Circulaire 2021/C/67 over de vrijstelling voor sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting – Vennootschapsbelasting publiceerde op 20/07/2021 de Circulaire 2021/C/67 over de vrijstelling voor sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden.

Addendum aan de circulaire 2019/C/138 van 20.12.2019.


Inhoudstafel

I. Inleiding
II. Bespreking

A. In aanmerking te nemen werknemers
B. In aanmerking te nemen referentiebezoldiging
C. Attest 281.78

1. Algemeen
2. Is een werkgever verplicht om attesten 281.78 in te dienen voor een werknemer die aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoet?
3. Op het attest 281.78 te vermelden bedrag van de vrijstelling
4. Indieningstermijn van de attesten 281.78


I. Inleiding

1. De fiscale vrijstelling voor sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden is besproken in de circulaire 2019/C/138 van 20.12.2019.

2. Dit addendum bevat enkele verduidelijkingen en aanvullingen bij die circulaire.


II. Bespreking
A. IN AANMERKING TE NEMEN WERKNEMERS

3. In nr. 15 van voormelde circulaire zijn de voor de vrijstelling voor sociaal passief in aanmerking te nemen werknemers omschreven als: 'alle werknemers die bezoldigingen verkrijgen in de zin van art. 30, 1° en 31, WIB 92, op voorwaarde dat ze bij de betrokken werkgever ten minste 5 dienstjaren tellen na 01.01.2014 en dat ze aan het Belgische sociale zekerheidsrecht onderworpen zijn, en dit ongeacht hun statuut (arbeider of bediende), ongeacht hun arbeidsregeling (voltijds, halftijds, enz.), ongeacht hun datum van aanwerving, ongeacht de hoogte van hun bezoldigingen en ongeacht de reden waarom de werknemer de onderneming verlaat'.

4. De onderworpenheid aan het Belgische sociale zekerheidsrecht is in de wet echter niet als een vrijstellingsvoorwaarde opgenomen. De vrijstelling mag dan ook niet worden verworpen om de enkele reden dat een werknemer niet aan het Belgische sociale zekerheidsrecht is onderworpen. Dit geldt vanaf de inwerkingtreding van de vrijstelling.

5. Voor het bepalen van het aantal dienstjaren moet rekening worden gehouden met 'de periode gedurende dewelke de werknemer ononderbroken in dienst is gebleven van dezelfde onderneming' (zie nr. 18 van bovenvermelde circulaire).

6. Als de arbeidsovereenkomst tussen een Belgische werkgever en een werknemer blijft doorlopen tijdens een tewerkstelling van laatstgenoemde in het buitenland, loopt ook de teller van zijn aantal dienstjaren bij die werkgever gewoon door.

Voor het bepalen van de dienstanciënniteit van een werknemer zijn noch de plaats van zijn tewerkstelling, noch zijn onderworpenheid aan de Belgische sociale zekerheid van belang.


B. IN AANMERKING TE NEMEN REFERENTIEBEZOLDIGING

7. In nr. 34 van voormelde circulaire is vermeld dat bezoldigingselementen met een uitzonderlijk karakter zoals onder andere de verschillende vakantiegelden uit de referentiebezoldiging voor de berekening van de vrijstelling zijn gesloten.

8. De vraag is gesteld of die uitsluiting zowel voor het enkel als voor het dubbel vakantiegeld geldt.

Zoals het in nr. 33 van voormelde circulaire is aangehaald, is in de memorie van toelichting (1) bij de wet van 11.02.2019 (2) verduidelijkt dat bezoldigingselementen die geen deel uitmaken van de regelmatig toegekende normale maandelijkse bezoldiging, niet in de referentiebezoldiging mogen worden opgenomen.

(1) Zie parl. doc. Kamer, 2018-2019, 54-3424/001, blz. 6.
(2) Wet van 11.02.2019 houdende fiscale, fraudebestrijdende, financiële alsook diverse bepalingen (BS 22.03.2019).

