De oude werkwijze om te kiezen voor vruchtgebruik was om de blote eigenaar alles te laten kopen en bouwen in volle eigendom en om daarna – als alles klaar is voor gebruik – het vruchtgebruik te vestigen ten voordele van de vruchtgebruiker.
Deze techniek is nog zeker mogelijk maar wordt al lange tijd zichtbaar minder toegepast. Een “modernere” manier van aanpakken is om de grond gesplitst aan te kopen (vruchtgebruik resp. blote eigendom) en om samen te bouwen (de vruchtgebruiker voor het vruchtgebruik en de blote eigenaar voor de blote eigendom).
De voordelen van deze laatste aanpak zijn legio:
Sinds enige tijd is er echter een burgerrechtelijk debat aan de gang of dat gesplitste bouwen wel kan. In de basisopstelling (= suppletief recht) bouwt de vruchtgebruiker immers als volle eigenaar (het zogeheten accessoir opstalrecht), om na afloop van het vruchtgebruik op de grond de eigendom van het gebouw te verliezen door natrekking aan de blote eigenaar (= in feite een opstal binnen het vruchtgebruik).
De vraag is dan of de vruchtgebruiker “partieel” afstand kan doen van zijn accessoir opstalrecht (enkel voor de blote eigendom en behouden voor het vruchtgebruik), dan wel of het alles of niets is (ofwel geen afstand ofwel alles afstaan en zelf niet meer bouwen) of misschien zelfs iets sui generis.
Zonder het in deze nieuwsbrief tot in detail uit te benen, er is op zijn minst heisa rond. Het punt kwam zelfs aan bod tijdens de parlementaire besprekingen van het nieuwe Goederenrecht maar werd niet opgenomen in de wet aangezien het te specifiek is. Professor Sagaert herhaalde wel zijn stelling dat dit burgerrechtelijk zou moeten kunnen, wat goed is voor het moreel maar nog altijd geen kracht van wet heeft…
Men verwijt de belastingplichtige nogal vaak dat deze de fiscale achterpoortjes zoekt en steeds maar weer belust is op fiscale optimalisatie. De Belgische belastingplichtige is er zelfs voor gekroond met het pseudoniem van de “Belgian Dentist”. Het omgekeerde is echter al even waar. Door alle fiscale koterijen, voorwaarden en uitzonderingen is voor Jan Modaal de fiscale voordeur zoek en is het op de tast zoeken naar de achterdeur om er toch maar ergens aan uit te raken. Ook kan men geen stap zetten zonder angstvallig over de schouder te moeten loeren of er toch maar geen negatieve fiscale gevolgen vast kleven aan de keuze.
Dit laatste geldt ook voor de geschetste problematiek. Er bestaat sinds jaar en dag een interne circulaire, die weliswaar notoir publiek geworden is, waarin de ambtenaren aangemaand worden om aan voormelde burgerrechtelijke discussie ook een fiscaal vervolg te breien. De fiscus gaat er immers ook van uit dat de gesplitste bouw als zodanig niet kan. De vruchtgebruiker is tevens opstalhouder en bouwt dus in volle eigendom voor zichzelf. Op het einde van het vruchtgebruik is er dan tevens een einde van een opstalrecht (natrekking) en dat wenst de fiscus te belasten.
Kortom, wie decennia na de opstart van zijn nieuwbouw-vruchtgebruik volledig ingedommeld was, dreigt bruut wakker geschud te worden op het einde van de rit.
Een recent vonnis legt de vinger op de wonde (rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, d.d. 22.10.2019). Het vonnis is, zoals zal blijken, wel erg kort in zijn bewoordingen – een aantal pertinente feiten worden zelfs niet eens aangehaald – en er wordt woordelijk zelfs geen gewag gemaakt van de bovenstaande burgerrechtelijke discussie. Desalniettemin is dit zeker belangrijk als nieuwsfeit, als wake up call om zich minstens goed voor te bereiden.
