Brussel, december 2020 – Het omzetverlies dat de Belgische ondernemingen lijden als gevolg van de coronacrisis, bedroeg in december 14 %, dat is een verbetering met 3 procentpunten ten opzichte van november en vergelijkbaar met de resultaten van vóór de tweede lockdown. De versoepeling van bepaalde maatregelen begin december, met o.m. de heropening van de niet-essentiële winkels, had een sterk positieve invloed op de omzet van de handel en van de vastgoedsector en er werd een lichte verbetering opgetekend in vele andere bedrijfstakken. Dat blijkt uit de nieuwe ERMG-enquête bij de Belgische ondernemingen. De vooruitzichten voor 2021 zijn bovendien iets minder somber geworden; dat geldt voor de verwachte omzet, de investeringsplannen, de werkgelegenheid en het faillissementsrisico, ook al blijft de economische impact van de coronacrisis in 2021 nog steeds zwaar. Tot slot dient opgemerkt dat bijna 45 % van de werknemers thuiswerkt, waarvan zowat twee derde voltijds. Opvallend is dat het huidige gebruik van thuiswerk volgens de respondenten gemiddeld een negatieve impact heeft op de productiviteit van de werknemers.
Vorige week werd een nieuwe enquête gehouden door verscheidene federaties van ondernemingen en zelfstandigen (BECI, UCM, UNIZO, UWE en VOKA). Het initiatief wordt gecoördineerd door de NBB en het VBO. Deze enquête is de zestiende in een reeks van enquêtes die sinds maart worden gehouden om te beoordelen welke weerslag de coronacrisis en de beperkende maatregelen hebben op de economische bedrijvigheid en de financiële gezondheid van de ondernemingen.[1] In totaal hebben 3 798 ondernemingen en zelfstandigen de enquête beantwoord.
De omzet van de Belgische ondernemingen herstelt zich in december
Rekening houdend met de grootte van de ondernemingen en de toegevoegde waarde van de bedrijfstakken, meldden de ondervraagde ondernemingen een daling van hun huidige omzet met 14 % ten opzichte van het normale peil. Dat is een verbetering met 3 procentpunten in vergelijking met de in november gehouden enquête en zowat hetzelfde niveau als vóór de tweede lockdown. Op gewestelijk niveau blijft de impact gemiddeld hoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, terwijl hij dicht bij het nationale gemiddelde ligt in het Vlaams Gewest en in het Waals Gewest. De omzet herstelt zich vooral voor de kleine ondernemingen en de zelfstandigen, maar die twee categorieën worden momenteel nog altijd veruit het zwaarst getroffen.
De verbetering in deze maand is vooral te danken aan het sterk omzetherstel van de niet-voedingswinkels, de groothandel en de vastgoedactiviteiten[2], na de grote daling in november. Dat omzetherstel is het gevolg van de versoepeling van bepaalde beperkende maatregelen, met name de heropening van de niet-essentiële winkels en vastgoedkantoren vanaf december en het opnieuw toelaten van plaatsbezoeken door potentiële kopers en huurders vanaf midden november, zij het onder de voorwaarde dat de vastgoedmakelaar en de huidige bewoners niet aanwezig zijn. Het omzetverlies van de niet‑voedingswinkels blijft met 24 % evenwel substantieel hoger dan het cijfer in oktober, dat op zijn beurt al een sterke verslechtering was ten opzichte van augustus.
Daarnaast wordt de verbetering ook geschraagd door een lichte stijging van de omzet in de meeste bedrijfstakken die minder direct worden beïnvloed door de recente beperkende maatregelen. Dat zijn meer bepaald de financiële activiteiten en verzekeringen, de industrie, de bouwnijverheid, de informatie en communicatie, de voedingswinkels en de landbouw. Gelet op het grote gewicht van die bedrijfstakken in de Belgische economie hebben ook deze kleine verbeteringen een belangrijk aandeel in het gemiddelde omzetherstel van de Belgische ondernemingen.
[1] De ERMG-enquête berust op de beoordeling van de ondernemingen die aan de enquête deelnemen. De vergelijking in de tijd van de resultaten moet enigszins omzichtig worden geïnterpreteerd omdat de ondervraagde ondernemingen kunnen verschillen van de ene enquête tot de andere. Enerzijds is het immers mogelijk dat de federaties die de enquêtes bij hun leden houden, deels niet dezelfde zijn. Anderzijds nemen de ondernemingen niet systematisch aan elke enquête deel. Hoewel een eventuele oververtegenwoordiging in de steekproef van ondernemingen uit bepaalde bedrijfstakken wordt gecorrigeerd, is het mogelijk dat de ondervraagde ondernemingen mettertijd verschillen voor andere kenmerken.
