In 2020 is de gezondheidscrisis zeer snel uitgegroeid tot de diepste economische crisis sinds de Tweede Wereldoorlog. Net als in vele andere landen, kromp de economische bedrijvigheid in België zeer fors, namelijk met 6,2%. De neergang was het scherpst op het toppunt van de eerste besmettingsgolf, terwijl de impact op de economie tijdens de tweede golf beperkter was. De crisis had bovendien een zeer asymmetrische weerslag. Ze trof vooral de dienstensectoren waar sociaal contact tot de kern van het businessmodel behoort.
Dat verklaart ook waarom kleinere bedrijven en zelfstandige ondernemers het meest werden geraakt. Die zijn immers meer actief in de zwaarst getroffen sectoren. Deze laatste zijn bovendien arbeidsintensief en de meer kwetsbare groepen hadden tot dusver het meest te lijden. Dat brengt het risico met zich dat op de arbeidsmarkt bestaande kwetsbaarheden worden bestendigd of zelfs vergroot.
Deze crisis is ook van een heel bijzondere aard aangezien de oorsprong ervan volledig buiten het economisch systeem lag. Een en ander leidde ertoe dat de monetaire, prudentiële en budgettaire beleidsinstanties fors en bovendien gelijkgestemd reageerden om levensvatbare bedrijven in staat te stellen de periode waarin het virus woedt, te overbruggen.
Tegelijkertijd konden ze zo ook bestaande banen vrijwaren en het beschikbaar inkomen van de gezinnen ondersteunen. Inmiddels is er door de start van de vaccinatiecampagne beterschap in zicht en heeft de economie bovendien een sterke veerkracht getoond na de eerste golf. Dit sterkte de overtuiging dat een dergelijke overbrugging de enige juiste beleidsaanpak was. Aldus werd een volledige instorting van het economisch weefsel voorkomen en werd de basis gelegd voor het herstel van morgen.
Het werk is echter nog lang niet voltooid. Er bestaat immers nog veel onzekerheid over het te verwachten verloop van de economie. Het virus zal de economie nog enige tijd nadelig beïnvloeden en bovendien nemen de solvabiliteitsproblemen bij de bedrijven toe naarmate de crisis langer duurt. Aanvankelijk blijft een zekere ondersteuning dan ook wenselijk en moeten de solvabiliteitsproblemen adequaat worden aangepakt. Toch zal de steun, naarmate de economische situatie normaliseert, selectiever moeten worden en geleidelijk maar vastberaden worden ingetrokken.
De economie kan immers niet blijvend aan het infuus liggen, maar moet na de urgentiefase zelf haar weg beginnen te zoeken naar een structureel herstel. Een grote wendbaarheid is daartoe noodzakelijk zodat de Belgische economie zich vlot kan aanpassen aan de noodzakelijke transities ten gevolge van de coronacrisis en de digitale en groene agenda’s, en ze de verschraling van het arbeidsaanbod door de vergrijzing kan opvangen. Bij die reallocatie van middelen is voor de financiële sector een sleutelrol weggelegd.
In 2020 heeft die sector al de verschillende beleidsimpulsen aangegrepen om de door de crisis veroorzaakte grote liquiditeitsbehoefte mede te lenigen. Dankzij een gezonde financiële uitgangspositie aan het begin van de crisis en ruime kapitaal- en liquiditeitsbuffers, beschikt de Belgische banksector over de nodige middelen om die cruciale rol in de herstelfase op een dynamische wijze te vervullen.
Het is bovendien van het grootste belang dat de noodzakelijke reallocatie van middelen ook op de arbeidsmarkt vlot kan verlopen, om te vermijden dat de coronacrisis een bron van structurele werkloosheid wordt. Die wendbaarheid op de arbeidsmarkt zal ook de sociale cohesie ten goede komen. Dat zal inspanningen vergen, aangezien crisissen in het verleden doorgaans gedurende een langere periode sporen hebben nagelaten. Een intensieve coördinatie tussen de verschillende beleidsdomeinen en geledingen van de Belgische overheid is eveneens noodzakelijk om de economie van de toekomst tot stand te brengen.
Op dit ogenblik is het helemaal niet zeker of de Belgische economie bij haar herstel nog een verdere begrotingsimpuls nodig zal hebben. Zo ja, dan moet die impuls hoe dan ook zowel tijdelijk als gericht zijn en bovendien het groeipotentieel daadwerkelijk ondersteunen, bijvoorbeeld via weloverwogen overheidsinvesteringen. Van die beginselen is echter al afgeweken.
Bepaalde begrotingsmaatregelen voor de periode 2020-2023 zijn namelijk niet alleen structureel maar ook gericht op lopende uitgaven, en dat terwijl de begrotingskosten van de vergrijzing jaarlijks al, los van enige crisis, met 0,2% bbp toenemen. Dat is een van de redenen waarom het begrotingstekort, ondanks het veronderstelde wegvallen van de tijdelijke steunmaatregelen, slechts zou teruglopen van 10,1 % bbp in 2020 tot 5,9 % bbp in 2023.
Een andere reden is het permanente inkomensverlies waartoe de crisis leidt. Dat verlies tast de belastinggrondslag aan, terwijl de uitgaven, zonder bijsturing van het beleid, even snel als vóór de crisis blijven groeien. Dit onderstreept eens te meer hoe belangrijk het is voluit in te zetten op het vitaliseringsproces van de economie om aldus dat verlies te beperken. Het resterende tekort zal moeten worden weggewerkt via begrotingsconsolidatie, zodra het herstel voldoende robuust is. De timing van de consolidatie is dus nog onzeker, maar het lijdt geen twijfel dat het nodig zal zijn de begroting bij te sturen.
Zelfs bij de huidige – bijzonder lage – rentevoeten leidt een tekort van om en bij de 6% bbp immers tot een verdere toename van de schuldgraad, terwijl de schuld van de gezamenlijke overheid in 2020 al is gestegen tot 115% bbp. Enkel wanneer de overheidsfinanciën structureel gezond zijn, kan de sociale zekerheid een efficiënte stabilisator blijven en ontstaat er voor het begrotingsbeleid nieuwe ruimte om schokken op te vangen.
Niet alleen de budgettaire, maar ook de monetaire en prudentiële beleidsinstanties zullen stapsgewijs hun crisismodus moeten verlaten en er daarbij moeten op toezien dat de op stabiliteit gerichte fundamenten van de monetaire unie overeind blijven.
`
Houdbare overheidsfinanciën en een volgehouden focus op prijsstabiliteit en financiële stabiliteit zijn op langere termijn immers van essentieel belang om te zorgen voor een goede werking van de economie en om eventuele toekomstige crisissen het hoofd te kunnen bieden. Die bijsturingen in de diverse beleidsdomeinen zullen, gelet op de omvang van de ondersteuning, een bijzonder complexe evenwichtsoefening zijn. Het resultaat ervan zal bepalend zijn voor het uiteindelijke welslagen van de in 2020 begonnen aanpak van de coronacrisis.