Ter inleiding zij eraan herinnerd dat het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) in artikel 1:2 bepaalt dat "Zij [de vereniging] mag rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de oprichters, de leden, de bestuurders of enig andere persoon behalve voor het in de statuten bepaald belangeloos doel”, zowel met betrekking tot de VZW's als de IVZW's. Artikel 1:3 WVV zegt hetzelfde inzake stichtingen.
Er kan dus geen sprake van zijn dat het overblijvende vermogen geheel of gedeeltelijk wordt uitgekeerd aan de leden of de bestuurders, zelfs niet wanneer een vereniging of stichting wordt vereffend.
In de eerste plaats bepaalt het WVV met betrekking tot VZW's in artikel 9:23, derde lid: "Een ontslagnemend of uitgesloten lid heeft geen aanspraak op het bezit van de vereniging en kan betaalde bijdragen niet terugvorderen. De statuten kunnen evenwel bepalen dat de leden een recht op terugkeer van hun inbreng hebben.” Voor de IVZW is in het WVV niets voorzien; hoewel het WVV een grote vrijheid toekent voor de opmaak van de statuten van de IVZW, kan men zich niet voorstellen dat de hierboven (art. 9:23, derde lid WVV) voor de VZW voorziene regels door middel van een statutaire vermelding ook op de IVZW kunnen worden toegepast. Artikel 1:2 WVV is immers een dwingende bepaling en daarom lijkt terugbetaling van inbrengen onmogelijk.
En wat stichtingen betreft, bepaalt artikel 11:2, tweede lid WVV: “De statuten kunnen erin voorzien dat, wanneer het belangeloos doel van de stichting is verwezenlijkt, de stichter of zijn rechthebbenden een bedrag gelijk aan de waarde van de goederen of de goederen zelf kunnen terugnemen die de stichter aan de verwezenlijking van dat doel heeft besteed.”
Artikel 2:132 WVV zegt dat:
« Het vereffeningssaldo mag noch rechtstreeks noch onrechtstreeks worden uitgekeerd aan de leden of aan de bestuurders.
Bij ontstentenis van statutaire bepalingen, wordt de bestemming van het vereffeningssaldo vastgesteld door de algemene vergadering van de VZW respectievelijk het in de statuten aangewezen orgaan van de IVZW.
Bij ontstentenis van een besluit van de algemene vergadering respectievelijk van het in de statuten aangewezen orgaan, geven de vereffenaars aan het vereffeningssaldo een bestemming die zoveel mogelijk overeenkomt met het doel waarvoor de vereniging is opgericht. De leden, de belanghebbende derden en het openbaar ministerie kunnen bij de rechtbank beroep instellen tegen het besluit van de vereffenaars.»
Gelet op de dwingende bepalingen van het WVV in artikel 1:2 en 2:132, moet worden opgemerkt dat het bij de ontbinding van een VZW dus onmogelijk is om het netto-actief aan de leden uit te keren, zelfs indien het lid een rechtspersoon onder de vorm van een VZW is. Eminente specialisten (onder wie Michel Coipel, Michel Davagle) delen deze mening in het geheel niet en zijn van oordeel dat de uitkering van gelden aan een rechtspersoon die een belangeloos doel nastreeft (zoals verenigingen of stichtingen) geen probleem oplevert, gelet op de gelijksoortigheid van het doel, het ontbreken van een belangeloos doel en het ontbreken van een rechtsgrondslag voor de uitkering van de gelden (dit werd bevestigd door een arrest van het Hof van Cassatie van 10 april 2020 ref.C.19 .0069f). uitkering van gelden aan een rechtspersoon die een belangeloos doel nastreeft (o.a. verenigingen of stichtingen) levert geen probleem op, gezien de gelijkenis van het doel, het ontbreken van een belangeloos doel van deze rechtsvormen: de overgang van de wet van 27 juni 1921 naar de CSA heeft op dit punt niets wezenlijks veranderd (zie ook het arrest van het Hof van Cassatie van 10 april 2020, 1e kamer - C.19 .0069f; dit advies betrof de toepassing van de wet van 27 juni 1921, maar de tekst van het CFS wijzigt de strekking van dit arrest niet). De controverse blijft bestaan tussen een rigoristisch standpunt enerzijds en een standpunt dat strookt met de geest van de wet anderzijds.
Bron: IBR, Actueel, 28 februari 2022