[2] Het gerapporteerde omzetverlies van de vastgoedsector kent een relatief volatiel verloop tussen de verschillende enquêtes en de resultaten van deze sector moeten daarom met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.
Daarentegen bleef de omzet constant of verslechterde hij in de zwaarst getroffen bedrijfstakken. Het omzetverlies bleef op ongeveer 80 % in de sector kunst, amusement en recreatie en dit al voor de negende opeenvolgende maand. In de horeca was de omzet na een korte en beperkte opleving in de zomermaanden opnieuw fors verslechterd sinds de nieuwe sluiting van de cafés en restaurants medio-oktober en bedroeg het omzetverlies in december zowat 80 %. Tot slot rapporteerden de ondernemingen in de bedrijfstak transport en logistiek een omzetverlies van gemiddeld 27 %. Dat omzetverlies is bovendien heel groot voor de bedrijven in de luchtvaart (85 %), terwijl het beperkter is voor het personenvervoer over de weg (23 %) en voor de logistiek (8 %).[3]
De verbetering van de omzet mag echter niet verhullen dat een daling in absolute waarde met 14 % ten opzichte van de normale waarde nog steeds een zware schok vormt voor de Belgische ondernemingen. De situatie is des te zorgwekkender voor bepaalde bedrijfstakken die al maandenlang een veel groter omzetverlies laten optekenen, o.m. door een formeel verbod op hun activiteiten.
De vooruitzichten voor het komende jaar zijn in december verbeterd, voor zowel de omzet, de mate van bezorgdheid, de investeringen als de werkgelegenheid. Dat hernieuwde optimisme voor het komende jaar valt wellicht grotendeels te verklaren door de recente aankondigingen in verband met de ontwikkeling en effectiviteit van verschillende vaccins. Daarentegen werd het heel recente negatieve nieuws over het uitblijven van een verdere daling in het aantal besmettingen niet weerspiegeld in de antwoorden, aangezien de enquête begin vorige week afgenomen werd.
In de eerste plaats zijn de verwachtingen van de ondervraagde ondernemingen over het omzetverlies in 2021 verbeterd van 12 % in de enquête van november tot 9 % in die van december. Dat is het minst ongunstige resultaat tot nu toe, waarbij we opmerken dat de omzetverwachtingen voor 2021 worden bevraagd sinds de enquête van augustus. Bovendien verwachten de ondervraagde ondernemingen dat het omzetverlies in het eerste kwartaal van 2021 al zal verkleinen tot 11 %. Tot slot werd in de enquête voor het eerst een vraag gesteld over de verwachtingen omtrent de omzet van 2022. Volgens de ondervraagde ondernemingen zou de coronacrisis hun omzet in 2022 nog steeds met 6 % verlagen ten opzichte van een situatie zonder coronacrisis. Dat is wel een verder herstel maar wijst toch ook in de richting van een persistente coronaschade voor de economie.
De mate van bezorgdheid over de huidige handelsactiviteit van de onderneming, gemeten op een schaal van 1 (weinig bezorgd) tot 10 (zeer bezorgd), liep terug van 6,9 in november tot 6,5 in december. Op het vlak van de investeringen voor 2021 wordt ook een lichte verbetering opgetekend: de gerapporteerde negatieve impact van de coronacrisis op de investeringen in 2021 is verminderd van 23 % in de enquête van november tot 20 % nu. Ten slotte komt het hernieuwde optimisme ook tot uiting in de verwachtingen omtrent het banenverlies in de private sector. Terwijl het gerapporteerde banenverlies in 2020 ongewijzigd bleef op ongeveer 84 000 werknemers, werd het banenverlies voor 2021 neerwaarts herzien: van 60 000 werknemers (of 2,4 % van de werknemers in de private sector) in de enquête van november tot slechts 23 000 werknemers (of 0.9 % van de werknemers in de private sector) in de enquête van december. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze cijfers enkel betrekking hebben op de werknemers en dat de totale impact op de werkgelegenheid in de private sector ook de zelfstandigen omvat die door de coronacrisis failliet zullen gaan.
