De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Taxatieprocedure en Verplichtingen publiceerde op 27/03/2020 de circulaire 2020/C/48. Commentaar bij het koninklijk besluit van 29.07.2019 tot vaststelling van de schaal van de verhogingen van het minimum van de belastbare winst voorzien in artikel 342, § 4, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna WIB 92) in geval van niet-aangifte of laattijdige overlegging van de aangifte door een onderneming onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de belasting der niet-inwoners (BS 26.08.2019).
Samenvatting
Deze circulaire behandelt de wijzigingen aangebracht door het koninklijk besluit van 29.07.2019 (BS 26.08.2019) aan art. 182, KB/WIB 92
I. Wettelijke bepalingen – Koninklijk besluit van 29.07.2019 (BS 26.08.2019) (hierna 'KB')
II. Wijziging van artikel 182, KB/WIB 92 (art. 1 KB)
1. Gecoördineerde wettekst
2. Commentaar
2.1. Toepassing van art. 342, § 4, WIB 92
2.2. Schaal van de verhogingen (artikel 182, § 2/1, KB/WIB 92)
2.3. Bepaling van het verhogingspercentage van het minimum van de toe te passen belastbare winst (artikel 182, § 2/2, KB/WIB 92)
2.3.1. Begrip 'inbreuk'
2.3.2. In aanmerking te nemen inbreuk voor de vaststelling van het toepasselijk verhogingspercentage
2.3.3. Inbreuk begaan voor één van de laatste 4 aanslagjaren
2.3.4. Cumulatieve toepassing van art. 342, § 4, WIB 92 en administratieve sancties
Artikel 1. In artikel 182 van het KB/WIB 92, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2006, worden de paragrafen 2/1 en 2/2 ingevoegd, luidende:
″§ 2/1. In het geval van niet-aangifte of laattijdige overlegging van de aangifte door een onderneming onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 227,2°, van hetzelfde wetboek, wordt het minimum van de belastbare winst vastgesteld met toepassing van artikel 342, § 4, van hetzelfde Wetboek, verhoogd met:
- 25 pct. in geval van een tweede inbreuk;
- 50 pct. in geval van een derde inbreuk;
- 100 pct. in geval van een vierde inbreuk;
- 200 pct. in geval van een vijfde inbreuk of een daaropvolgende inbreuk.
§ 2/2. Voor de vaststelling van het verhogingspercentage van het minimum van de belastbare winst in toepassing van § 2/1, worden de vorige inbreuken niet in aanmerking genomen wanneer geen enkel inbreuk is bestraft voor de laatste 4 aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe inbreuk van niet-aangifte of laattijdige overlegging van de aangifte wordt begaan.”.
Art. 2. De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 182 - § 1. De minimumwinst die belastbaar is ten name van buitenlandse firma's die in België werkzaam zijn en volgens de vergelijkingsprocedure neergelegd in artikel 342, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 belastbaar zijn, alsmede, bij niet-aangifte of bij laattijdige overlegging van de aangifte, de minimumwinst die belastbaar is ten name van Belgische ondernemingen wordt bepaald als volgt:
1° landbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven of boomkwekerijen: forfaitaire schaal vastgesteld voor de Belgische belastingplichtigen die in dezelfde landbouwstreek een soortgelijk beroep uitoefenen;
2° ondernemingen behorend tot de:
a) scheikundige nijverheid: 22.000 euro per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar);
b) voedingsnijverheid: 12.000 euro per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar);
c) metaalnijverheid, fijn mechanische nijverheid en bedrijven, ondernemingen die niet-energetische delfstoffen winnen en verwerken, bouwnijverheid en alle andere niet sub a en b, hierboven vermelde nijverheidsbedrijven en -ondernemingen: 7.000 euro per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar);
3° ondernemingen uit de handelssector en de dienstverlenende sector:
a) groothandel, kleinhandel, vervoer, horeca, ingenieurs- en studiebureaus, informatica en electronica en andere diensten aan ondernemingen: 2,50 euro per 25 euro omzet, met een minimum van 7.000 euro per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar);
b) tussenpersonen in handel en vervoer: 2,50 euro per 25 euro omzet, met een minimum van 14.500 euro per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar);
c) banken, krediet- en wisselinstellingen: 24.000 euro per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar);
d) verzekeringen: 2,50 euro per 25 euro geïnde premies;
e) alle andere bedrijven en ondernemingen uit de handelssector en de dienstverlenende sector: 2,50 euro per 25 euro omzet, met een minimum van 7.000 euro per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar).
