In fiscale zaken is het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs door de fiscale administratie regelmatig het voorwerp van verhitte discussies voor de rechtbanken en hoven. Het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs wordt door de rechtspraak evenwel in bepaalde gevallen gedoogd.
Het Hof van Cassatie heeft in het verleden de zogenaamde ‘fiscale’ Antigoon-leer1 ontwikkeld, op basis waarvan het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijsstukken enkel wordt geweigerd indien:
Wat Unierechtelijk geïnspireerde belastingen betreft (zoals btw) heeft het Hof van Justitie2 dan weer geoordeeld dat een schending van de grondrechten die gewaarborgd worden door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aanleiding geeft tot bewijsuitsluiting. In tegenstelling tot de Belgische fiscale Antigoon-leer voorziet het Hof van Justitie veel minder appreciatiemarge voor de rechter.
Onrechtmatig verkregen bewijs kent inzake directe en indirecte belastingen aldus een verschillende juridische beoordelingswijze. Naar aanleiding van dit onderscheid heeft het Hof van Cassatie op 28 juni 20183 een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie.
Op 11 juli 2019 heeft advocaat-generaal Kokott geconcludeerd.4 Hierin stelt de advocaat-generaal vast dat het Hof van Justitie niet bevoegd is om op de prejudiciële vraag te antwoorden.
De advocaat-generaal oordeelt in de eerste plaats dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie slechts van toepassing is indien het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. Op het vlak van de inkomstenbelasting is dat slechts op adhoc basis (bv. Moeder-dochter Richtlijn). Unierecht wordt echter niet ten uitvoer gebracht wanneer voor een aanslag in de inkomstenbelasting bewijzen worden gebruikt die zijn verzameld bij een onderzoek naar strafbare feiten inzake btw. Terzake het gebruik van bewijs bij de vestiging van de inkomstenbelasting is de toetsing aan de grondrechten van de Unie dus niet aan de orde, en is het Hof van Justitie niet bevoegd, aldus de advocaat-generaal…
Ondergeschikt, mocht het Hof zich toch bevoegd achten, wijst de advocaat-generaal erop dat het recht van de Unie niet voorziet in regels voor het verzamelen en gebruiken van bewijs in het kader van strafrechtelijke procedures ter zake van de btw. Dat betekent dat dit in beginsel tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort. Strafrechtelijke procedures tegen inbreuken ter zake van de btw vallen bijgevolg onder de procedurele en institutionele autonomie van de lidstaten. Dit geldt a fortiori voor het gebruik van bewijsmiddelen met het oog op de heffing van inkomstenbelasting indien deze bewijsmiddelen zijn verzameld in het kader van een onderzoek naar strafbare feiten ter zake van de btw.
De advocaat-generaal besluit dat artikel 47 van het Handvest niet verhindert dat een nationale regeling krachtens welke een nationale rechter die moet beslissen of een bewijsmiddel dat in strijd met het Unierecht is verkregen in een onderzoek naar strafbare feiten ter zake van de btw mag worden gebruikt voor de heffing van inkomstenbelasting, een beoordeling moet maken en daarbij met name rekening moet houden met de aard van de inbreuk.
Kortom, het Unierecht belet de toepassing van de fiscale Antigoon (cfr. supra) niet wat betreft het gebruik van het bewijs in inkomstenbelasting, zelfs al is dit bewijs bekomen in het kader van een btw onderzoek.
Het valt af te wachten welk standpunt het Hof van Justitie in deze zaak finaal zal innemen.
Tiberghien Litigation Team
Ben Van Vlierden - Partner (ben.vanvlierden@tiberghien.com)
Bruno Cardoen - Partner (bruno.cardoen@tiberghien.com)
Stevo Gatsos - Associate (stevo.gatsos@tiberghien.com)
1 Cass. 22 mei 2015, F.13.0077.N, www.monKEY.be
2 HvJ 17 december 2015, C-419/14, WebMindLicenses.
3 Cass. 28 juni 2018, F.17.0016.N, www.cass.be
4 Concl. Adv. Gen. kokott, C-469/18 en C-470/18.
Bron: Tiberghien