningen. De groei zou ook in 2024 en op middellange termijn net boven 3% uitkomen. Dat is aanzienlijk lager dan de voorbije decennia en een gevolg van de afnemende bevolkings- en productiviteitsgroei.

Ondanks forse renteverhogingen door de Federal Reserve, bleef de Amerikaanse economie verrassend veerkrachtig. De Inflation Reduction Act van 2022 stimuleerde de investeringen en de Amerikaanse consument sprak zijn tijdens de pandemie opgebouwde spaartegoeden aan. De Chinese heropleving na het wegvallen van de zerocovidmaatregelen vorig jaar bleek zwakker dan verwacht doordat de malaise in de vastgoedsector niet enkel de investeringen drukt, maar ook een negatieve impact heeft op het consumentenvertrouwen.

In de eurozone bleef de economische groei vorig jaar beperkt tot 0,5%. De particuliere consumptie stagneerde omdat de koopkracht van de gezinnen aangetast werd doordat de loongroei achterbleef op de inflatie. Ook het investeringsklimaat was – in het bijzonder voor de industrie – ongunstig. De oplopende rente zorgt voor hogere financieringskosten en de aardgasprijzen blijven op het Europees continent veel hoger dan in de VS, wat in het nadeel speelt van de energie-intensieve industrieën.

De economische activiteit zou in de eurozone geleidelijk aantrekken tot 0,9% in 2024 en 1,7% in 2025 en 2026 door een meer dynamische buitenlandse vraag en een herstel van de particuliere consumptie onder impuls van stijgende reële lonen. Bovendien worden de nodige investeringen in de energietransitie, digitalisering en infrastructuur mede ondersteund door de diverse relanceprogramma’s. Vanaf 2027 wordt een lichte groeivertraging verwacht die verband houdt met de vergrijzing van de bevolking, die de toename van de bevolking op arbeidsleeftijd afremt.

De vooruitzichten zijn omgeven met onzekerheden die te maken hebben met de mate waarin de Chinese economie haar tweede adem vindt, het verloop van diverse geopolitieke conflicten en – deels daarmee samenhangend – de inflatie. Indien de inflatie onder controle blijft kan dat het economisch herstel een extra impuls geven. Een hardnekkig hoge (kern)inflatie kan de centrale banken daarentegen aanzetten om hun monetair beleid minder snel te versoepelen, met opwaartse druk op de langetermijnrentes tot gevolg.

De groei van de Belgische economie wordt vooral gedragen door de binnenlandse vraag

De Belgische bbp-groei wordt in 2023 en 2024 aangedreven door de particuliere consumptie en de bedrijfsinvesteringen, terwijl de netto-uitvoer en de investeringen van de gezinnen in woningen een negatieve bijdrage leveren. De bbp-groei bedroeg 1,5% in 2023 en zou uitkomen op 1,4% in 2024, wat opvallend hoger is dan die van de eurozone (resp. 0,5% en 0,9%). In de periode 2025-2029 zou de Belgische economische groei zich nagenoeg stabiliseren op 1,3% tot 1,4% per jaar en iets lager liggen dan de gemiddelde groei in de eurozone (1,5%).

De groeivertraging van de wereldhandel heeft vooral de activiteit van de Belgische industrie getroffen en deed de uitvoer in 2023 terugvallen met 3,3%. Pas in 2025 zou de uitvoer hernemen (2,3%) in navolging van de internationale conjunctuur. Het verlies aan marktaandeel is aanzienlijk (in de periode 2023-2025 gemiddeld 2,3 procentpunten per jaar tegenover de potentiële uitvoermarkten) wat te maken heeft met een aantasting van competitiviteit door de gestegen loonkosten. Vanaf 2026 blijft het verlies aan marktaandelen beperkt.

De lopende rekening van de betalingsbalans vertoonde in 2022 een tekort van 1% van het bbp als gevolg van de hoge energieprijzen. Het tekort daalde tot 0,5% in 2023, maar zou op middellange termijn opnieuw in de buurt van 1% uitkomen. De binnenlandse vraag wordt immers deels gefinancierd door een stijgend overheidstekort, wat de invoerbehoeften aanwakkert.

