Op 11 februari 2021 keurde de Kamer van Volksvertegenwoordigers in voltallige zitting de wet betreffende de nieuwe effectentaks goed. In deze bijdrage wordt deze nieuwe taks verder toegelicht, die sterk verschilt van de taks die op 7 februari 2018 werd goedgekeurd en op 17 oktober 2019 door het Grondwettelijk Hof nietig werd verklaard.
Met de wet van 11 februari 2021 wordt een jaarlijkse taks op effectenrekeningen ingevoerd. Dit zijn rekeningen waarop financiële instrumenten kunnen worden gecrediteerd of waarvan financiële instrumenten kunnen worden gedebiteerd, ongeacht of deze in onverdeeldheid of splitsing worden aangehouden.
Het tarief van de taks bedraagt 0,15%. Deze taks is van toepassing op de jaarlijkse gemiddelde waarde van alle “belastbare financiële instrumenten” die op de effectenrekening staan als die waarde meer dan 1.000.000 € bedraagt.
Deze waarde wordt bepaald door het gemiddelde van de waarden op de volgende referentiepunten: 31 december, 31 maart, 30 juni en 30 september. Wanneer een effectenrekening echter in de loop van het jaar wordt geopend of afgesloten, worden alleen de referentiepunten waarop de effectenrekening bestond, in aanmerking genomen.
Met andere woorden, als bijvoorbeeld op 4 april een effectenrekening wordt geopend, wordt alleen met de referentiepunten 30 juni en 30 september rekening gehouden.
Het bedrag van de taks mag echter niet meer bedragen dan 10% van het verschil tussen de waarde van de effectenrekening en de drempel van 1.000.000 €.
Dat wil zeggen dat, als we uitkomen op een gemiddelde waarde van 1.010.000 €, de taks 1.515 EUR zou moeten bedragen. Aangezien de taks echter niet meer mag bedragen dan 10% van het verschil tussen de waarde van de effectenrekening en de drempel van 1.000.000 €, namelijk 10.000 € maal 10 %, is de taks in dit geval gelijk aan 1.000 €.
Het toepassingsgebied is bijzonder groot. De wet beoogt “alle financiële instrumenten” (aandelen, obligaties, afgeleide producten, enz.), alsook, zoals in de wet staat, “fondsen die op een effectenrekening staan”. Deze laatste formulering is echter nogal ongelukkig, aangezien hierdoor verwarring kan ontstaan met de gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Onder “fonds” verstaat de wetgever echter de “liquide middelen” die op de effectenrekening staan.
Elke natuurlijke of rechtspersoon (ondernemingen, stichtingen, vzw’s) is onderworpen aan de taks op effectenrekeningen.
Voor Belgische fiscale inwoners wordt de taks berekend op de gemiddelde waarde van de effectenrekeningen die ze zowel in België als in het buitenland bezitten.
Voor niet-inwoners van België is de taks in principe van toepassing op de waarde van de effectenrekeningen die ze in België (en niet in het buitenland) bezitten, behalve wanneer hun land van residentie met België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft afgesloten waarin bepaald wordt dat België niet bevoegd is om het vermogen dat op de effectenrekening staat, te belasten.
Wat gebeurt er dan wanneer de taks verschuldigd is door Belgische inwoners en niet-inwoners van België en deze laatste kunnen genieten van een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting? Eigenaardig genoeg oordeelt de wetgever dat de taks in dat geval voor het geheel verschuldigd blijft. Alleen als de niet-inwoner die geniet van een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting, “de enige of laatste houder” van de effectenrekening is, kan hij aan de taks ontsnappen.
Verder beoogt de taks – en dit werd in de pers overvloedig besproken – ook de effectenrekeningen van verzekeringsmaatschappijen, met name in het kader van de levensverzekeringsovereenkomsten. Ze geldt ook voor effectenrekeningen die via “juridische constructies” worden gehouden die onder het stelsel van de “kaaimantaks” vallen.
De Belgische banken nemen de inhouding, aangifte en betaling van de taks op zich. Ze dienen bij het bevoegde kantoor een aangifte in, ten laatste op de twintigste dag van de derde maand na het einde van de referentieperiode. In de meerderheid van de gevallen is dit met andere woorden uiterlijk op 20 december van elk jaar. De taks wordt op diezelfde dag betaald.
Voor effectenrekeningen bij buitenlandse banken kunnen deze laatste in België een vertegenwoordiger aanstellen die de door de wet voorgeschreven formaliteiten moet vervullen.
Indien geen vertegenwoordiger wordt aangesteld, moet(en) de rekeninghouder(s) de formaliteiten zelf vervullen en de taks betalen. Voor een effectenrekening met verschillende houders kan elke houder voor alle rekeninghouders de aangifte indienen. Elke houder dient solidair de taks, boetes en interesten mee te betalen.
De termijn voor de indiening van deze aangifte (die in principe elektronisch geschiedt) is dezelfde als voor de aangifte van de personenbelasting, door de belastingplichtige zelf. De aangifte moet met andere woorden ingediend worden in het jaar dat volgt op het einde van de referentieperiode, in juni of juli. De taks moet betaald zijn, uiterlijk op 31 augustus van het jaar dat volgt op het einde van de referentieperiode.
Niet-aangifte, laattijdige, onnauwkeurige of onvolledige aangifte, alsook laattijdige of niet-betaling worden bestraft met een boete, tenzij het niet om kwade trouw gaat, die wordt vastgelegd naargelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een vastgelegde schaal die gaat van 10% tot 200% van de verschuldigde taks.
De wet wordt van kracht op de dag die volgt op de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad, en die datum wordt tevens de startdatum voor de eerste referentieperiode, die dus op 30 september 2021 zal aflopen.
Sommige “antimisbruikbepalingen” zullen echter met terugwerkende kracht toegepast worden.
De splitsing van een effectenrekening in verschillende effectenrekeningen aangehouden “bij dezelfde tussenpersoon” of de omzetting van de op een effectenrekening aangehouden belastbare financiële instrumenten in financiële instrumenten op naam is niet tegenstelbaar aan de belastingadministratie indien de splitsing na 30 oktober 2020 heeft plaatsgevonden.
Als we die bepalingen grondig lezen, kunnen we stellen dat het dus mogelijk zou zijn om een effectenrekening in meerderde effectenrekeningen te splitsen als ze maar bij verschillende banken worden geopend.
Belastingplichtigen die aan deze nieuwe taks willen ontsnappen, moeten echter niet te snel victorie kraaien. Er moet immers ook rekening worden gehouden met het feit dat in het Wetboek diverse rechten en taksen, met terugwerkende kracht tot 30 oktober 2020, een algemene bepaling werd ingevoerd die vergelijkbaar is met de bepalingen die reeds in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, het btw-wetboek, het Wetboek registratierechten en het Wetboek successierechten zijn opgenomen. Ter herinnering: deze bepalingen moeten ervoor zorgen dat rechtsbeslissingen waarmee de belastingplichtige de “doelstellingen” van de belastingwet overtreedt en die niet aan andere dan fiscale wettelijke motieven voldoen, niet aan de belastingadministratie tegengeworpen kunnen worden.