§ 2. Het bedrag van de overeenkomstig § 1 vastgestelde belastbare winst mag in geen geval lager zijn dan 19.000 euro.
Bij niet-aangifte of bij laattijdige overlegging van de aangifte is het minimumbedrag vastgelegd in het eerste lid ook van toepassing op de belastbare baten van beoefenaars van een vrij beroep.
§ 2/1. In het geval van niet-aangifte of laattijdige overlegging van de aangifte door een onderneming onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 227, 2°, van hetzelfde wetboek, wordt het minimum van de belastbare winst vastgesteld met toepassing van artikel 342, § 4, van hetzelfde Wetboek, verhoogd met:
- 25 % in geval van een tweede inbreuk;
- 50 % in geval van een derde inbreuk;
- 100 % in geval van een vierde inbreuk;
- 200 % in geval van een vijfde inbreuk of een daaropvolgende inbreuk.
§ 2/2. Voor de vaststelling van het verhogingspercentage van het minimum van de belastbare winst in toepassing van § 2/1, worden de vorige inbreuken niet in aanmerking genomen wanneer geen enkel inbreuk is bestraft voor de laatste 4 aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe inbreuk van niet-aangifte of laattijdige overlegging van de aangifte wordt begaan.
§ 3. De overeenkomstig § 1 vastgestelde belastbare inkomsten omvatten niet de in artikel 228, § 2, 9°, g en i, van hetzelfde Wetboek vermelde meerwaarden.
Artikel 342, § 4, eerste lid, WIB 92 (becommentarieerd in Circulaire 2018/C/64) bepaalt dat in geval van niet-aangifte of laattijdige overlegging van de aangifte door een onderneming onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners overeenkomstig artikel 227, 2°, WIB 92, het minimum van de belastbare winst wordt vastgesteld op:
- 34.000 euro vanaf 01.01.2018 en van toepassing vanaf het aanslagjaar 2019 verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt vanaf 01.01.2018;
- 40.000 euro vanaf 01.01.2020 en van toepassing vanaf het aanslagjaar 2021 verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt vanaf 01.01.2020;
- 40.000 euro jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, § 2, KB/WIB 92 vanaf aanslagjaar 2022.
Artikel 342, § 4, tweede lid, WIB 92 bepaalt dat het bedrag bedoeld in het eerste lid in het geval van herhaalde inbreuken verhoogd wordt volgens een schaal waarvan de trappen, gaande van 25 % minimum tot 200 % maximum, door de koning worden vastgesteld.
Art. 182, § 2/1 en § 2/2, KB/WIB 92 heeft als doel deze schaal van verhogingen vast te stellen.
In het geval van niet-aangifte of laattijdige overlegging van de aangifte wordt het minimum van de belastbare winst verhoogd volgens de volgende schaal:
De schaal van de verhogingspercentages ingevoerd door het KB wordt slechts toegepast in geval van herhaaldelijke laattijdige of niet-aangifte.
Er wordt bijgevolg geen rekening gehouden met iedere andere soort inbreuk.
Voor de vaststelling van het verhogingspercentage van het minimum van de belastbare winst wordt een vorige inbreuk, voor het aanslagjaar waarvoor geen of een laattijdige aangifte werd ingediend, in aanmerking genomen indien deze inbreuk geleid heeft tot een belastingheffing op basis van art. 342, § 4, WIB 92.