De groei van het reëel beschikbaar inkomen van de particulieren wordt zowel in 2023 (3,6%) als in 2024 (2,1%) grotendeels ondersteund doordat de indexering van de lonen en de sociale uitkeringen, die met enige vertraging de inflatie volgt, de groei van de deflator van de particuliere consumptie overtreft. In 2022 gebeurde het omgekeerde, toen de inflatie piekte en het reëel beschikbaar inkomen kromp. De particuliere consumptie heeft typisch een meer afgevlakt profiel dan het beschikbaar inkomen. Grote inkomensschommelingen worden bijgevolg deels opgevangen door aanpassingen van de gezinsspaarquote. Die laatste wordt ook beïnvloed door de gestegen rentevoeten, waardoor sparen aantrekkelijker wordt. De particuliere consumptie steeg in volume met 1,4% in 2023 en zou verder toenemen met 1,8% in 2024. De gezinsspaarquote trekt daardoor aan van 12,9% in 2022 tot 14,9% in 2024. In de periode 2025-2029 zou de particuliere consumptie gemiddeld iets sneller groeien (1,5% per jaar) dan het reëel beschikbaar inkomen (1,4%). De gezinsspaarquote zou dus licht dalen, maar met 14,3% in 2029 ruim boven het historisch lage niveau van vóór de gezondheidscrisis blijven (12,4% in 2019).

De bedrijfsinvesteringen boekten een opmerkelijk sterke volumegroei in 2023 (+9,0%; de sterkste groei sinds 2004), ondanks gestegen rentevoeten en een relatief lage industriële capaciteitsbezettingsgraad. De winstmarges van de ondernemingen hadden – macro-economisch gezien – evenwel een historisch hoog niveau bereikt in 2022, waardoor bedrijven ruimte hebben voor zelffinanciering, onder meer voor de noodzakelijke investeringen in vergroening en digitalisering. Bovendien is er steun vanuit de verschillende relanceplannen. De bedrijfsinvesteringen zouden verder toenemen met 3,6% in 2024, gemiddeld met 2,2% in de jaren 2025-2026 en – rekening houdend met het aflopen van de relanceplannen – met 1,8% in de jaren 2027-2029. De investeringsquote van de ondernemingen (d.w.z. het nominaal aandeel van die investeringen in het bbp) zou 18,5% bereiken in 2029, tegenover 16,5% in 2019.

De stijging van de hypotheekrente en de hoge kostprijs van bouwmaterialen deden de investeringen van de gezinnen in woningen sterk terugvallen in 2022 en 2023 (een volumedaling van in totaal 8%). In de loop van 2024 zouden de gezinsinvesteringen uitbodemen, maar op jaarbasis verder dalen met 2,5% door een ongunstig overloopeffect. Pas in 2025 zou er weer sprake zijn van een positieve volumegroei (0,5%), die in de periode 2026-2029 verder aantrekt tot gemiddeld 1,3%, tegen de achtergrond van een vrijwel stabiele langetermijnrente en een verdere toename van de koopkracht.

Na vrij grote schommelingen als gevolg van de gezondheids- en energiecrisissen in de periode 2020-2023, zou de volumegroei van de overheidsconsumptie in de periode 2024-2029 zich nagenoeg stabiliseren rond 1% per jaar. Op middellange termijn wordt die groei uitsluitend aangedreven door de uitgaven voor gezondheidszorg. De overheidsinvesteringen hebben daarentegen een veel volatieler verloop in de projectieperiode, dat vooral wordt bepaald door de electorale cyclus van de lagere overheid, de timing van de relanceplannen en de investeringen van Defensie.

