Vorige week donderdag werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 17 februari houdende de invoering van een jaarlijkse taks op de effectenrekeningen gepubliceerd. De effectentaks 2.0. die op kruissnelheid naar schatting jaarlijks ongeveer 420 miljoen euro zou moeten gaan opbrengen, is hiermee dus formeel in werking getreden. Hoog tijd om deze nieuwe taks voor u samen te vatten en onze eerste bedenkingen hierover met u te delen.
Reeds verschillende regeringen hebben zich de tanden stukgebeten op het invoeren van een of andere vorm van ‘rijkentaks’. Denken we bijvoorbeeld aan de door de regering-Di Rupo ingevoerde extra belasting van vier procent voor wie meer dan 20.020 euro aan roerende inkomsten ontving die na één jaar alweer werd afgevoerd. We herinneren ons verder de door de regering-Michel I ingevoerde speculatiebelasting van 33 procent op de meerwaarden gerealiseerd door privé-beleggers op bepaalde effecten binnen de zes maanden na aankoop. Ook deze werd na één jaar roemloos afgevoerd toen bleek dat de veroorzaakte daling van beursactiviteit de schatkist per saldo meer kostte aan verminderde opbrengst van de beurstaks.
In het kader van het Zomerakkoord van 2017 werd de eerste effectentaks in het leven geroepen, waarbij elke privé-persoon die meer dan 500.000 euro in bepaalde financiële instrumenten op een effectenrekening aanhield een taks van 0,15 procent moest betalen. Deze werd met ingang van 2020 vernietigd door het Grondwettelijk Hof aangezien deze op verscheidene punten een schending uitmaakte van het Grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
Het Grondwettelijk Hof kwam in essentie op basis van de drie onderstaande door haar beoordeelde middelen tot de conclusie van ongrondwettigheid:
Het ‘Vivaldi’ regeerakkoord van afgelopen herfst voorzag enigszins vaag in een streven naar een eerlijke bijdrage van die personen die de grootste draagkracht hebben om bij te dragen, met respect voor het ondernemerschap. Vrij snel kwam witte rook en legde minister van Financiën Vincent Van Peteghem een herwerkte effectentaks 2.0 op tafel. De regering wil hiermee een nieuwe taks op effectenrekeningen invoeren eerder dan de oude door het Grondwettelijk Hof vernietigde effectentaks te remediëren. Initieel was het trouwens de bedoeling deze nieuwe belasting als een solidariteitsbijdrage te verpakken ter financiering van de sociale zekerheid. Aangezien een kwalificatie als sociale zekerheidsbijdrage in bepaalde grensoverschrijdende gevallen de Belgische heffingsbevoegd ter discussie zou kunnen stellen werd dit bijgestuurd in navolging van advies van de Raad van State. Door met deze nieuwe effectentaks enkel en alleen een budgettair doel voorop te stellen, lijkt de regering trouwens zoveel als mogelijk de discussie inzake de verenigbaarheid met het gelijkheidsbeginsel te willen vermijden.
De nieuwe effectentaks is een jaarlijkse belasting van 0,15% op het via een effectenrekening aanhouden van financiële instrumenten en geldmiddelen. De taks is enkel verschuldigd indien de gemiddelde waarde van op de een welbepaalde effectenrekening aangehouden financiële instrumenten meer dan één miljoen euro bedraagt. Dat de verschuldigdheid van deze nieuwe taks effectenrekening per effectenrekening moet worden beoordeeld is een eerste belangrijkste verschil met de oude effectentaks die van toepassing was indien een belastingplichtige in totaliteit belastbare financiële instrumenten op effectenrekeningen aanhield boven de oude drempel van 500.000 EUR.
Qua toepassingsgebied is de nieuwe effectentaks verder een stuk ruimer dan de oude effectentaks:
Niet-inwoners die een effectenrekening aanhouden bij een Belgische financiële instelling worden verder ook onderworpen aan de taks. Een aantal dubbelbelastingverdragen (bijvoorbeeld met Nederland, Duitsland en Luxemburg) verhinderen echter dat België in deze gevallen de effectentaks mag heffen.
Het is toch merkwaardig om vast te stellen dat geldmiddelen in scope zijn van de nieuwe taks, maar enkel in de mate deze worden aangehouden op een effectenrekening. Geldmiddelen die niet worden aangehouden op een effectenrekening, bijvoorbeeld op een zichtrekening of een spaarrekening, blijven immers buiten het toepassingsgebied van de taks. Het weze hierbij trouwens opgemerkt dat de minister heeft bevestigd dat het overbrengen van geld van een effectenrekening naar een zichtrekening niet onder de toepassing van de antimisbruikbepaling zou mogen vallen, omdat niet hetzelfde beleggingsobjectief wordt nagestreefd.