Er wordt bijgevolg geen rekening gehouden met de vorige inbreuken wanneer:
a. De laattijdige aangifte of niet-aangifte louter werd bestraft met toepassing van art. 444, WIB 92 (belastingverhoging) en/of art. 445, WIB 92 (administratieve boete);
b. Ten gevolge van de laattijdige aangifte of niet-aangifte die geleid heeft tot een kennisgeving van ambtshalve aanslag (waarin de administratie aangeeft te zullen belasten op basis van art. 342, § 4, WIB 92) de belastingplichtige erin slaagt het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten en van de andere te zijnen name in aanmerking komende gegevens (art. 352, eerste lid, WIB 92).
Immers, zoals vermeld in Circulaire 2018/C/64 van 25.05.2018, betreft het hier de toepassing van een bewijsmiddel gebaseerd op een weerlegbaar vermoeden verbonden aan een forfaitair bedrag van belastbare winst. Indien de belastingplichtige erin slaagt het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten en van de andere te zijnen name in aanmerking komende gegevens, zal de aanslag bijgevolg niet gevestigd worden op basis van het forfaitaire bedrag bepaald in art. 342, § 4, WIB 92, maar op basis van het werkelijk bedrag van zijn inkomsten.
Er wordt aan herinnerd dat een laattijdig ingediende aangifte niet noodzakelijk voldoende is om het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten en van de andere in hoofde van de belastingplichtige in aanmerking komende gegevens.
Overgedragen bewezen verliezen mogen in mindering worden gebracht van het forfaitaire bedrag bepaald in art. 342, § 4, WIB 92 (alsook van het verhoogde bedrag rekening houdend met de verhogingspercentages) (1).
(1) Zie circulaire Ci.RH.243/603.990 (PB) en arrest van Hof van Cassatie van 22.05.2014 (Venb).
In voorkomend geval zal men evenwel rekening moeten houden met de aftrekbeperkingen bepaald in art. 207, 7e lid WIB 92 (2).
(2) Zie circulaire C/2019/132 van 16.12.2019 (Venb).
Voor de vaststelling van het verhogingspercentage wordt een inbreuk in aanmerking genomen, ingevolge de toepassing van het basisbedrag van het minimum van de belastbare winst (ingeval van eerste inbreuk) of van een verhogingspercentage van de minimum belastbare winst (ingeval van 2de of volgende inbreuk), zelfs indien de ingekohierde belasting op basis van artikel 342, § 4, WIB 92, uiteindelijk nul bedraagt door de aftrek van overgedragen bewezen verliezen (wanneer geen belastingverhoging is toegepast (art. 207, 7e lid WIB 92)).
Indien voor het voorgaande aanslagjaar de belasting uiteindelijk niet werd ingekohierd overeenkomstig art. 342, § 4, WIB 92, mag de voorgaande inbreuk niet in aanmerking worden genomen.
De inbreuken die gepaard gaan met de toepassing van art. 342, § 4, WIB 92 (basisbedrag van de minimum belastbare winst (ingeval van eerste inbreuk) of toepassing van verhogingspercentage op het minimum van de belastbare winst (ingeval van 2de of volgende inbreuk)) mogen in rekening gebracht worden voor zover minstens één van deze inbreuken begaan is in één van de laatste 4 aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe inbreuk van niet-aangifte of laattijdige overlegging van de aangifte wordt begaan.
Als startpunt van de periode van 4 voorafgaande aanslagjaren moet het aanslagjaar genomen worden voor hetwelk de aangifte niet of laattijdig werd ingediend, zonder rekening te houden met het moment waarop de aangifte uiteindelijk werd ingediend (in geval van laattijdigheid) of had ingediend moeten worden (in geval van niet-indiening).
Inbreuken die aanleiding gaven tot de toepassing van artikel 342, § 4, WIB 92, in de periode vóór de 4 voorafgaande aanslagjaren worden ook in aanmerking genomen voor zover minstens één inbreuk, gepaard gaande met de toepassing van art. 342, § 4, WIB 92, gepleegd werd in één van de laatste 4 voorafgaande aanslagjaren.
Voor de nieuwe inbreuk wordt het verhogingspercentage direct volgend op dat van de laatste inbreuk die de toepassing van art. 342, § 4, WIB 92, met zich meebracht tijdens één van de 4 voorafgaande aanslagjaren toegepast.