Een verdere afkoeling van de inflatie tot 1,8% vanaf 2025

De consumptieprijsinflatie was bijzonder hoog in 2022 (gemiddeld 9,6%) en tijdens de eerste helft van 2023 (6%), maar viel tijdens de tweede helft van vorig jaar sterk terug (tot 0,4% in oktober 2023). Die beweging wordt grotendeels verklaard door de evolutie van de energieprijzen. De aardgasprijzen scheerden hoge toppen in de herfst in 2022 door het wegvallen van de invoer uit Rusland, maar tijdens de winter die volgde ebde de vrees voor tekorten weg en daalden de aardgasprijzen opnieuw. Die prijsbeweging was ook zichtbaar op de elektriciteitsmarkt doordat de elektriciteitsprijs meestal bepaald wordt op basis van de aardgasprijs.

Ondanks de toegenomen geopolitieke spanningen bleven de olieprijzen tijdens de afgelopen maanden relatief stabiel. Bovendien zorgden aanzienlijke aardgasvoorraden, het relatief warme weer en de vlotte aanvoer van vloeibaar aardgas op het Europees continent zelfs voor een verdere daling van aardgas- en elektriciteitsprijzen. Toch wordt verwacht dat de consumptieprijsinflatie opnieuw zal toenemen tot ruim 3% tijdens de volgende maanden. Het effect van de forse energieprijsdalingen dooft immers uit (de jaar-op-jaargroei van de aardgasprijzen bedroeg in oktober 2023 nog -82% en in februari 2024 nog slechts -53%). Ook verdwijnt de neerwaartse impact van de overheids­maat­regelen om de energiefactuur van de gezinnen te verlichten.

De onderliggende inflatie, die geen rekening houdt met het prijsverloop van o.a. energieproducten en verse voeding, piekte in mei 2023 (8,9%) en daalt sindsdien gestaag. Het gaat dan veeleer om een normalisering van de prijsstijgingen en niet zozeer om prijsdalingen. De onderliggende inflatie koelt dan ook eerder traag af en zou pas in 2025 opnieuw in de buurt van 2% uitkomen.

De consumptieprijsinflatie zou in 2024 gemiddeld 2,8% bedragen (tegenover 4,1% in 2023) en zich vanaf 2025 stabiliseren op 1,8% per jaar. De groei van de gezondheids­index zou een gelijkaardig verloop kennen en dalen van 2,9% in 2024 (tegenover 4,3% in 2023) tot 1,9% in 2025, om zich nadien eveneens te stabiliseren op 1,8%.

De werkgelegenheidsgroei verzwakte vorig jaar aanzienlijk en zou ook op middellange termijn lager uitvallen dan gemiddeld tijdens de afgelopen zes jaar. De werkgelegen­heids­graad klimt niettemin van 72,1% in 2023 tot 74,3% in 2029.

De toename van de binnenlandse werkgelegenheid viel terug van 103 700 personen in 2022 tot 41 100 personen in 2023 en zou in 2024 verder afzwakken tot 33 000 personen. Die ontwikkeling is vooral toe te schrijven aan de markt­sector, waar de groei van de activiteit sterk vertraagde naarmate de inhaalbeweging na corona uitdoofde. Ook bij de overheid worden steeds minder bijkomende arbeids­plaatsen gecreëerd.

De administratieve werkloosheidsgraad (gebaseerd op het aantal ingeschreven werkzoekenden) steeg vorig jaar fors (van 8,1% tot 8,6%), en zou ook in 2024 blijven toenemen (tot 8,9%). De stijging tijdens die twee jaar wordt echter grotendeels verklaard door het feit dat de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling zich steeds meer richten op een breder publiek van potentiële niet-uitkerings­gerechtigde werkzoekenden. Het aantal volledig gerechtigde werklozen bleef vorig jaar afnemen (met 7 000 personen), zou dit jaar vrijwel stabiel blijven, en maakt een steeds kleiner deel uit van het totale aantal geregistreerde werk­zoekenden.

