De Jaarlijkse Taks op de Effectenrekeningen (hierna: “JTER”) is (o.a.) van toepassing op in België aangehouden effectenrekeningen, zelfs indien deze aangehouden worden door niet Belgische residenten/titularissen.
Zowel de wetgever als de administratie hadden de mogelijke uitwerking van een dubbelbelastingverdrag erkend, zodat vermelde effectenrekeningen en hun buitenlandse titularissen alsnog niet aan belasting onderworpen zouden worden (een beperking van de heffingsbevoegdheid van België).
Een centrale voorwaarde was uiteraard dat er een dubbelbelastingverdrag voorhanden was dat effectief ingeroepen kan worden door de titularis én dat het verdrag zich ook uitstrekte tot o.a. aspecten van vermogensbelasting.
In de administratieve FAQ (laatst gewijzigd per 27 januari 2022) werd een overzicht bijgevoegd dat per land een indeling maakte of België de JTER kon geheven worden of niet. Deze opdeling werd gemaakt op basis van een analyse of het toepasselijke dubbelbelastingverdrag van toepassing was op vermogensbelastingen of niet. De JTER wordt in toepassing van dubbelbelastingverdragen zowel door de wetgever als administratie erkend als een vermogensbelasting.
Op basis van de nog steeds actuele versie van de administratieve FAQ kan men nog steeds Luxemburg terugvinden als verdrag dat een toepassing van de JTER verhindert.
De analyse was dat Luxemburg de exclusieve heffingsbevoegdheid op vermogen exclusief toekent aan de woonstaat: dus het verdrag verhindert de toepassing van de JTER op in België door Luxemburgse residenten (natuurlijke personen, rechtspersonen, …) aangehouden effectenrekening.
Tot voor kort was er dus geen discussie over dit principe.
Echter, hebben twee recente arresten van het Belgische Hof van Cassatie m.b.t. de zgn. jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen (ook wel naar gerefereerd als “abonnementstaks”) deze redenering in vraag doen stellen.
Zo heeft in eerste instantie de Franstalige kamer van het Hof van Cassatie op 25 maart 2022 geoordeeld dat de jaarlijkse taks op collectieve beleggingsinstellingen geen vermogensbelasting zou uitmaken, waardoor bijgevolg het verdrag de heffing niet zou verhinderen. Gelet op de inhoudelijke overwegingen van het Hof, kan de uitkomst van dit arrest evenwel met stevige kritiek onthaald worden.
Op 21 april 2022 heeft de Nederlandstalige kamer van het Hof van Cassatie evenwel een tweede arrest geveld dat deze keer vermelde jaarlijkse taks op collectieve beleggingsinstellingen wél kwalificeert als vermogensbelasting (~ volgen wie volgen kan), maar dat het verdrag met Luxemburg slechts een exhaustieve opsomming zou bevatten van welke types vermogensbelastingen gedekt zouden zijn door het verdrag. Aangezien de jaarlijkse taks op collectieve beleggingsinstellingen niet in deze limitatieve lijst voorkomt, kon België dus wel degelijk overgaan tot taxatie, althans volgens het Hof.
"De Belgische administratie blijkt nu haar standpunt te willen herzien en aldus in België door Luxemburgse residenten aangehouden effectenrekeningen alsnog te willen onderwerpen aan belastingen"
Hoewel ook het Nederlandstalige arrest zeker niet zonder kritiek is en tegenargumenten gevonden kunnen worden, heeft men nu op korte termijn twee arresten die de heffingsbevoegdheid van België toelaten, althans met betrekking op de jaarlijkse taks op collectieve beleggingsinstellingen.
De JTER vertoont grote gelijkenissen met de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen, waardoor al enige tijd gevreesd werd voor een gevolgtrekking uit vermelde Cassatie arresten. Immers ook de JTER komt niet voor op de – in de visie van het Hof van Cassatie – limitatieve lijst van het dubbelbelastingverdrag België – Luxemburg.
Dit laatste blijkt nu het geval te zijn. De Belgische administratie blijkt nu haar standpunt te willen herzien en aldus in België door Luxemburgse residenten aangehouden effectenrekeningen alsnog te willen onderwerpen aan belastingen. Dit is een duidelijke afwijking van haar eerdere standpunt opgenomen in vermelde FAQ.
Deze wijziging van het administratieve standpunt heeft niet enkel gevolgen voor de Luxemburgse natuurlijke persoon met een in België aangehouden effectenrekening, maar ook voor elke rechtspersoon (bv. de populaire soparfi) of enige andere instelling (bv. een Luxemburgse verzekeringsonderneming in het kader van haar tak-23 verzekeringsactiviteiten) die in België effectenrekeningen aanhoudt.
Vanzelfsprekend werpt dit nieuwe problemen op te meer de eerste referentieperiode reeds geëindigd is (30 september 2021) en de tweede referentieperiode ook al voor de helft overschreden is.
Het Nederlandstalig dossier is bovendien doorverwezen naar het Hof van Beroep van Gent. De Fiscus handelt bijgevolg voorbarig.
Uiteraard staan wij steeds ter beschikking voor verdere vragen en/of opmerkingen.
Bron: Tiberghien, mei 2022