[3] Het verloop van het omzetverlies in de sector transport en logistiek moet met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd aangezien het sterk afhankelijk is van de ondernemingen die deelnemen aan de enquête. Zo werd het omzetverlies voor de luchtvaartsector sterk onderschat in de voorbije maanden doordat bedrijven van de zwaar getroffen passagiersluchtvaart ondervertegenwoordigd waren in de steekproef.
De stijging van de omzet in de meeste bedrijfstakken, samen met een zekere verbetering van de vooruitzichten voor het komende jaar, hebben de perceptie van de ondernemingen inzake het faillissementsrisico verbeterd. In december achtte een geringer deel van de ondervraagde ondernemingen een faillissement waarschijnlijk of zeer waarschijnlijk: 10 % van de respondenten, tegen nog 12 % in november. De daling van het gepercipieerde faillissementsrisico wordt bevestigd door de antwoorden op andere, in de enquête van december gestelde vragen over dat risico. In de eerste plaats schatten de ondervraagde ondernemingen het aandeel van de bedrijven uit hun eigen bedrijfstak die een faillissement hebben aangevraagd of in een faillissementsprocedure zijn verwikkeld, lager in. Vervolgens is het aandeel van de ondernemingen die meedeelden dat ze een faillissementsprocedure volgen of in de komende zes maanden zouden aanvangen, eveneens gedaald in december. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat het verloop van het faillissementsrisico deels kan worden toegeschreven aan het lagere aandeel van de kleine ondernemingen – die een hoger risico op een faillissement lopen – in de steekproef van december dan in die van november. In absolute waarde blijft het faillissementsrisico bovendien nog steeds heel hoog, in het bijzonder voor de horeca en de bedrijfstak kunst, amusement en recreatie.
Ook voor de liquiditeitspositie van de ondernemingen is een lichte verbetering merkbaar: 33 % van de ondervraagde ondernemingen ondervond liquiditeitsproblemen, tegen 35 % bij de enquête van november. Tot de liquiditeitsproblemen die in december minder vaak werden vermeld, behoren de daling van het inkomen en de betalingsachterstand van de klanten. Daartegenover komen liquiditeitsproblemen door vertragingen in de betalingen door de overheid in december vaker voor en dit is in ruimere mate zo voor Waalse ondernemingen (5 % van de respondenten in België, tegen 8 % in het Waals Gewest). Voorts is er ook een lichte verbetering te zien voor de antwoorden op de vraag ‘Hoelang kan uw onderneming aan haar huidige financiële verplichtingen voldoen zonder te moeten rekenen op een bijkomende kapitaalinjectie of op supplementaire leningen?’. Van de ondervraagde ondernemingen verklaart 24 % immers dat ze gedurende maximaal drie maanden daaraan kunnen voldoen, tegen 27 % bij de enquête van november. Toch blijft de liquiditeitspositie van de ondernemingen, ondanks een relatief algemene verbetering, zorgwekkend in bepaalde bedrijfstakken, zoals de horeca, de branche kunst, amusement en recreatie en de niet‑voedingswinkels.
Doordat voltijds telewerk nog steeds de algemene regel is, bleef het aandeel van de werknemers die hun werk volledig thuis uitvoeren stabiel op ongeveer 30 %. Bovendien werkt nog eens 13 % van de werknemers deeltijds van thuis, dat is iets meer dan in november (9 %). In het kader van de ERMG-enquête van december werden de bedrijfsleiders ondervraagd over het effect van het huidige telewerk op de productiviteit van hun werknemers. Voor 46 % van de respondenten heeft dat momenteel geen invloed op die productiviteit. Een groot deel van de ondervraagde ondernemingen vindt echter dat de arbeidsproductiviteit er wel onder lijdt: 10 % van de respondenten rapporteert een sterk negatieve impact en 36 % van hen een licht negatieve invloed. Minder dan één bedrijfsleider op de tien denkt dat het huidige gebruik van telewerk een positieve invloed heeft op de productiviteit van zijn werknemers.
Het beroep op tijdelijke werkloosheid is verminderd in de enquête van december: terwijl de ondervraagde ondernemingen in november meedeelden dat 11 % van de werknemers in de private sector tijdelijk werkloos was, bedroeg dat percentage 9 % in december. Die daling is hoofdzakelijk te zien in de niet‑voedingswinkels, de voornaamste bedrijfstak die een positieve impact ondervond van de versoepeling van de maatregelen begin december.
Bron: BNB