Het bondige karakter van het vonnis hoeft misschien niet te verbazen aangezien de feiten van het dossier zeer uitgesproken zijn. Omtrent de waardering van het vruchtgebruik op de grond valt niet veel met zekerheid te halen uit het vonnis. Wel blijkt dat er – op basis van de bedragen die in het officiële uittreksel niet zijn vermeld – een zeer mooie villa (gezinswoning) werd neergepoot op deze grond. De blote eigenaar betaalde zelf maar 10,00% van deze oprichtingskosten. Het vruchtgebruik duurde bij aanvang slechts 15 jaar (waarbij de eerste jaren dan nog verloren gaan als bouwperiode (ontwerp, bouwfase zelf, etc.) en de werkelijke gebruiksduur in hoofde van de vruchtgebruiker dus nog veel korter is) en het werd zelfs nog 3 jaar voor het reguliere einde stopgezet, aangezien de vennootschap werd ontbonden en vereffend (mogelijk onder dwang van de feiten (echtscheiding)). Bij dit einde werd – conform de bepalingen van de akte naar verluidt – geen vergoeding betaald voor de vroegtijdige stopzetting.
90,00% van de investering in een luxueuze villa gaan terugverdienen met het loutere gebruik ervan over een periode van 10 jaar, dat is uiteraard niet mogelijk (het probleem stelt zich zelfs nog scherpe bij grote villa’s dan voor andere zaken – zie bijvoorbeeld onze website over de noodzaak van ad hoc-oplossingen voor dergelijke panden). Men moet al een fiscale Houdini zijn om alle problemen in dit dossier te ontlopen en mogelijk zag de rechtbank dit als easy money zonder zich al te moe te maken en exhaustief te werk te gaan.
De slotsom van het verhaal is dat de belastingplichtige (= de zaakvoerder van de vruchtgebruiker, die ook blote eigenaar was met zijn toenmalige echtgenote maar inmiddels gescheiden was) belast werd op een voordeel van alle aard, gelijk aan de geschatte waarde van de constructies excl. grond ten tijde van het einde van het vruchtgebruik (op basis van 6 vergelijkingspunten naar verluidt (al kan men zich de vraag stellen waar men die gevonden heeft…)) en verminderd met de 10,00%-bijdrage die men betaald heeft als blote eigenaar destijds. Noch de vereffening van de vennootschap, noch de verdeling van het huwelijksvermogen (waarbij het vermoeden bestaat dat de belastingplichtige de eigenaar is geworden van het perceel, zonder dat dit zeker is) worden door de rechtbank als relevant aanzien. De taxatie als voordeel van alle aard wordt verantwoord geacht omdat de zaakvoerder in die hoedanigheid aan alle knoppen zat (met uitsluitende focus op het begin (start vruchtgebruik, ontwerp van de bouw, etc.) terwijl over de vereffening met geen woord wordt gerept door de rechtbank).
Zelfs bij een snelle lezing blijft de lezer met oog voor detail met vele vragen zitten:
Is deze uitspraak de voorbode van slapeloze nachten voor alle belastingplichtigen die geopteerd hebben voor de gesplitste bouw in vruchtgebruik en blote eigendom? Op basis van deze uitspraak is dat misschien wat voorbarig, aangezien het een erg uitgesproken geval betreft. Niettemin is men beter op zijn hoede, aangezien dit niet het eerste teken aan de wand is.
Inhoudelijk is er minder reden tot ongerustheid. Er mag dan wel burgerrechtelijk discussie zijn maar dat maakt van deze belastingplichtigen nog geen aangeschoten wild. Civielrechtelijk lijken ze immers de beste kaarten in handen te hebben. Bovendien los van het burgerlijk recht – kan men maar getaxeerd worden op niet-marktconforme of bedekte voordelen, en is het burgerrechtelijke format daarbij irrelevant (en dus ook de vraag naar de juistheid ervan).
Zodoende is het beter rust te prediken dan paniek. Desgevallend is dit wel het uitgelezen moment om historische dossiers even te evalueren:
Kortom, fiscaliteit is (jammer genoeg) altijd een beetje oorlog. Zelfs in tijden van vrede, onderhoudt men best de fiscale conditie. Een voorbereid man (of vrouw)…
Heeft u vragen of opmerkingen? Aarzel dan niet om ons te contacteren op robin.messiaen@spartax.be of op 0491/06.01.79.
Spartax is een nichekantoor inzake vastgoedfiscaliteit, dat vernieuwend is door constant de portefeuille van optimalisatiemogelijkheden inzake vastgoed te verrijken met nieuwe creatieve ideeën en door kennis te delen op alle mogelijke manieren (zie bijvoorbeeld onze diverse tools, zoals onder meer de Spartax-waardering van vruchtgebruik). Met onze nieuwsbrief proberen we precedenten te belichten op een scherpere wijze dan de klassieke fiscale media of om nieuwtjes te delen.