Dit rapport presenteert de resultaten van de regionalisering van de nationale economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau voor de periode 2023-2028. De hier voorgestelde regionale vooruitzichten zijn dus coherent met de nationale projectie van juni 2023, die zelf steunt op de economische en budgettaire informatie die op 6 juni beschikbaar was.
Net als de vorige edities is dit rapport het resultaat van een samenwerking tussen het Federaal Planbureau, het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA), het Institut wallon de l’évaluation, de la prospective et de la statistique (IWEPS) en Statistiek Vlaanderen.
Het Vlaamse bbp kwam in 2021 in volume 1,5% boven zijn niveau van voor de gezondheidscrisis uit. Het Brusselse bbp daarentegen lag nog 0,4% onder het niveau van voor de crisis en dat van Wallonië nog meer, nl. met 1,4%. In Brussel was dat grotendeels te wijten aan een trager herstel van de tak 'handel en horeca’ dan in de andere gewesten. In Wallonië woog vooral de forse daling van de toegevoegde waarde in de bedrijfstak ‘intermediaire goederen’ op het bbp van het gewest.
De Belgische bbp-groei werd in 2022 aanvankelijk aangedreven door de post-covid-inhaalbeweging, maar werd in de tweede helft van het jaar afgeremd door stijgende grondstoffenprijzen en de internationale onzekerheid. Op jaarbasis bedroeg de Belgische groei 3,2%. Op regionaal niveau was de groei van de economische activiteit het meest dynamisch in Brussel (3,5%), gevolgd door Vlaanderen (3,3%) en Wallonië (2,8%). De economische activiteit in Brussel profiteerde van het latere (maar nog grotendeels onvolledige) herstel van de activiteit in de tak 'handel en horeca' en vooral van de bijzonder sterke groei van de toegevoegde waarde van de 'overige marktdiensten', meer nog dan in Vlaanderen en Wallonië. De Vlaamse industrie hield beter stand (+0,4%) in de ongunstigere internationale context dan de Waalse industrie (-1,1%). Tot slot had de economische activiteit in Wallonië te lijden onder een tragere groei van de toegevoegde waarde van de niet-verhandelbare diensten dan de andere twee gewesten.
Gelijktijdig met de vertraging van de inflatie hernam de Belgische bbp-groei in het eerste kwartaal van 2023 en zou deze in de rest van het jaar vrij dynamisch blijven. Rekening houdend met zwak overloopeffect blijft de Belgische bbp-groei op jaarbasis echter beperkt tot 1,3%. Tegen deze achtergrond van algemene conjunctuurvertraging, zou de groei van de economische activiteit in vergelijking met 2022 dan ook in alle drie de gewesten duidelijk vertragen, tot 1,3% in Brussel, 1,4% in Vlaanderen en 0,9% in Wallonië. De moeilijkheden waarmee de verwerkende industrie te kampen heeft, zouden zwaarder blijven wegen op de Waalse economie, waar de steun van de verschillende takken van de marktdiensten minder sterk blijft dan in Vlaanderen.
De Belgische bbp-groei zou in 2024 aantrekken tot 1,6% onder impuls van de verbetering van de internationale conjunctuur en een lichte groeiversnelling van de binnenlandse vraag. Op regionaal niveau zou de economische groei in vergelijking met het voorgaande jaar versnellen in Vlaanderen (1,7%) en nog meer in Wallonië (1,5%), terwijl hij in Brussel licht zou vertragen (1,2%). De terugkeer van een positieve groeibijdrage van de verwerkende nijverheid ondersteunt de Vlaamse en Waalse economieën, terwijl de vertraging van de activiteit in de tak ‘overige marktdiensten’ zwaarder weegt in Brussel.
In de periode 2025-2028 zou de Belgische bbp-groei 1,4% per jaar bedragen en ondersteund worden door nagenoeg alle bestedingscomponenten. Tegen deze achtergrond zou de Vlaamse bbp-groei met gemiddeld 1,6% per jaar hoger blijven dan die van Wallonië (1,3%) en Brussel (1,1%). Een groot deel van de sterkere groei in Vlaanderen kan worden verklaard door een grotere bijdrage van de marktdiensten, vooral in vergelijking met Wallonië, en door een relatief grote bijdrage van de verwerkende nijverheid, in vergelijking met Brussel.
De gezondheidscrisis heeft uiteindelijk slechts een beperkte impact gehad op de binnenlandse werkgelegenheid. Zij ging in 2020 gepaard met een zeer lichte daling van de werkgelegenheid in Brussel en Wallonië, terwijl de werkgelegenheid in Vlaanderen licht bleef stijgen. In 2021 hernam de groei van de binnenlandse werkgelegenheid uitzonderlijk sterk in Vlaanderen en in Wallonië. In Brussel was de herneming in dat jaar bescheidener, met name doordat de werkgelegenheid in de tak 'handel en horeca' verder daalde. Bovendien werd de uitgaande pendel uit Brussel ook veel sterker getroffen door de coronacrisis dan de inkomende pendel, die relatief sterker geconcentreerd is in takken waarin de werkgelegenheid weinig of geen invloed ondervond van de crisis (‘overheidsadministratie en onderwijs’, ‘krediet en verzekeringen’).
