De pers vermeldde onlangs de wens van de Belgische Regering om snel een nieuwe taks op effectenrekeningen goed te keuren. U herinnert zich vast nog dat de eerste versie van deze taks – wet van 7 februari 2018 – door het Grondwettelijk Hof nietig werd verklaard via een arrest gewezen op 17 oktober 2019. Hoewel nog geen ontwerptekst gepubliceerd werd, geven we hierna commentaar bij de eerste berichten die in de pers zijn verschenen.
Hoewel de partners van de regeringscoalitie hadden aangekondigd dat er deze legislatuur geen nieuwe belastingen zouden komen, liet Minister van Financiën Vincent Van Peteghem (CD&V) midden oktober weten dat hij werkte aan een “billijke bijdrage” voor de individuen met de “breedste schouders, met respect voor het ondernemerschap”.Een bijdrage die jaarlijks “250 à 300 miljoen euro” zou moeten opleveren.
Op vrijdag 30 oktober lazen we in de pers (De Standaard, La Libre) dat deze taks gewoon een nieuwe, uitvoerig herwerkte taks op effectenrekeningen zou zijn. Deze taks van 0,15% zou geheven worden op alle effectenrekeningen met een waarde van 1.000.000 € of meer.
In tegenstelling tot de eerste versie zou geen enkel financieringsinstrument dat op een effectenrekening staat, uit het toepassingsgebied worden uitgesloten. Bovendien zou de taks voortaan van toepassing zijn op natuurlijke personen én op rechtspersonen (ondernemingen, rechtspersonen of juridische constructies beoogd door het stelsel van de “kaaimantaks”). Ook de in het kader van een levensverzekeringsovereenkomst gehouden effectenrekeningen betreffen, die tot nog toe op fiscaal vlak eerder gespaard zijn gebleven,vallen eronder.
Net zoals in het kader van de vorige versie zou deze taks niet van toepassing zijn op aandelen op naam die ingeschreven zijn in een aandelenregister. Wellicht is dat wat de Minister van Financiën bedoelde toen hij stelde dat deze nieuwe belasting “respect zou hebben voor het ondernemerschap”.
Tot slot zou het gaan om een abonnementstaks waarvan de heffing aan de banken gedelegeerd zou worden en die dus betrekking zou hebben op de effectenrekening zelf.
Het feit dat eenzelfde belastingplichtige verschillende effectenrekeningen heeft – elk onder de drempel van 1.000.000 EUR, maar samen voor meer dan deze drempel – zou “onrechtmatig” zijn en de houder zou moeten aantonen dat deze verdeling om andere dan fiscale redenen werd doorgevoerd.
Bij gebrek aan een tekst is het uiteraard voorbarig om een analyse te maken van wat in de pers is verschenen, maar we kunnen al enkele eerste opmerkingen geven.
In de eerste plaats wijzen we op de vermetelheid van de nieuwe regering om opnieuw een taks op stapel te zetten en te reanimeren waarvan de goedkeuring, toepassing en vervolgens vernietiging doorgingen voor een legislatief fiasco. De taks werd enkele maanden geleden opgenomen in de rangen van doodgeboren fiscale bepalingen, zoals deze op speculatieve beursmeerwaarden of op de bijdrage voor onvoldoende bezoldiging.
Een van de kritieken die het Grondwettelijk Hof formuleerde, was het feit dat het toepassingsgebied van de taks werd uitgebreid tot alle financieringsinstrumenten van een effectenrekening, maar op andere grieven wordt in het nieuwe project van de regering niet gereageerd.
Een van de grieven die door het Hof in het kader van zijn vonnis van vernietiging werden weerhouden, was het feit dat aandelen op naam uit het toepassingsgebied van de taks uitgesloten werden. Volgens het Hof ging het hier om een niet redelijkerwijze gerechtvaardigd verschil in behandeling.
De Ministerraad van die tijd rechtvaardigde die uitsluiting, onder andere, door te wijzen op de praktische modaliteiten van de belastinginning, namelijk dat, “de taks werd ontworpen met het idee dat ze via tussenpersonen wordt ingehouden, aangegeven en betaald”. Dit argument werd door het Grondwettelijk Hof verworpen, dat, met reden, stelde dat in sommige situaties “de titularis zelf de taks moet aangeven en betalen” en dat “deze dus niet door een tussenpersoon wordt ingehouden”.
