De toestand van onze overheidsfinanciën blijft voorlopig een zijonderwerp in de verkiezingscampagne, en vooral een onderwerp waarover veel tegenstrijdige berichten gelanceerd worden. Volgens sommigen staat ons land aan de rand van de budgettaire afgrond en staat Europa en/of het IMF hier straks aan de deur om het beleid over te nemen. Volgens anderen zitten we dan weer perfect op schema en raakt alles met een beperkte inspanning (die niemand hoeft te voelen) terug onder controle. Beide invalshoeken gaan nogal creatief om met de realiteit. De werkelijke budgettaire situatie is ernstig, maar niet hopeloos.
Volgens de recentste ramingen van het Monitoringcomité start de volgende legislatuur (in de veronderstelling dat we voor eind 2024 een nieuwe regering hebben) met een gezamenlijk begrotingstekort van 4,4% van het bbp, of 27 miljard euro. En als we niets doen, neemt dat tekort vooral onder druk van de uitgaven voor pensioenen en zorg en de rentelasten de volgende jaren gewoon verder toe. Tegen het einde van de legislatuur (2029) zou het tekort in zo’n scenario oplopen tot 6,3% van het bbp. Mochten we ook nog versneld onze NAVO-belofte voor het defensiebudget moeten waarmaken (gezien de geopolitieke situatie een realistisch scenario), dan gaat dat naar zo’n 7% van het bbp. Dat komt overeen met 42 miljard in euro’s vandaag.
Volgens het Monitoringcomité zou de overheidsschuld daardoor klimmen van 106% van het bbp naar 120%. Die stijging zou veel sterker zijn dan wat verwacht wordt voor andere Europese landen met wankele overheidsfinanciën, zoals Frankrijk en Italië. In Griekenland, Portugal en Spanje zal de schuld de komende jaren zelfs afnemen. Maar vooral op langere termijn dreigt de situatie zonder ingrijpen echt onhoudbaar te worden. Zonder ingrijpen loopt het tekort ook na de volgende legislatuur verder op en zal de overheidsschuld op termijn compleet ontsporen. Eenvoudige simulaties van de schulddynamiek tonen dat onze overheidsschuld zonder ingrijpen de komende 40 jaar zou oplopen naar meer dan 300% van het bbp, zelfs in een gunstig renteklimaat. Zo ver zou het niet komen, want in zo’n scenario zouden we ongetwijfeld al veel sneller onder druk komen van de financiële markten en zouden we wel moeten ingrijpen. Niets doen is dus geen optie.
Zelfs als we er in zouden slagen om het primaire begrotingstekort (d.w.z. zonder de rentelasten) na de volgende legislatuur te stabiliseren zou de overheidsschuld verder blijven oplopen. In zo’n scenario zou de overheidsschuld tegen 2070 naar 260% van het bbp klimmen. Dat illustreert waarom het nodig is om al in de volgende legislatuur maatregelen te nemen om op z’n minst de overheidsschuld te stabiliseren. Bij de huidige vooruitzichten voor rentes en groei is voor dat laatste tegen 2029 een budgettaire inspanning van 3 à 3,5% van het bbp (afhankelijk van wat we doen op het vlak van defensie) noodzakelijk. In euro’s van vandaag komt dat overeen met een inspanning van 18 à 21 miljard. Dat hoeft niet onmogelijk te zijn, maar zou wel de grootste budgettaire inspanning zijn in één legislatuur sinds de eerste helft van de jaren 80. Het ziet er vandaag niet meteen naar uit dat de partijen daar echt rekening mee houden.
Voor alle duidelijkheid met zo’n inspanning zouden we de overheidsschuld tegen het einde van de volgende legislatuur kunnen stabiliseren in ‘normale’ economische omstandigheden. Mocht er een nieuwe economische crisis opduiken of de economische dynamiek lager uitvallen dan nu verwacht, zou de vereiste inspanning nog hoger liggen. Omgekeerd zou de vereiste inspanning beter meevallen, mocht het economische klimaat beter zijn dan nu verwacht.
Bovendien zal het budgettaire werk er na de volgende legislatuur nog niet opzitten (zelfs mocht de hoger vermelde inspanning lukken). De vergrijzingsfactuur blijft ook na 2029 verder oplopen. Volgens de Europese Commissie is in België een inspanning van 6,7% van het bbp nodig, of 40 miljard in euro’s van vandaag, om de overheidsschuld op langere termijn te stabiliseren. Ons land wordt daarmee ingedeeld bij de Europese landen waar er een hoog risico is voor de houdbaarheid van de overheidsschuld. Enkel Slovakije, Malta en Luxemburg doen nog slechter op dat vlak.
In hun verkiezingsprogramma’s en in interviews geven zowat alle partijen aan dat ze gezonde overheidsfinanciën heel belangrijk vinden. Voor de meeste partijen blijkt dat evenwel niet uit hun concrete voorstellen. Ook de doorrekening door het Planbureau bevestigde dat weinig partijen in deze campagne echt geïnteresseerd zijn in een gezonde begroting. Gezien onze budgettaire toestand is dat verbijsterend.
Doemscenario’s zijn daarbij niet aan de orde. België gaat morgen niet failliet en we worden ook geen Griekenland aan de Noordzee. Maar we komen straks wel onder druk van Europa om onze overheidsfinanciën op orde te krijgen, ook al lijkt dat niet veel indruk meer te maken op onze politici. Gezonde(re) overheidsfinanciën moeten we evenwel niet doen voor Europa, maar voor onszelf. Met onze huidige wankele overheidsfinanciën hebben we geen buffers meer om de vergrijzing of andere structurele uitdagingen op te vangen, of om te reageren op nieuwe crisissen.
Vooral daarom moeten we in normale economische omstandigheden onze overheidsfinanciën terugbrengen naar een normale toestand. Dat vergt een inspanning van op z’n minst 20 miljard. Daardoor is de budgettaire context voor de volgende legislatuur totaal anders dan bij de start van elke nieuwe legislatuur in de voorbije 40 jaar. Dat blijkt vandaag niet uit de verkiezingscampagne, met de traditionele lange reeks van dure beloftes. Maar dat zal wel snel duidelijk worden na 9 juni.