Het Rekenhof onderzocht of de regelgeving van de vierde fiscale regularisatieronde “EBA quater” (waarbij zwarte gelden via een eenmalige bevrijdende aangifte kunnen worden geregulariseerd) coherent en toereikend is en of de fiscus erin slaagt om de regularisatieaanvragen efficiënt en op een gelijke manier te behandelen.
Bovendien is het nagegaan of de fiscus voldoende zicht heeft op de zwarte gelden die nog vatbaar zijn voor regularisatie én of de verschillende instigatoren om de belastingplichtige aan te zetten tot regularisatie voldoende worden benut.
>>> Zie in bijlage voor "Permanente fiscale regularisaties Organisatie en toepassing", het verslag van de RekenHof aan de Kamer van Vertegenwoordigers.
Sinds augustus 2016 krijgen belastingplichtigen opnieuw de kans om zich fiscaal in regel te stel- len via een regularisatie van hun zwarte gelden. Belastingplichtigen die na drie eerdere regulari- satierondes nog niet regulariseerden, worden nu als hardleerse belastingontduikers beschouwd en zijn onderworpen aan strengere voorwaarden.
De belastingplichtige kan zich niet meer beperken tot het regulariseren van de roerende inkom- sten, maar is voor het eerst verplicht het onderliggende fiscaal verjaarde kapitaal mee te nemen. Daarnaast is de regularisatie ook duurder geworden. Tot slot werd de bewijslastregeling omge- keerd en moeten alle tegoeden van de aangeboden rekening worden geregulariseerd, behalve die delen waarvan kan worden bewezen dat ze het normale belastingregime al hebben onder- gaan. Gezien het in deze regularisatieronde vaak om oude kapitalen gaat, waarvan het belaste karakter nog moeilijk kan bewezen worden, kan de belastingplichtige geconfronteerd worden met de regularisatie van een groter bedrag dan hij oorspronkelijk voor ogen had.
De combinatie van de zware bewijslastregeling, de hoge tarieven en de verplichting om het on- derliggende kapitaal mee te regulariseren, kan verklaren dat deze regularisatieronde slechts iets meer dan de helft van de geraamde fiscale inkomsten heeft opgebracht.
Het succes van een regularisatieronde hangt ook af van de mate waarin de verschillende actoren samenwerken in de strijd tegen zwarte vermogens. Een voldoende hoge pakkans door de admi- nistratie en de parketten is hierbij cruciaal. Daarnaast beschikt de fiscus door de recente interna- tionale automatische gegevensuitwisseling over een krachtig instrument om niet-aangegeven buitenlandse inkomsten op te sporen. Zolang de belastingplichtige echter de roerende inkom- sten op zijn zwarte vermogen aangeeft, blijft hij grotendeels uit het vizier van de fiscus. De meest effectieve instigator ligt echter besloten in de antiwitwaswetgeving, die banken ertoe verplicht grote waakzaamheid aan de dag te leggen over de herkomst van buitenlandse gelden die naar een Belgische rekening worden overgebracht.
Het Rekenhof ging na of de uitwerking van het regularisatiesysteem voldoet aan de criteria van de conformiteitspiramide, zoals vooropgesteld door de OESO. Een belangrijk principe van deze piramide is dat naarmate de belastingplichtige een meer volhardende belastingontduiker is, hij zwaarder moet worden vervolgd en gestraft. Een spontane regularisatie zou in die optiek dus goedkoper moeten zijn dan een strafrechtelijke veroordeling.
Het Rekenhof stelt vast dat de Belgische regelgeving in opzet aan deze norm beantwoordt. Door de omkering van de bewijslast bevindt de belastingplichtige zich bij een regularisatie echter in een moeilijkere positie dan bij de strafrechter. Dit kan ertoe leiden dat sommige belastingplichtigen niet opteren voor de procedure van de regularisatie, erop speculerend dat een minnelijke schik- king of zelfs een strafrechtelijke veroordeling voordeliger zal uitdraaien. Het Rekenhof beveelt aarom aan te evalueren of de huidige procedure, en de bewijslastregeling in het bijzonder, vol- doende beantwoorden aan de OESO-norm. Daarmee gepaard gaand wordt de fiscale slagkracht van het parket en het gerecht best versterkt zodat een actiever vervolgingsbeleid voor fiscale fraude mogelijk wordt.
Een profielstudie wijst uit dat de belastingplichtigen die overgaan tot regularisatie gemiddeld 65 jaar zijn. Meestal regulariseren zij gelden uit een verkregen erfenis of schenking die op een buitenlandse (veelal Luxemburgse) rekening werden geplaatst om aan de roerende voorheffing te ontsnappen. Met de komst van de Europese Spaarrichtlijn, werden deze rekeningen massaal omgezet in levensverzekeringscontracten omdat deze financiële producten niet onder deze richtlijn vielen. Daarnaast werden de grootste vermogens vanuit Luxemburg naar structuren in belastingparadijzen ondergebracht. Opvallend is dat amper Belgische rekeningen worden aan- geboden bij de regularisaties. De vermogens komen grotendeels uit Luxemburg, Zwitserland en de belastingparadijzen.
Het grote succes van de vorige regularisatierondes bepaalt mee de lagere opbrengsten van de huidige ronde. Terwijl in de vorige rondes zeer grote vermogens werden geregulariseerd, ging het meestal enkel om de roerende inkomsten en niet om het onderliggende fiscaal verjaarde kapitaal. Deze zogenaamde onvolledige regularisaties werden op dat moment wel volledig, dus inclusief het onderliggende kapitaal, naar Belgische rekeningen overgebracht. Het Rekenhof berekende dat er op die manier 44,6 miljard euro aan kapitaal mee werd gerepatrieerd, waar- van op slechts 2,59 miljard euro heffingen werden betaald. Door het huidige Belgische fiscale bankgeheim blijven deze gelden uit het zicht van de fiscus en de parketten. Daarom beveelt het Rekenhof aan een bijsturing van de regularisatie- en witwaswetgeving te overwegen zodat de focus verschuift naar de zwarte gelden die zich bevinden op de Belgische bankrekeningen. In een reactie op het ontwerpverslag geeft de minister van Financiën aan dat de recente programma- wet van 20 december 2020 voorziet in de opname van de saldi van de Belgische bankrekeningen in het Centraal Aanspreekpunt van de Nationale Bank (CAP). Zo krijgen de fiscus en de parketten onder bepaalde voorwaarden toegang tot die saldi.
Voor een volledig beeld van de in regel gestelde zwarte vermogens, is het belangrijk ook zicht te hebben op de minnelijke schikkingen die in fiscale zaken werden gesloten en die als een alterna- tieve manier van conformeren kunnen worden beschouwd. Het Rekenhof wees eerder al op hettoenemende belang van en het gebrek aan transparantie in deze fiscale schikkingen. Bij navraag van het Rekenhof blijkt dat de informaticatoepassingen van het Openbaar Ministerie niet in staat zijn deze schikkingen apart bij te houden. Het Rekenhof beveelt daarom aan een instructie op te stellen waarbij de automatische melding van minnelijke schikkingen in fiscale zaken door het parket aan de fiscus wordt opgelegd.
Bron : Rekenhof
Verwante publicaties