De verschillende behandeling van geldmiddelen naargelang de wijze waarop zij worden aangehouden kan in de praktijk toch wel leiden tot een ongelijke behandeling van beleggers, bijvoorbeeld voor portefeuilles die aangehouden worden bij vermogensbeheerders die naast effectenrekeningen geen afzonderlijke depositorekeningen aanbieden. In het kader van het Grondwettelijk gelijkheids en non-discriminatiebeginsel kan dus zeker de vraag gesteld worden in welke mate deze verschillende behandeling verantwoord kan worden.
In principe is de belasting van 0,15% verschuldigd over de gemiddelde waarde van de financiële instrumenten en de geldmiddelen aangehouden op de effectenrekening over de periode van 1 oktober tot 30 september van het volgende jaar. Hierbij wordt een foto genomen op vier referentietijdstippen op 31 december, 31 maart, 30 juni en 30 september. Gelet op de inwerkingtreding op 26 februari jongstleden zal voor 2021 uitzonderlijk slechts op basis van drie referentietijdstippen gewerkt worden waarvan het laatste op 30 september 2021.
Voor wat betreft de inning van de taks doet de Belgische Staat opnieuw beroep op de Belgische financiële instellingen. De belastingplichtigen die hun effectenrekeningen bij Belgische financiële instellingen aanhouden zullen de taks, in de mate deze verschuldigd zou zijn, dus in principe automatisch ingehouden zien worden in december 2021. Voor effectenrekeningen die worden aangehouden in het buitenland zullen de titularissen in principe wel zelf het nodige moeten doen voor de aangifte en betaling van de taks.
Aangezien zowel natuurlijke personen als rechtspersonen onderworpen zijn aan de effectentaks is een effectenrekening aangehouden door een Belgische verzekeringsinstelling in principe aan de taks onderworpen. Voor financiële instellingen die een effectenrekening aanhouden voor eigen rekening is weliswaar in een vrijstelling voorzien, doch is deze niet van toepassing indien een derde over een (on)rechtstreeks vorderingsrecht beschikt verbonden aan de waarde van de betreffende effectenrekening. Effectenportefeuilles aangehouden door Belgische verzekeringsinstellingen in het kader van een tak 23 verzekering vallen dus ten volle onder de toepassing van de taks. Voor alle duidelijkheid weze het opgemerkt dat het in deze gevallen de verzekeraar is die de titularis is van de effectenrekening in kwestie en de taks ondergaat.
Voor de Belgische verzekeraars is de belastbaarheid van de effectenrekeningen die zij aanhouden in kader van tak 23 verzekeringsproducten een bittere pil. Allereerst is het zo dat de drempel van één miljoen euro niet beoordeeld wordt op het niveau van de waarde van elk individueel tak 23 contract maar op het niveau van de effectenrekening aangehouden door de verzekeraar. In de praktijk kan dit ertoe leiden dat de effectentaks dus eveneens verschuldigd is op effecten die de verzekeraar voor een ‘kleinere belegger’ aanhoudt in kader van een tak 23 contract waarvan de waarde lager is dan één miljoen euro. De stelling van de minister dat de kleine beleggers met tak 23 producten weliswaar enkel getroffen worden in de mate dat verzekeraars deze nieuwe taks doorrekenen aan de verzekeringnemers lijkt hier een magere troost. Ten tweede is het zo dat buitenlandse (bijvoorbeeld Luxemburgse) verzekeraars die tak 23 verzekeringscontracten aanbieden, ontsnappen aan de toepassing van de taks aangezien zij de betreffende effecten in principe op een buitenlandse effectenrekening aanhouden.
De wet voorziet enerzijds in een algemene antimisbruikbepaling, die toepasselijk wordt voor het ganse Wetboek Diverse Rechten en Taksen waarin de effectentaks ingevoerd wordt, en anderzijds in twee specifieke antimisbruikbepalingen. De antimisbruikbepalingen zullen terugwerken naar verrichtingen die hebben plaatsgevonden vanaf 30 oktober 2020 in navolging van het aankondigingsbericht dat reeds werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 4 november 2020.
De algemene antimisbruikbepaling viseert in essentie handelingen die erop gericht zijn om de belastbare waarde van een effectenrekening te verminderen door gebruik te maken van alternatieve beleggingsvormen waarbij hetzelfde doel wordt nagestreefd maar een ander middel wordt gebruikt. De algemene antimisbruikbepaling kan echter ook worden toegepast in gevallen waarbij de belegger zelf vermijdt dat de waarde van een effectenrekening verder stijgt. De parlementaire voorbereiding vermeldt ten illustratieve titel een aantal situaties waarbij er sprake is van een weerlegbaar vermoeden van belastingontwijking. Dit is bijvoorbeeld het geval indien financiële instrumenten op een effectenrekening of een bestaand Belgisch tak 23 contract worden overgeplaatst naar een tak 23 contract bij een buitenlandse verzekeraar met het oogmerk om te ontsnappen aan de taks. De belastingschuldige zal in dat geval moeten aantonen aan de hand van concrete en objectief verifieerbare elementen dat de verrichtingen kunnen worden verklaard door andere motieven dan het ontwijken van de taks. Dergelijke niet-fiscale redenen zouden bijvoorbeeld kunnen bestaan uit de wens tot risicospreiding over meerdere financiële instellingen of het beleggen in bepaalde producten die enkel bij een andere financiële instelling beschikbaar zijn. Daarentegen is de antimisbruikbepaling bijvoorbeeld niet van toepassing wanneer men belastbare effecten vervreemdt en herbelegt in activa waarbij men een ander beleggingsobjectief nastreeft zoals bij investeringen in vastgoed, goud, kunst,...