Aangezien het (enkel en dubbel) vakantiegeld van arbeiders en het dubbel vakantiegeld van bedienden geen deel uitmaken van hun regelmatig toegekende normale maandelijkse bezoldiging, mogen die vakantiegelden niet in de referentiebezoldiging worden opgenomen.

Het enkel vakantiegeld van bedienden behoort daarentegen wel tot hun regelmatig toegekende normale maandelijkse bezoldiging. Dat vakantiegeld mag dan ook in de referentiebezoldiging worden opgenomen.


C. ATTEST 281.78
1. Algemeen

9. Art. 46quater, KB/WIB 92 bepaalt dat de belastingplichtige die de vrijstelling voor sociaal passief wenst te verkrijgen jaarlijks langs elektronische weg een nominatieve lijst van tewerkgestelde werknemers moet voorleggen met vermelding van een aantal relevante gegevens per werknemer (zie ook de nrs. 3, 64 en 65 van voormelde circulaire).

Het ministerieel besluit van 24.06.2019 (3) (hierna MB 24.06.2019) verduidelijkt in dat verband nog dat die elektronische indiening moet gebeuren via de elektronische toepassing die de FOD Financiën ter beschikking stelt voor de indiening van de individuele fiches bedoeld in art. 57, 2°, WIB 92 (zie ook de nrs. 3 en 66 van voormelde circulaire).

(3) Ministerieel besluit van 24.06.2019 tot bepaling van de modaliteiten van de elektronische communicatie bedoeld in artikel 46quater, van het KB/WIB 92 (BS 04.07.2019).

10. De elektronische toepassing die in dat besluit wordt bedoeld, is de toepassing belcotax-on-web. Binnen die toepassing is met het oog op de naleving van voormelde formaliteit in het kader van de vrijstelling voor sociaal passief een nieuw attest gecreëerd, nl. het attest 281.78.


2. Is een werkgever verplicht om attesten 281.78 in te dienen voor een werknemer die aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoet?

11. Als een werknemer voor een bepaald belastbaar tijdperk aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoet, kan de werkgever voor die werknemer in principe aanspraak maken op de vrijstelling voor sociaal passief. Die vrijstelling wordt echter niet in éénmaal toegekend, maar gespreid over dat belastbaar tijdperk zelf en de volgende vier belastbare tijdperken, ten belope van 20 % per belastbaar tijdperk, tenzij de werknemer de onderneming eerder verlaat (zie nrs. 47 tot 49 van voormelde circulaire).

12. De vrijstelling voor sociaal passief is echter geen verplichting.

13. Als de werkgever voor heel die vijfjarige cyclus geen gebruik wenst te maken van de (gespreide) vrijstelling voor die werknemer (bv. omdat hij de terugname van de vrijstelling wil vermijden als de werknemer de onderneming verlaat), dan moet hij voor die werknemer geen attesten 281.78 indienen.

14. Als hij in die vijfjarige cyclus wel gebruik wil maken van de (gespreide) vrijstelling voor die werknemer, moet hij volgens art. 46quater, KB/WIB 92 en het MB 24.06.2019 jaarlijks een attest 281.78 indienen.

15. Om zijn recht op de vrijstelling voor de vijfjarige cyclus te openen, moet de werkgever voor het eerste van die vijf belastbare tijdperken altijd een attest 281.78 indienen (zelfs als hij in dat belastbaar tijdperk onvoldoende winst of baten heeft om de vrijstelling op aan te rekenen).

Dat is onontbeerlijk omdat de op dat eerste attest te vermelden begrensde gemiddelde bruto maandelijkse bezoldiging van de werknemer het bedrag van de vrijstelling bepaalt voor heel de vijfjarige cyclus. Als de werkgever voor dat eerste belastbaar tijdperk zijn recht op de vrijstelling niet heeft geopend (doordat hij geen attest 281.78 heeft ingediend), zal hij ook voor de volgende vier belastbare tijdperken van die vijfjarige cyclus geen aanspraak meer kunnen maken op de vrijstelling.

16. Ook voor de volgende vier belastbare tijdperken van die vijfjarige cyclus moet de werkgever een attest 281.78 indienen behalve voor de belastbare tijdperken waarvoor hij aan zijn recht op de vrijstelling wil verzaken.


