Investeringen in onderzoek en ontwikkeling (research and development - R&D) stimuleren blijft een van de topprioriteiten van de geavanceerde economieën, aangezien R&D een belangrijke motor is van innovatie en economische groei op lange termijn. Bovendien vereist de transitie naar een duurzame economie de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Vandaar dat het aanmoedigen van en het voorzien van de nodige omstandigheden voor bedrijfsinvesteringen in R&D bovenaan de agenda staat van het innovatiebeleid van de OESO- en partnerlanden (Appelt et al., 2019). In overeenstemming hiermee omvat een van de hoofddoelstellingen van de Europa 2020‑strategie dat 3 % van het bbp van de EU tegen eind 2020 in R&D moet worden geïnvesteerd.
Particuliere bedrijfsinvesteringen in R&D zijn over het algemeen echter niet optimaal door de wig tussen het particuliere en sociale rendement ervan. Overheidsinterventie om bedrijfsinvesteringen in R&D te stimuleren, is dus zeer gerechtvaardigd. Om de ondermaatse particuliere investeringen in R&D aan te pakken, kan de overheid uiteenlopende beleidsmaatregelen treffen. Ze heeft de keuze tussen rechtstreekse ondersteuningsinstrumenten, zoals directe R&D-subsidies, en onrechtstreekse ondersteuningsmechanismen via fiscale stimuli voor R&D. In de post-COVID-19-omgeving, waarin de overheid de houdbaarheid van de overheidsfinanciën moet herstellen en bijgevolg de efficiëntie van het overheidsbeleid moet verhogen, rijst de vraag of de ondersteuningsmechanismen van de overheid voor private bedrijfsinvesteringen in R&D wel degelijk doeltreffend zijn. Dit artikel belicht de doeltreffendheid van inputgerelateerde R&D-belastingvoordelen.
De voorbije tien jaar zijn de fiscale stimuli voor R&D in België en in de Europese Unie aanzienlijk toegenomen. De belangrijkste fiscale stimuli voor R&D in België zijn, wat de inputgerelateerde maatregelen betreft, de gedeeltelijke vrijstelling van de doorstorting van de bedrijfsvoorheffing op de lonen van R&D-werknemers en het R&D-belastingkrediet of de investeringsaftrek in het vennootschapsbelastingstelsel. Gericht op de output van innovatie, heeft België een systeem waarbij inkomsten voortvloeiend uit intellectuele eigendomsrechten ver onder het wettelijke belastingtarief worden belast.
Er bestaat heel wat empirisch onderzoek dat de doeltreffendheid van de R&D-steunregelingen van de overheid beoordeelt.
Vergeleken met de eerdere studies wijzen recente gegevens in veel ruimere mate uit dat zowel directe overheidssteun als R&D-belastingstimuli een aanzienlijk positief effect hebben op de private R&D-investeringen. Wat voor de overheid de optimale keuze van het precieze beleidsinstrument is, hangt evenwel af van het beoogde type bedrijven.
Directe subsidies hebben vooral een impact op de R&D‑beslissingen van kleine en jonge bedrijven, terwijl R&D-belastingstimuli meer marktgericht zijn, aangezien de keuze van de projecten waarin ze investeren, aan de bedrijven wordt overgelaten.
Grotere ondernemingen lijken daar meer baat bij te hebben. Tot op zekere hoogte zouden R&D-subsidies en belastingverlagingen substituten kunnen zijn, aangezien de doeltreffendheid ervan afneemt wanneer bedrijven tegelijkertijd van beide profiteren.
Voor België vertonen de gegevens over de doeltreffendheid van R&D-belastingstimuli een enigszins gemengd beeld. Dumont (2019) toont aan dat de gedeeltelijke vrijstellingen van de doorstorting van bedrijfsvoorheffing aanzienlijk bijdragen tot de verhoging van de private R&D-investeringen, terwijl de stimulerende invloed van het R&D-belastingkrediet niet onweerlegbaar kan worden geïllustreerd. In België gaat slechts een gering deel van de R&D-bestedingen uit van jonge bedrijven, en deze bedrijven beschikken vaak over het beste groeipotentieel. Het zou daarom nuttig kunnen zijn de Belgische R&D-steunregelingen te heroverwegen.
Bron: NBB, september 2020