Voorbeeld
Vennootschap X dient geen belastingaangifte in voor aanslagjaar 2024. Om te bepalen of de verhogingspercentages van toepassing zijn, moet men nagaan of de belasting minstens één keer werd ingekohierd overeenkomstig artikel 342, § 4, WIB 92, gedurende de aanslagjaren 2020, 2021, 2022 en/of 2023. Indien dat het geval is, worden alle voorgaande inbreuken ook in aanmerking genomen. Bijgevolg:
- Indien vennootschap X reeds een laattijdige aangifte indiende voor aanslagjaar 2021 en de belasting werd ingekohierd overeenkomstig art. 342, § 4, WIB 92: de nieuwe inbreuk (voor aanslagjaar 2024) wordt beschouwd als een tweede inbreuk.
- Indien vennootschap X reeds een laattijdige aangifte indiende voor aanslagjaar 2019 en de belasting werd ingekohierd overeenkomstig art. 342, § 4, WIB 92: de nieuwe inbreuk wordt beschouwd als een eerste inbreuk.
- Indien vennootschap X reeds een laattijdige aangifte indiende voor aanslagjaren 2019 en 2021 en de belasting werd voor beide aanslagjaren ingekohierd overeenkomstig art. 342, § 4, WIB 92: de nieuwe inbreuk wordt beschouwd als een derde inbreuk.
Art. 342, § 4, WIB 92, maakt deel uit van het Hoofdstuk IV van titel VII van het WIB 92 en vormt een bewijsmiddel van de administratie, met name een weerlegbaar wettelijk vermoeden.
Voormelde bepaling werd destijds ingevoerd teneinde de ondernemingen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de belasting van niet inwoners-vennootschappen aan te zetten hun fiscale verplichtingen inzake de neerlegging van de aangifte na te komen. De sensibilisering ter nakoming van deze verplichting is nog versterkt door de mogelijkheid toegekend aan de koning om het absolute minimumbedrag van de belastbare winst in trappen, gaande van minimum 25 % tot maximum 200 %, te verhogen bij herhaalde tekortkomingen aan de verplichting om een aangifte in te dienen of de herhaalde indiening buiten de wettelijke termijn (Parl. St. Kamer 2017-2018, 54K2864/001, p.114). Het betreft dus geen repressieve bepaling.
Bijgevolg is het non bis in idem-beginsel hier niet van toepassing en kan de administratie cumulatief art. 342, § 4, WIB 92 (inclusief de toepassing van de verhogingspercentages van het minimum van de belastbare winst) en administratieve sancties zoals bepaald in art. 444 en 445, WIB 92 toepassen.
Artikel 182, KB/WIB 92, zoals gewijzigd bij KB van 29.07.2019, is van toepassing vanaf 05.09.2019, zijnde de 10de dag na de publicatie van het KB van 29.07.2019 in het Belgisch Staatsblad (BS 26.08.2019).
De schaal van de verhogingspercentages kan dus toegepast worden indien de niet-aangifte of laattijdige aangifte heeft plaats gevonden na 05.09.2019. Zij kan dus in principe toegepast worden op aangiften die betrekking hebben op aanslagjaar 2019, vermits de limietdatum voor bepaalde aangiften voor aanslagjaar 2019 is vastgesteld op 14.10.2019 (2).
(2) https://financien.belgium.be/sites/default/files/downloads/162-tabel-aangiftetermijnen-aj-2019.pdf.
Echter, de verhogingspercentages kunnen slechts toegepast worden indien een eerdere inbreuk reeds de toepassing van artikel 342, § 4, WIB 92, met zich meebracht. Voormeld artikel, ingeschreven bij wet van 25.12.2017 (BS 29.12.2017) is in werking getreden op 01.01.2018 en is van toepassing vanaf aanslagjaar 2019 verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 01.01.2018.
Bijgevolg kan de schaal van verhogingspercentages ten vroegste toegepast worden vanaf aanslagjaar 2020, afhankelijk van het belastbaar tijdperk waarop de aangifte betrekking heeft.
Bron: Fisconetplus