De specifieke antimisbruikbepalingen voorzien daarnaast in twee gevallen waarin er een onweerlegbaar vermoeden is van fiscaal misbruik. Enerzijds het splitsen van een effectenrekening in meerdere effectenrekeningen aangehouden bij dezelfde tussenpersoon en anderzijds de omzetting van belastbare financiële instrumenten aangehouden op een effectenrekening naar financiële instrumenten op naam. Zelfs indien men hiervoor niet-fiscale overwegingen heeft, zullen deze handelingen gelet op het onweerlegbaar vermoeden nooit tegenstelbaar zijn aan de fiscus.
De toepassing van de antimisbruikbepaling zal in de praktijk in bepaalde gevallen toch wel aanleiding geven tot rechtsonzekerheid en mogelijke discussies. De toepassing van de algemene antimisbruikbepaling vereist immers dat de doelstelling van de wetsbepalingen voldoende duidelijk blijkt uit bijvoorbeeld de wettekst waarin die bepaling is opgenomen of uit de voorbereidende werken. Niet elke verrichting die tot een lagere belasting leidt, is immers in strijd met de specifieke gestelde doelstelling van een fiscale bepaling (andere dan het louter budgettaire doel). Zoals de Raad van State opmerkt, maken het zeer eenvoudige en specifieke karakter van de belastbare materie (het aanhouden van een effectenrekening) en het louter budgettaire doel van taks de toepassing van de antimisbruikbepaling op de taks dus mogelijks toch wel problematisch. Het risico kan niet uitgesloten worden dat de fiscus op een zeer rigoureuze draagwijdte zou trachten te geven aan de algemene antimisbruikbepaling, waardoor de Raad van State hierbij in het licht van het grondwettelijke legaliteitsbeginsel terecht vraagtekens heeft geplaatst.
De wetgever heeft duidelijk rekening gehouden met de bezwaren van het Grondwettelijk Hof bij oude effectentaks om het risico op een nieuw vernietigingsarrest zoveel als mogelijk trachten te beperken. Voor belastingplichtigen zal het bijgevolg niet evident zijn om zich te beperken tot het opnieuw opwerpen van de voormelde drie bezwaren die hebben geleid tot vernietiging van de oude effectentaks. Enkel de verschillende behandeling van financiële instrumenten op naam, die net zoals onder de oude effectentaks niet belastbaar zijn, vinden we opnieuw terug in de nieuwe effectentaks. De regering meent dat deze onderscheiden behandeling hier wel kan worden aanvaard gelet op het feit dat zowel de doelstelling als de belastbare materie van de nieuwe effectentaks verschillen van deze van de oude effectentaks. Het weze in dit kader ook opgemerkt dat de beroepen tot vernietiging tegen de oude effectentaks tevens een aantal middelen aanvoerden, onder meer op basis van Europees recht, die niet door het Grondwettelijk Hof werden onderzocht aangezien de drie hiervoor vermelde bezwaren volgens het Hof reeds tot de meest ruime vernietiging leidden.
Tot slot is het zo dat een fiscale maatregel slechts strijdig kan zijn met het Grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie indien zij een verschil in behandeling voorziet dat niet redelijkerwijs kan worden verantwoord vanuit het licht van haar doelstelling. Het dient wellicht vanuit deze insteek begrepen te worden dat de regering expliciet aangeeft dat deze nieuwe effectentaks louter en alleen een budgettair oogmerk heeft. Niettegenstaande men zoveel als mogelijk verwijzingen hiernaar in de parlementaire voorbereiding heeft vermeden, kan men zich echter toch moeilijk van de indruk ontdoen dat deze taks toch ook opnieuw minstens mede is bedoeld om de grote vermogens te doen bijdragen. Het valt te bezien hoe het Grondwettelijk Hof, indien het gevat zou worden, dit zou beoordelen. De nieuwe effectentaks kan verder zeker ook vragen doen rijzen inzake bijvoorbeeld de verantwoording van de drempel van één miljoen euro, de behandeling van de (Belgische) tak 23-contracten, de verschillende behandeling van geldmiddelen naargelang zij al dan niet op een effectenrekening worden aangehouden evenals het mogelijks zeer ruime toepassingsgebied van de antimisbruikbepalingen. Wordt ongetwijfeld vervolgd.
Bron: Cazimir