Tijdens de jaren 2025-2029 groeit de activiteit in de marktsector gemiddeld met 1,5% per jaar. De productivi­teits­groei per uur bedraagt in die periode 0,4% per jaar, wat iets hoger is dan gemiddeld tijdens de jaren 2017-2023, maar laag blijft vanuit een langetermijnperspectief. De brutolonen vóór indexering groeien – in lijn met de producti­vi­teits­evolutie en als reactie op de quasi nulgroei van de brutolonen vóór indexering in 2023-2024 – met gemiddeld 0,6% per jaar. Na 2023 worden de parafiscale lasten op arbeid vooral beïnvloed door het wegvallen van de 7,07%-bijdragevermindering (toegekend tijdens de eerste helft van 2023) en de besparingen op de doelgroep­verminderingen, zowel op federaal niveau (‘eerste aanwervingen’) als op regionaal niveau (‘ouderen’).

De groei van het arbeidsvolume (1,1% per jaar) wordt in de periode 2025-2029 gedeeltelijk geabsorbeerd door de toename van de gemiddelde arbeidsduur (0,1% per jaar). Die was in 2023 al hersteld van de coronagebonden inzinking, maar zijn groei wordt in het begin van de projectieperiode (2024-2026) ondersteund door de uitbreiding van het toepassingsgebied van de flexi-jobs en, gedurende de gehele periode, door de geleidelijke afbouw van het tijdskrediet eindeloopbaan in de leeftijdsklasse 55-59 jaar.

De toename van de overheidswerkgelegenheid, die nog bijzonder uitgesproken was in de periode 2017-2023 (+9 400 personen per jaar), valt sterk terug tijdens de jaren 2025-2029 (+1 100 personen per jaar). Dat is in grote mate het gevolg van de wegvallende demografische druk op het leerlingenbestand, waardoor de werkgelegenheid in het onderwijs niet langer zou stijgen. De groei van de binnenlandse werkgelegenheid (0,8% per jaar, gemiddeld +43 900 personen per jaar) is in die periode dan ook minder uitgesproken dan die van de werkgelegenheid in de marktsector (1,0% per jaar).

Over de gehele periode 2024-2029 stijgt de binnenlandse werkgelegenheid met 253 000 personen, wat een minder sterke toename is dan tijdens de afgelopen zes jaar (+389 000 personen), toen de marktactiviteit sneller groeide en de overheidswerkgelegenheid aanzienlijk meer toenam. Bij een bescheiden toename van de bevolking op arbeidsleeftijd (+22 000 personen), klimt de werkgelegen­heids­graad (20-64 jaar; definitie EAK) gestaag van 72,1% in 2023 tot 74,3% in 2029.

De beroepsbevolking groeide met 230 000 personen opmerkelijk sterk in de periode 2021-2023, het resultaat van de structurele toename van de arbeidsmarktparticipatie in de oudere leeftijdsklassen, de forse verhoging van de studentenarbeid, de inhaalbeweging die de activiteitsgraden in de jongere leeftijdsklassen maakten na de corona-inzinking en – meer recent – de demografische impuls door de sterke instroom van Oekraïense vluchtelingen en de eerder vermelde uitbreiding van de doelgroep van werkzoekenden.

Die laatste factor zal in 2024 de toename van het arbeidsaanbod (+57 100 personen) blijven ondersteunen, maar wordt dan verondersteld op kruissnelheid zijn. Ook in de jaren 2025-2026 neemt de beroepsbevolking aanzienlijk toe (+47 200 personen per jaar), mede door de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd tot 66 jaar. De admini­stra­tieve werkloosheidsgraad stijgt dan licht (tot 9,0%). Tijdens de tweede helft van de projectieperiode verzwakt de toename van het arbeidsaanbod (tot +33 300 personen per jaar) en daalt de werkloosheidsgraad stelselmatig, tot 8,2% in 2029. De geharmoniseerde Eurostat-werkloosheidsgraad bedroeg 5,5% in 2023 en zou uitkomen op 5,2 % in 2029.