In 2022 zou de sterke groei van de binnenlandse werkgelegenheid zich voortgezet hebben in Vlaanderen (2,2%) en Wallonië (1,9%). In Brussel zou de jobcreatie aanzienlijk versneld zijn tot een percentage dat dicht aanleunt bij dat van de andere twee gewesten (1,8%), vooral dankzij de dynamiek van de tak ‘overige marktdiensten’ en de terugkeer naar een positieve groei in de ‘handel en horeca’. Daarnaast verbeterde ook het Brusselse pendelsaldo fors.
Ondanks het feit dat in Brussel het herstel dus moeizamer op gang kwam, lag de werkloosheidsgraad er in 2022 fors onder pre-coronaniveau (14,5% tegen 15,6% in 2019), net zoals in Vlaanderen (4,9% tegen 5,9%). In Wallonië was de terugval van de werkloosheidsgraad beperkter (12,0% tegen 12,5%), vooral omdat – door een wijziging in de gewestelijke regelgeving – werkzoekenden zonder uitkering langer gebruik kunnen blijven maken van arbeidsbemiddeling.
Tegen de achtergrond van de conjunctuurvertraging zou de werkgelegenheidsgroei in 2023 sterk afnemen in de drie gewesten, tot 1,2% in Vlaanderen en 0,8% in Wallonië en Brussel. De meer dynamische groei in Vlaanderen komt vooral van de takken ‘handel en horeca’ en ‘vervoer en communicatie’. Bovendien speelt de uitbreiding van de arbeidsbemiddeling ook dit jaar een rol, vooral in Wallonië, maar nu ook in Vlaanderen. Door die combinatie van factoren neemt de werkloosheidsgraad toe in Vlaanderen (tot 5,1%) en in Wallonië (tot 12,5%), terwijl hij zich stabiliseert in Brussel.
In 2024 zou de binnenlandse werkgelegenheidsgroei in Brussel nog enigszins vertragen (0,5%). De bijdrage van de werkgelegenheid in de tak ‘overheidsadministratie en onderwijs’, die in 2023 nog groot is, daalt er aanzienlijk. In de andere twee gewesten stabiliseert de werkgelegenheidsgroei zich, maar Vlaanderen behoudt een hogere groei in de tak ‘overige marktdiensten’, wat een weerslag heeft op de algemene regionale groei (1,1% in Vlaanderen, tegenover 0,8% in Wallonië). In de periode 2025-2028 zou de groei van de binnenlandse werkgelegenheid gemiddeld 0,5% per jaar bedragen in Brussel, 1,0% in Vlaanderen en 0,7% in Wallonië. Het groeiverschil tussen Vlaanderen en Wallonië situeert zich vooral in de tak 'overige marktdiensten', terwijl het verschil tussen Vlaanderen en Brussel zich meer algemeen in de marktdiensten situeert.
De groei van de beroepsbevolking zou in 2024 vertragen in de drie gewesten, omdat de toename van de arbeidsmarktparticipatie in alle leeftijdsklassen verzwakt en – in Wallonië en in Vlaanderen – omdat de uitbreiding van de arbeidsbemiddeling dan op kruissnelheid zou zijn gekomen. De daling van de werkloosheidsgraad zou in dat jaar hernemen, maar met een onderbreking in Vlaanderen en Wallonië tijdens de jaren 2025-2026, wanneer de groei van de beroepsbevolking tijdelijk aantrekt door de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd tot 66 jaar. De daling zou hernemen in beide gewesten tijdens de jaren 2027-2028. De Waalse werkloosheidsgraad zou terugvallen tot 11,8% in 2028 (-0,7 pp t.o.v. 2023), de Vlaamse tot 4,0% (-1,1 pp).
In Brussel zou de werkzame bevolking structureel sterker groeien dan in beide andere gewesten. De pendel van Brussel naar Vlaanderen blijft op middellange termijn immers gevoelig toenemen, meer nog dan die van Wallonië naar Vlaanderen. Daarnaast zou de inkomende pendel in Brussel vanuit Vlaanderen en Wallonië stagneren, in die mate dat het aandeel van Brusselaars in de Brusselse binnenlandse werkgelegenheid zou blijven stijgen. Bij een licht tragere groei van de Brusselse beroepsbevolking dan in beide andere gewesten, zou de Brusselse werkloosheidsgraad tijdens de periode 2024-2028 dan aanzienlijk blijven dalen (-2,2 pp gecumuleerd), en komt hij in 2028 uit op hetzelfde niveau als in Wallonië (11,8%).