Bovendien wees het Hof erop dat “de manier waarop een aandeel wordt aangehouden, meer bepaald al dan niet op een effectenrekening, niet relevant is voor het beoogde doel, namelijk het streven naar een rechtvaardiger fiscaal beleid door grote vermogens te laten bijdragen aan de nationale begroting” en zelfs dat “het feit dat de taks niet wordt geheven op aandelen op naam die niet op een effectenrekening zijn ingeschreven, de belastingplichtige ertoe aanzet om zijn op een dergelijke rekening ingeschreven aandelen om te zetten in aandelen op naam”.
Uit de commentaren in de pers kunnen we niet afleiden hoe deze kritiek wordt weerlegd in het kader van de taks op effectenrekeningen 2.0.
Uiteraard, als het al gaat om een abonnementstaks die door de banken wordt ingehouden, dan kan dat alleen maar naar de “Belgische” banken verwijzen, aangezien het weinig waarschijnlijk is dat onze regering haar wensen tot over de grenzen van het Belgische grondgebied kan doen gelden. Belastingplichtigen met een effectenrekening in het buitenland zullen deze taks wellicht zelf moeten aangeven, aangezien hun buitenlandse bank dit niet zal doen.
Niets onderscheidt overigens een in een register ingeschreven aandeel op naam van een gedematerialiseerd aandeel, tenzij net de vorm. Dat wordt beweerd dat alleen “ondernemers” effecten op naam van ondernemingen zouden bezitten, is het gevolg van een verkeerd inzicht in de Belgische ondernemingswereld.
Een van de grieven van het Grondwettelijk Hof had betrekking op de modaliteiten om te bepalen wie deze taks moet betalen.
De wet ging ervan uit dat, als een effectenrekening wordt opgesteld op naam van verschillende titularissen, een tussenpersoon ervan uit moest gaan dat het aandeel van elke titularis in de gemiddelde waarde van de belastbare financieringsinstrumenten van deze rekening, in verhouding stond tot het aantal voor deze rekening geregistreerde titularissen.
We illustreren deze regel met het voorbeeld van een effectenrekening met een waarde van 1.800.000 EUR, op naam van drie personen: 80% voor de eerste en 10% voor de overige twee titularissen. Hoewel de hoofdtitularis wel degelijk valt onder het toepassingsgebied van de taks ten belope van zijn participatie (1.440.000 EUR ligt duidelijk boven de grens van 1.000.000 EUR), ontsnapt hij toch aan de taks. Het wettelijke vermoeden heeft immers tot gevolg dat hem slechts een aandeel van 600.000 EUR in de effectenrekening wordt toegekend.
Zoals het Hof aanhaalde, “leidt dit vermoeden (...) er overigens toe dat natuurlijke personen die een effectenrekening aanhouden, door middel van het toevoegen van titularissen aan die rekening, kunnen ontsnappen aan de bestreden taks”.
Door voortaan effectenrekeningen van ondernemingen, rechtspersonen, juridische constructies en levensverzekeringsovereenkomsten te beogen, maakt de regering deze problematiek alleen maar groter. Blijkbaar wil ze deze alleen maar terzijde schuiven door te verwijzen naar een “abonnementstaks”, namelijk een taks die louter om reden van het bestaan van een effectenrekening van 1.000.000 EUR of meer van toepassing is, ongeacht het aantal en de identiteit van de titularissen.
Als we de logica van de regering goed begrijpen, betekent dit het einde van kwesties als het aantal titularissen van een effectenrekening en hun hoedanigheid (volle eigenaar, vruchtgebruiker, blote eigenaar).
Is het, los van de eerder genoemde kwestie van eventuele toepassing van een “Belgische” abonnementstaks voor buitenlandse rekeningen, niet discriminerend om een effectenrekening voor een bedrag van 1.000.000 EUR of meer te onderwerpen aan een fiscale last zonder er rekening mee te houden of deze door een of meer personen wordt gehouden?
Hoewel deze nieuwe taks werd aangekondigd tegen de volgende begrotingscontrole, in maart 2021, lijkt het of de regering in het kader van dit dossier in stormpas vooruit wil. We mogen er zelfs van uitgaan dat deze nieuwe belasting met terugwerkende kracht vanaf september 2020 van toepassing zou zijn.
De huidige gezondheidscrisis vormt uiteraard een ideaal voorwendsel om een nieuwe “solidariteitstaks” goed te keuren, waarvan we ons niet kunnen voorstellen dat ze, zodra het coronavirus uitgeroeid is, weer wordt herroepen, zoals we hopen.
De regering doet er echter beter aan om zich te herinneren dat deze haast en spoed er haar voorganger net toe gebracht had om de kritiek van de Raad van State terzijde te leggen en een tekst goed te keuren die uiteindelijk vernietigd werd.