Bij ongewijzigd beleid neemt het overheidstekort geleidelijk toe

Het overheidstekort is gestegen van 3,5% van het bbp in 2022 tot 4,6% in 2023. Het blijft vrijwel stabiel in 2024, maar loopt de jaren daarna op tot 5,6% in 2029. De overheids­schuld neemt toe van 105% van het bbp in 2023 tot 117% in 2029. Deze projectie gaat uit van ongewijzigd beleid en houdt dus geen rekening met budgettaire consolidatie­maatregelen waarover nog geen beslissing is genomen (bijvoorbeeld maatregelen die zullen voortvloeien uit de reactivering van het Europese begrotingstoezicht) of maatregelen waarover wel een beslissing is genomen, maar waarvan de concrete details na 2024 nog ontbreken (zoals de maatregelen die voortvloeien uit de aanbevelingen van de Waalse externe commissie voor de schuld).

In 2023 was de toename van de totale ontvangsten weliswaar hoog, maar niet voldoende om de stijging van de uitgaven te compenseren. De federale steunmaatregelen om de energiefactuur van de gezinnen te verlichten bleven aanzienlijk in het begin van het jaar en werden aangevuld met een tijdelijke vermindering van de werkgeversbijdragen en met regionale steunmaatregelen, in het bijzonder voor de ondernemingen. De opeenvolgende indexeringen van 2022 van de overheidslonen en de vervangingsinkomens speelden te volle, terwijl de uitvoering van de verschillende relanceplannen werd opgedreven. De rentelasten op de schuld begonnen na een daling van meer dan drie decennia opnieuw toe te nemen.

In 2024 blijft het tekort nagenoeg stabiel. Verschillende nieuwe fiscale maatregelen ondersteunen de ontvangsten, die echter een weerslag krijgen van de belasting op overwinsten van 2023 en de hervorming van de bedrijfsvoorheffing die op kruissnelheid komt. De uitgaven omvatten niet langer steunmaatregelen in het kader van de energieprijzencrisis, maar er is een duidelijke cyclische stijging van de investeringen van de lagere overheid, terwijl ook de investeringen van Defensie toenemen en de sociale uitgaven en de rentelasten snel blijven stijgen. Bovendien nemen sommige gefedereerde entiteiten, in het bijzonder de Vlaamse Gemeenschap, nieuwe initiatieven in het kader van hun begroting 2024.

In de jaren daarna is de economische groei niet sterk genoeg om voldoende ontvangsten te genereren ter compensatie van de toename van de primaire uitgaven en de stijging van de rentelasten. Bij ongewijzigd beleid neemt het tekort dan ook elk jaar toe, ondanks een gematigde stijging van de werkingskosten van de administraties en het wegvallen van de uitgaven voor de relanceplannen.

Het aandeel van Entiteit I (federale overheid en sociale zekerheid) in het tekort stijgt van ongeveer 70% in 2023 tot bijna 90% in 2029. Entiteit I omvat immers de snel stijgende uitgaven voor pensioenen, gezondheidszorg, invaliditeit, defensie, de financiering van de Europese Unie en de rentelasten. De tekorten van de Vlaamse Gemeenschap en het Waals Gewest worden daarentegen geleidelijk afgebouwd op middellange termijn. De tekorten van de Franse Gemeenschap en het Brusselse Gewest laten geen dergelijke trend optekenen.

De overheidsschuld loopt op van 105% van het bbp in 2023 tot 117% van het bbp in 2029. Deze stijging is vooral toe te schrijven aan de omvang van het primaire tekort. De gemiddelde rente op de schuld stijgt dan wel elk jaar, maar blijft in de projectieperiode lager dan de nominale economische groei, waardoor er geen sprake is van een sneeuwbaleffect.

Deze vooruitzichten vormen een bijdrage tot de voorbereiding van het Stabiliteitsprogramma en het Nationaal Hervormingsprogramma. Ze worden dit jaar ook gebruikt als basisscenario voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s. De macro-economische para­meters werden goedgekeurd door de Raad van bestuur van het Instituut voor de Nationale Rekeningen. De overheids­rekening valt evenwel onder de exclusieve verantwoorde­lijk­heid van het Federaal Planbureau.

Mots clés

Articles recommandés

Invloedmarketing heeft de wind in de zeilen

Middellang en langdurig absenteïsme gestegen naar recordhoogtes : jongere werknemers en arbeiders meest getroffen

Klimaatverandering en voedselinflatie in België