17. Voorbeeld

Belastbaar tijdperk 2019

Een werkgever heeft voor zijn werknemer A een attest 281.78 ingediend. Daardoor heeft hij zijn recht op de vrijstelling voor de vijfjarige cyclus 2019-2023 geopend.

Op het attest 281.78 vermelde begrensde gemiddelde bruto maandelijkse bezoldiging van werknemer A in 2019: 1.733,33 euro.

Totale bedrag van de vrijstelling voor de vijfjarige cyclus 2019-2023: 1.733,33 x 9/13 = 1.200 euro.

Op het attest 281.78 vermelde bedrag van de vrijstelling voor het eerste jaar van de vijfjarige cyclus 2019-2023: 1.200 x 20 % = 240 euro.

Belastbaar tijdperk 2020

De werkgever heeft geen attest 281.78 voor werknemer A ingediend.

Daardoor:

- verzaakt hij aan zijn recht op de vrijstelling van 240 euro voor het tweede jaar van de vijfjaarlijkse cyclus 2019-2023

- opent hij zijn recht op de vrijstelling voor de vijfjarige cyclus 2020-2024 niet, waardoor hij ook voor de volgende vier jaren geen aanspraak zal kunnen maken op de vrijstelling die aan die cyclus is verbonden.

Belastbaar tijdperk 2021

De werkgever heeft opnieuw een attest 281.78 voor werknemer A ingediend. Daardoor heeft hij zijn recht op de vijfjarige cyclus 2021-2025 geopend.

Op het attest 281.78 vermelde begrensde gemiddelde bruto maandelijkse bezoldiging van werknemer A in 2021: 1.805,56 euro.

Totale bedrag van de vrijstelling voor de vijfjarige cyclus 2021-2025: 1.805,56 x 9/13 = 1.250 euro.

Op het attest 281.78 vermelde bedrag van de vrijstelling voor 2021:

- voor het derde jaar van de vijfjarige cyclus 2019-2023: 1.200 x 20 % = 240 euro

- voor het tweede jaar van de vijfjarige cyclus 2020-2024: -

- voor het eerste jaar van de vijfjarige cyclus 2021-2025: 1.250 x 20 % = 250 euro

- totaal: 240 + 250 = 490 euro.

Overzicht




3. Op het attest 281.78 te vermelden bedrag van de vrijstelling

18. Het bedrag van de vrijstelling dat op het attest 281.78 moet worden vermeld, is het bedrag dat voor een werknemer die aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoet, wordt berekend volgens de uitleg verstrekt in de nrs. 28 tot 49 van voormelde circulaire (hierna theoretisch bedrag van de vrijstelling genoemd), d.w.z. zonder rekening te houden met een eventuele beperking bij gebrek aan voldoende winst of baten.

19. Het in de aangifte in de inkomstenbelasting te vermelden bedrag van de vrijstelling voor sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut is de som van die theoretische bedragen van de vrijstelling vermeld op de attesten 281.78 van alle werknemers voor wie de werkgever zo’n attest indient.


4. Indieningstermijn van de attesten 281.78

20. De attesten 281.78 moeten jaarlijks worden ingediend tegen de uiterste indieningsdatum (eventueel toegestaan uitstel inbegrepen) van de aangifte in de inkomstenbelasting waarin de werkgever de vrijstelling vraagt waarop die attesten betrekking hebben.

21. In afwijking van die algemene regel mogen vennootschappen die niet per kalenderjaar boekhouden, hun attesten 281.78 voor een aanslagjaar N (boekjaar (N-1) – N) indienen tot de laatste van de volgende twee data:

- de uiterste indieningsdatum (eventueel toegestaan uitstel inbegrepen) van de aangifte van het aanslagjaar N

- 30 maart van het jaar N+1 (4).

(4) Behalve voor het aanslagjaar 2019, waarvoor die datum uitzonderlijk werd gebracht op 30.06.2020.

Interne ref.: 721.652/2


Bron: FIsconetplus

Mots clés