Ook de bevolking op arbeidsleeftijd zou sterker groeien in Brussel (+0,2% per jaar over de periode 2023-2028) dan in Vlaanderen (+0,1%) en Wallonië (-0,1%). Het groeiverschil tussen de gewesten zou echter veel kleiner zijn dan tijdens de jongste twee decennia, vooral vanaf 2024. In dat jaar valt de demografische impuls die het gevolg is van de komst van de Oekraïense vluchtelingen – en die hoger oploopt in Brussel – weg. De sterkere groei van de Brusselse werkzame bevolking zou zich dan ook vertalen in een grotere stijging van de werkgelegenheidsgraad in Brussel (volgens EU2020-definitie: van 65,2% in 2022 tot 68,9% in 2028 of +3,8 pp) dan de toename in Vlaanderen (van 76,7% tot 79,3%; +2,5 pp) of in Wallonië (van 65,7% tot 68,1%; +2,4 pp). Daarbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat personen ouder dan 64 jaar – die niet in rekening worden gebracht in de EU2020-indicator – veel sterker bijdragen tot de groei van de Vlaamse en Waalse werkzame bevolking.
Vooral dankzij de steunmaatregelen van de overheid hield de koopkracht van de huishoudens (gedefinieerd als het reëel beschikbaar inkomen per inwoner) globaal genomen goed stand tegen de gevolgen van de gezondheidscrisis. In de periode 2020-2021 zou het gemiddeld met 1,3% per jaar zijn gestegen in Brussel, met 1,2% in Wallonië en met 0,5% in Vlaanderen. In 2022 wogen de historisch hoge inflatie en de vertraagde effecten van de indexering van lonen en sociale uitkeringen sterk op de koopkracht van de huishoudens (-1,8% in Brussel, -1,9% in Wallonië en -2,3% in Vlaanderen). In 2023 zou de situatie omgekeerd zijn, waarbij de indexering deze keer hoger is dan de inflatie, die begint te dalen. Daardoor zou de groei van de koopkracht bijzonder hoog zijn in de drie gewesten en dichtbij het nationale gemiddelde (+4,0%) liggen.
In 2024 zou de groei van het beschikbaar inkomen in elk gewest aanzienlijk vertragen, met name doordat de indexering van de lonen in de privésector lager is dan de inflatie en de steunmaatregelen voor de energiefactuur wegvallen. In de periode 2025-2028 zou de inflatie normaliseren, net als de groei van de verschillende componenten van het beschikbaar inkomen, maar wel met regionale verschillen. De vergrijzing van de bevolking, die meer uitgesproken is in Vlaanderen en Wallonië, zou de stijging van de pensioenen, veruit de grootste categorie van sociale uitkeringen, verder versterken. Het Brussels Gewest van zijn kant onderscheidt zich door een sterkere groei van het saldo van het primair inkomen, dankzij de dynamiek van zijn werkende beroepsbevolking. Al bij al zou de koopkracht van de Vlaamse, en Waalse huishoudens in de periode 2025-2028 gemiddeld met 1,2% per jaar stijgen en de koopkracht van de Brusselse huishoudens met 1,5%.
De Belgische overheidsfinanciën zijn zwaar onder druk komen te staan door de recente opeenvolging van crisissen. Er werden talrijke maatregelen genomen, boven op de automatische stabilisatoren, om de gezondheids- en economische crisis in 2020 aan te pakken, en vervolgens om het hoofd te bieden aan de overstromingen in 2021, de energiecrisis en de opvang van Oekraïense vluchtelingen in 2022 en 2023. Op middellange termijn doven de tijdelijke uitgaven uit, terwijl de rentelasten stijgen. Het tekort van Entiteit I (federale overheid en sociale zekerheid) verslechtert door de toenemende uitgaven voor pensioenen en gezondheidszorg. Het saldo van de gefedereerde entiteiten als geheel verbetert geleidelijk, maar het tekort blijft echter hoger dan voor de coronacrisis.
De verbetering op middellange termijn van de rekening van de Gemeenschappen en Gewesten is vooral toe te schrijven aan de geleidelijke terugloop van de uitgaven voor de relanceplannen van de Vlaamse Gemeenschap en het Waals Gewest. De saldi van de Franse Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vertonen weinig verandering op middellange termijn.
De totale broeikasgasemissies stegen in 2021 in de drie gewesten door de economische heropleving na de coronacrisis. Ze zouden in 2022 gedaald zijn ten gevolge van de energieprijsschok, die de vraag naar energie temperde. De emissies zouden in Vlaanderen en Wallonië relatief sterk toenemen in 2025 en vooral 2026 als gevolg van de stillegging van de resterende kerncentrales, maar daarna terugvallen door de heropening van de twee jongste kerncentrales. In Brussel zou de uitstoot zich nagenoeg stabiliseren gedurende de periode 2023-2028.